ECLI:NL:RBNNE:2019:2060

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 mei 2019
Publicatiedatum
14 mei 2019
Zaaknummer
LEE 18-2114
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging peilbesluit Westerhornermolenpolder - Polder De Oude Leij en de zorgplicht van verweerder in het kader van waterbeheer

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 8 mei 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een agrarisch bedrijf in de Westerhornermolenpolder, en het dagelijks bestuur van het Wetterskip Fryslân. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen een besluit van 29 mei 2018, waarbij een wijziging van het peilbesluit voor de Westerhornermolenpolder is vastgesteld. Eiseres betoogt dat de wateroverlastproblematiek in het gebied niet adequaat wordt aangepakt en dat de zorgplicht van verweerder niet wordt nageleefd. De rechtbank overweegt dat de zorgplicht van verweerder in het kader van waterbeheer niet inhoudt dat hij verplicht is om alle wateroverlast in het gebied volledig op te lossen. De rechtbank stelt vast dat de locatiekeuze voor de maatregelen is ingegeven door een gebrek aan draagvlak voor alternatieve oplossingen in andere delen van het bemalingsgebied. De rechtbank concludeert dat de gronden van beroep van eiseres niet slagen, en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt de afweging die gemaakt moet worden tussen de belangen van waterbeheer en de belangen van de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Bestuursrecht
locatie Groningen
zaaknummer: LEE 18/2114

uitspraak van de meervoudige kamer van 8 mei 2019 in de zaak tussen

de [eiseres], gevestigd te Lutjegast, eiseres,

(gemachtigde: mr. B.M. Breedijk),
en

het dagelijks bestuur van het Wetterskip Fryslân, verweerder,

(gemachtigde: mr. T. Slof).

Procesverloop

Bij besluit van 29 mei 2018 (het bestreden besluit), verzonden op 5 juni 2018, heeft verweerder onder weerlegging van de door eiseres ingediende zienswijze een wijziging van het peilbesluit Westerhornermolenpolder – Polder De Oude Leij vastgesteld.
Tegen het bestreden besluit heeft eiseres beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (StAB) heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 22 oktober 2018. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. Bij brief van 11 december 2018 heeft de StAB aanvullend gereageerd.
De zaak is behandeld op de zitting van 14 februari 2019.
Eiseres is vertegenwoordigd door [betrokkene].
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en J. Jansen.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden

1. Bij haar oordeelsvorming betrekt de rechtbank de navolgende feiten en omstandigheden.
Inleiding
Aanleiding voor de partiële herziening van het peilbesluit is dat de waterhuishouding in de Westerhornermolenpolder volgens verweerder moet worden verbeterd. Enerzijds om de beschikbaarheid van water voor de landbouw in de zomer te vergroten en anderzijds om de wateroverlast bij het gemaal in dit gebied in natte perioden op te lossen. In de zomer wordt het peil in de percelen aan de noordkant van het plangebied te laag doordat daar beperkt wateraanvoer mogelijk is. De wateroverlast bij het gemaal wordt veroorzaakt doordat in het gehele bemalingsgebied te weinig berging is. Daardoor wordt het water te snel naar de watergang bij het gemaal afgevoerd, waardoor op dat punt het peil te hoog wordt. Deze knelpunten in de waterhuishouding worden opgelost door twee aanpassingen in het watersysteem. De peilen in het plangebied zullen worden verhoogd om in de zomer meer water te hebben. Daarnaast wordt in een groot deel van het plangebied een flexibel peil vastgelegd, zodat in natte perioden meer water wordt vastgehouden om de afvoer naar het gemaal te vertragen. Hierdoor kan er gedoseerd water worden afgevoerd richting het gemaal en neemt daar de wateroverlast af.
1.1.
Eiseres exploiteert sinds 1980 een gemengd bedrijf in de Westerhornermolenpolder. Het bedrijf van eiseres omvat 65 melkkoeien, 12 hectare pootaardappelen, 30 hectare tarwe en 48 hectare grasland. De percelen van eiseres liggen in verschillende peilgebieden in het bemalingsgebied Westerhornermolenpolder.
1.2.
Verweerder heeft op 16 maart 2017 een ontwerp-peilbesluit Westerhornermolen- polder – De Oude Leij vastgesteld.
Dit ontwerpbesluit heeft gedurende de periode van 21 maart tot en met 1 mei 2017 ter inzage gelegen.
1.3.
Eiseres heeft bij brief van 18 april 2017 een zienswijze met betrekking tot het ontwerp-peilbesluit bij verweerder ingediend.
1.4.
Naar aanleiding van de ingediende zienswijze heeft verweerder een antwoordnota opgesteld.
1.5.
Eiseres heeft haar zienswijze mondeling toegelicht op een hoorzitting van 25 juni 2017. Een verslag van deze hoorzitting bevindt zich onder de gedingstukken.
1.6.
Bij het bestreden besluit van 29 mei 2018, verzonden op 5 juni 2018, heeft verweerder onder weerlegging van de door eiseres ingediende zienswijze de wijziging van het peilbesluit Westerhornermolenpolder – Polder De Oude Leij vastgesteld.

Toepasselijke regelgeving

2. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Waterwet is de toepassing van deze wet gericht op:
a. voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met
b. bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en
c. vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.
Ingevolge artikel 5.2, eerste lid, van de Waterwet is een beheerder verplicht voor daartoe aan te wijzen oppervlaktewater- of grondwaterlichamen onder zijn beheer één of meer peilbesluiten vast te stellen.
Ingevolge het tweede lid van artikel 5.2 van de Waterwet worden in een peilbesluit waterstanden of bandbreedten waarbinnen waterstanden kunnen variëren vastgesteld, die gedurende daarbij aangegeven perioden zoveel mogelijk worden gehandhaafd.
Ingevolge artikel 6.21 van de Waterwet wordt een vergunning geweigerd, voor zover verlening daarvan niet verenigbaar is met de doelstellingen in artikel 2.1 of de belangen, bedoeld in artikel 6.11.
2.1.
Ingevolge artikel 1.19 van de Waterverordening Fryslân stelt het algemeen bestuur een of meer peilbesluiten vast voor de oppervlaktewater-lichamen onder zijn beheer.

Overwegingen

3. Tussen partijen is in geschil of verweerder in dit geval tot een gewijzigde vaststelling van het peilbesluit Westerhornermolenpolder – Polder De Oude Leij heeft kunnen komen. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
4. De rechtbank stelt vast dat de gronden van beroep van eiseres betrekking hebben op de navolgende aspecten:
- het peilbesluit is gebaseerd op onjuiste uitgangspunten;
- afspraken met betrekking tot het aanleggen van (pen)dammen en de mogelijkheid van onderbemaling zijn niet nagekomen;
- er is geen rekening gehouden met een betonnen constructie in de verlegde hoofdwatergang;
- er treedt een toename van het risico op bruinrot op; en
- alternatieve maatregelen voor het oplossen van de waterproblematiek in het gebied zijn niet onderzocht.
De rechtbank zal deze gronden afzonderlijk bespreken.
Ten aanzien van de onjuiste uitgangspunten
5.1.
Eiseres betoogt dat het uitgangspunt voor het peilbesluit niet juist is. In dit verband wijst eiseres erop dat de wateroverlast zich niet zozeer direct voor het gemaal voordoet, maar juist in het hoger gelegen gebied voor het gemaal. Volgens eiseres zien de door verweerder genomen maatregelen ter bestrijding van de wateroverlast in het gebied enkel op de westelijke aanvoer van water naar het gemaal, terwijl die afvoer juist bij hoog water wordt belemmerd door de oostelijke aanvoer van water uit de Van Dellenpolder.
5.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de locatiekeuze voor de maatregelen is
ingegeven door het gebrek aan draagvlak voor maatregelen in andere delen van het
bemalingsgebied. In dit verband wijst verweerder erop dat er geen draagvlak is voor het
graven van open water dan wel een waterberging in het peilvak voor het gemaal en dat er evenmin draagvlak is voor het verhogen van het peil in de Van Dellenpolder door middel van een drijvende stuw. In die laatste polder is volgens verweerder niet veel berging mogelijk vanwege kwetsbare functies als bebouwing in de lagere delen. Ook is er volgens verweerder geen draagvlak voor alternatieve inrichtingsvarianten in het noordelijke gebied.
5.3.1.
In hetgeen partijen hebben aangevoerd, heeft de rechtbank aanleiding gezien om de
StAB als deskundige te benoemen. Op 22 oktober 2018 heeft de StAB de rechtbank van
advies gediend.
5.3.2.
In de rapportage van 22 oktober 2018 heeft de StAB met betrekking tot dit aspect
onder meer het volgende te kennen gegeven. Volgens de StAB hebben de maatregelen uit het projectplan en het peilbesluit met name effecten op de westelijke aanvoer van water via de stuw naar het gemaal. Doordat meer water bovenstrooms in het bemalingsgebied wordt geborgen, wordt de westelijke afvoer van water naar het gemaal vertraagd. Het gemaal wordt echter ook gevoed door afvoer van water vanuit de Van Dellenpolder, ten oosten van het gemaal. Volgens de StAB zijn in dit gebied geen maatregelen voorzien en evenmin in het peilvak waar de wateroverlast zich voordoet en waar de bergingscapaciteit beperkt is. Uit het watergebiedsplan leidt de StAB af dat in het kader van het ‘Gewenst peilbeheer’ is onderzocht of de grondwaterstanden goed zijn afgestemd op het bestaande landgebruik en of het peilbeheer moet worden aangepast. Om een peilbeheer te bepalen dat zo goed mogelijk aan alle belangen tegemoet komt, is in de visie van de StAB maatwerk vereist en moeten afwegingen worden gemaakt. De StAB merkt op dat voor de Westerhornermolenpolder in het watergebiedsplan is opgenomen dat met betrekking tot de doelrealisatie landbouw zich bijna geen natschade of droogteschade voordoet. Wel treedt er door de beperkte bergingscapaciteit en de hellende ligging van het noordelijk gebied wateroverlast op in de laagste gebiedsdelen. Voor het noordelijk gedeelte van de Westerhornermolenpolder brengt de realisatie van het gewenste peil een peilverhoging mee tot maximaal 45 cm ten opzichte van het bestaande peil. Volgens de StAB zijn de door verweerder in rechtsoverweging 5.2. gemaakte afwegingen niet duidelijk gemaakt in de toelichting bij het peilbesluit, het projectplan, het rapport “Water vasthouden + aan- en afvoer water op orde” of het watergebiedsplan. Volgens de StAB is niet duidelijk welke varianten zijn onderzocht en hoe die zijn afgewogen ten opzichte van elkaar.
5.4.
In reactie hierop heeft eiseres bij brief van 6 november 2018 te kennen gegeven dat
de StAB in het eerdere verslag ten onrechte heeft verondersteld dat het peilbesluit ziet op het
plangebied dat begrensd wordt door de N355, de Friesestraatweg in het noorden, het Vis- vlieterdiep in het westen en de Oude Leij in het oosten en zuiden. In dit verband wijst
eiseres erop dat er ‘gebiedsvreemd’ water het plangebied instroomt. Deze toevoer is volgens
eiseres niet in de berekeningen meegenomen en de beheersmaatregelen zijn niet op die
toevoer afgestemd.
5.5.
In een aanvullende rapportage van 11 december 2018 heeft de StAB met betrekking
tot dit aspect aangegeven dat in de toelichting van het peilbesluit het plangebied op deze wijze is gedefinieerd. Op bladzijde 15 van het eerder StAB-verslag is hieromtrent opgemerkt
dat het plangebied van het peilbesluit en het projectplan zich beperkt tot het gedeelte van het
bemalingsgebied waar maatregelen worden getroffen en de peilen worden gewijzigd ten
opzichte van de feitelijke situatie. Dit gebied is kleiner dan het gebied waar maatregelen getroffen kunnen worden om de wateroverlast in het bemalingsgebied te verminderen en te voldoen aan de wateroverlastnorm. Het gegeven dat in waterhuishoudkundige zin dit plangebied geen op zichzelf staande eenheid is, in de zin dat het in verbinding staat met (peil)gebieden bovenstrooms en benedenstrooms, doet daar volgens de StAB niet aan af. Met betrekking tot de beheersmaatregelen, waar dit peilbesluit (naast het projectplan) onderdeel van uitmaakt, merkt de StAB dat in het eerdere verslag is geconstateerd dat het peilbesluit en het project-plan geen afdoende oplossing bieden voor de geconstateerde wateroverlast-problematiek in het gehele bemalingsgebied. Deze constatering is in lijn met hetgeen eiseres opmerkt naar aanleiding van het eerdere verslag.
Gelet hierop is de StAB van mening dat de opmerkingen van eiseres niet tot aanpassing van
de conclusie in het eerdere verslag leidt.
5.6.
Het toetsingskader van verweerder voor het nemen van peilbesluiten is neergelegd in de “Beleidsnotitie beoordeling peilwijzigingen”. In de “Beleidsnotitie beoordeling peilwijzigingen” zijn beleidsregels opgenomen. In paragraaf 2.2.4 van voormelde Beleidsnotitie is vermeld dat in de watergebiedsplannen het Gewenst Peilbeheer (GGOR) wordt vastgesteld en daarop aansluitend worden voor het gebied de gewenste oppervlakte-waterpeilen vastgelegd in een peilbesluit. Het Gewenst Peilbeheer en het peilbesluit worden vastgesteld na een zorgvuldig doorlopen proces en een zorgvuldige belangenafweging.
5.7.
De onderhavige grond van eiseres komt er in wezen op neer dat verweerder met het onderhavige peilbesluit niet alle problemen in het gebied oplost. In de optiek van eiseres had verweerder voor het gehele gebied een nieuw peilbesluit moeten nemen en had verweerder niet kunnen volstaan met het huidige gekozen projectgebied. De rechtbank overweegt dat verweerder een zorgplicht heeft in het kader van het waterbeheer en het daarbij voorkomen of tegengaan van wateroverlast. In het kader van voormelde zorgplicht heeft verweerder met betrekking tot het bestreden peilbesluit in aanmerking genomen dat dit besluit tot doel heeft om het water in de hoger gelegen gebieden van de Westerhornermolenpolder, met name in de droge periode, langer vast te houden om zo droogteschade aan de gewassen te voorkomen en om vernatting in de lager gelegen gebieden van voormelde polder tegen te gaan. Naar het oordeel van de rechtbank strekt de op verweerder rustende zorgplicht in het kader van het waterbeheer niet zo ver dat verweerder gehouden is om de wateroverlastproblematiek in de gehele Westerhornermolenpolder volledig op te lossen. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder terecht naar voren heeft gebracht dat de locatiekeuze voor de maatregelen van het peilbesluit is ingegeven door het gebrek aan draagvlak voor maatregelen in andere delen van het bemalingsgebied. Gelet hierop volgt de rechtbank eiseres niet in haar betoog dat het bestreden peilbesluit in dit geval op onjuiste uitgangspunten is gebaseerd. Deze grond van eiseres slaagt niet.
Ten aanzien van de afspraken met betrekking tot (pen)dammen en onderbemaling
6.1.
Eisers betogen dat met het peilbesluit afspraken zoals die in 2001 met verweerder
zijn gemaakt, niet worden nagekomen. Maatregelen als het vervallen van vijf pendammen en
het realiseren van drie stuwen in de Polder De Oude Leij zouden nimmer gerealiseerd zijn.
6.2.
Met betrekking tot dit aspect heeft de StAB in de rapportage van 22 oktober 2018 te
kennen gegeven dat voor de beoordeling van het voorliggende peilbesluit de door eiseres
genoemde afspraken niet relevant zijn, aangezien die niet zijn vastgelegd in een eerder
(peil)besluit en in het voorliggende peilbesluit is uitgegaan van een verandering ten opzichte
van de feitelijke situatie. Verder leidt de StAB uit de peilenkaart af dat voor de werkelijke
situatie in het peilbesluit is uitgegaan van het gegeven dat het perceel van eiseres op de
noordelijke sloot met een peil van -1,40 m NAP aansluit. Het perceel ten noorden van de
sloot ligt volgens de StAB in een ander peilvak met het peil van - 1,20 m NAP. Volgens de
StAB beogen de door eiseres genoemde maatregelen eenzelfde waterhuishoudkundige
situatie te realiseren. In dit verband wijst de StAB erop dat het perceel van eiseres door het
verwijderen van de pendammen, op hetzelfde peil komt te liggen als de noordelijke sloot; dat
wil zeggen op het lagere peil terwijl de percelen ten noorden van de sloot door de nieuwe
pendammen op het hogere peil worden gehouden. Daarmee komt de feitelijke uitgangssituatie van het peilbesluit in de visie van de StAB overeen met de waterhuishoudkundige situatie die met de afspraken werd beoogd. Daarnaast merkt de StAB op dat de voorgestelde maatregelen niet meer op de voorgestelde wijze zijn te realiseren nu de feitelijke situatie anno 2018 afwijkt van de situatie op de kaart omdat de sloten op het perceel van eiseres gedempt zijn.
6.3.
Los van de vraag of het mogelijk niet nakomen van de in 2001 gemaakte afspraken en de mogelijk daaruit volgende afwijking van de feitelijke situatie met die afspraken zou kunnen leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit, constateert de rechtbank met het Stab dat vanuit waterhuishoudkundig perspectief de feitelijke situatie overeenstemt met hetgeen beoogd was in 2001 zodat hierin geen grond gelegen kan zijn voor de vernietiging van het besluit.
Ten aanzien van de betonnen constructie in de verlegde hoofdwatergang
7.1.
Eiseres betoogt dat in het peilbesluit geen rekening is gehouden met de betonnen
constructie in de hoofdwatergang buiten het plangebied. Die constructie is naar de mening
van eiseres beperkend voor de wateraanvoer naar het gemaal, waardoor zij wateroverlast
ondervindt op haar percelen.
7.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het effect van deze vernauwing in het
doorstroomprofiel verwaarloosbaar is. Daarbij wordt verweerder verwezen naar bevindingen van de hydroloog van het waterschap.
7.3.
Met betrekking tot dit aspect heeft de StAB in de rapportage van 22 oktober 2018
onder meer te kennen gegeven dat uit een berekening blijkt dat bij het streefpeil van -1,40 m NAP het natte oppervlak van de watergang boven de betonnen constructie 1,91 m² bedraagt. Volgens de StAB bedraagt het natte oppervlak in de duiker 1,06 m² bij het streefpeil van
-1,40 mNAP. Nu het natte oppervlak bij de betonnen constructie groter is dan dat bij de bovenstroomse duiker, is de betonnen constructie naar de mening van de StAB niet beperkender voor de afvoer in de hoofdwatergang dan de aanwezige duiker bovenstrooms. De afvoer naar het lager gelegen peilvak wordt volgens de StAB daarom niet belemmerd door die constructie.
7.4.
In reactie hierop heeft eiseres bij brief van 6 november 2018 te kennen gegeven dat
de StAB bij de beoordeling van de invloed van de betonnen constructie geen rekening heeft
gehouden met de beplanting die zich achter de constructie ophoopt.
7.5.
In een aanvullende rapportage van 11 december 2018 heeft de StAB met betrekking
tot dit aspect aangegeven dat in het eerdere verslag van 22 oktober 2018 een vergelijking is
gemaakt met het hydrologisch functioneren van de duiker direct bovenstrooms van de
betonnen constructie. Volgens de StAB is gebleken dat het natte oppervlak ter plaatse van de
betonnen constructie groter is dan bij de bovenstroomse duiker en dat de betonnen duiker
niet meer beperkend is voor de afvoer in de hoofdwatergang dan dat de aanwezige duiker
reeds is. Dat beplanting de afvoer in de hoofdwatergang kan belemmeren is op zich een
juiste constatering, maar die belemmering geldt volgens de StAB zowel voor de watergang
zelf als voor de bovenstroomse duiker en voor de betonnen constructie. Om de afvoer in
natte perioden in voldoende mate te garanderen, geldt volgens de StAB voor de watergang en
inliggende kunstwerken een onderhoudsplicht die is vastgelegd in de legger. Uit de legger
maakt de StAB op dat de onderhoudsplicht ten aanzien van het doorstroomprofiel van de
hoofdwatergang en de inliggende kunstwerken bij verweerder ligt. Gelet hierop leidt de
opmerking van eiseres naar de mening van de StAB niet tot een aanpassing van de conclusie
dat de betonnen constructie niet belemmerend is voor de afvoer en dat de aanwezigheid van
de betonnen constructie niet leidt tot andere bevindingen ten aanzien van het functioneren
van het watersysteem dan waar in het peilbesluit vanuit is gegaan.
7.6.
In hetgeen eiseres naar voren heeft gebracht met betrekking tot de aanwezigheid van
een betonnen constructie in de verlegde hoofdwatergang, ziet de rechtbank geen aanleiding
om af te wijken van de door de StAB in de rapportages van 22 oktober 2018 en 11 december 2018 weergegeven bevindingen en de daarop gebaseerde conclusies. Hierbij neemt de
rechtbank in aanmerking dat de StAB in de rapportage van 11 december 2018 is ingegaan op
het door eiseres benoemde belemmerende effect van de aanwezige beplanting op de afvoer in
de hoofdwatergang. Uit voormelde rapportages volgt dat het belemmerende effect van de
aanwezige beplanting niet alleen van invloed is op de afvoer in de hoofdwatergang, maar ook
op de bovenstroomse duiker en de betonnen constructie. Verder dient uit voormelde
rapportages van de StAB te worden afgeleid dat de betonnen constructie niet beperkender is
voor de afvoer in de hoofdwatergang dan de aanwezige duiker bovenstrooms. Gelet hierop
ziet de rechtbank geen aanleiding om eiseres te volgen in haar stelling dat in het peilbesluit
geen rekening is gehouden met de betonnen constructie in de hoofdwatergang buiten het
plangebied. Deze grond van eiseres slaagt niet.
Ten aanzien van de toename van het risico op bruinrot
8.1.
Eiseres betoogt dat er met de peilverhoging in de noordelijke sloot voor wat betreft
haar aardappelperceel een verhoogd risico op bruinrot ontstaat. In dit verband heeft eiseres
gewezen op een brief d.d. 16 oktober 2017 en een brief d.d. 1 mei 2018 van de Nederlandse
Voedsel- en Warenautoriteit NVWA) en een verklaring d.d. 24 november 2017 van de
taxateur [betrokkene].
8.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat in de lagere delen van het bemalings-gebied het risico op bruinrot vermindert, doordat met het peilbesluit het risico op inundatie in
die lagere delen verkleind wordt. Voor het perceel van eiseres geldt dit volgens verweerder
ook voor de sloot ten westen, zuiden en oosten van het perceel op het peil van -1,40 m NAP. Voor de noordelijke sloot verwijst verweerder naar de bevindingen van de NVWA, die
het risico op bruinrot klein acht.
8.3.
Met betrekking tot het risico op bruinrot heeft de StAB in het verslag van 22 oktober
2018 onder meer te kennen gegeven dat met het peilbesluit het waterpeil in de sloot ten noorden van het perceel van eiseres zal wijzigen van -1,40 m NAP naar -1,20 m NAP, met
de flexibele inzet tot -0,75 m NAP. De StAB wijst erop dat in de brief van 1 mei 2018 de NVWA aangeeft dat er voor het perceel van eiseres geen verhoogd risico op bruinrot is door overwaaien of stuiven van oppervlaktewater. Hiervoor is de breedte van de sloot te gering. Wel is er een verhoogd risico op bruinrot als de drainage bij extreme regenval onder het oppervlaktewaterpeil ligt. In die gevallen kan de drainage infiltrerend werken waardoor wortels van aardappelplanten in aanraking kunnen komen met besmet oppervlaktewater. De StAB merkt hierover op dat naast het risico van besmetting ook de ernst en omvang van de gevolgen van een besmetting van belang zijn voor de beoordeling van de gevolgen van de peilverandering. Uit voormelde brief van de NWVA blijkt volgens de StAB dat de gehele Westerhornermolenpolder, vanwege eerdere vondsten van de bruinrotbacterie bij het inlaatpunt van de polder binnen het beregeningsverbodgebied ligt. Dat wil zeggen dat er een
gerede kans op besmetting bestaat bij gebruik van oppervlaktewater. Van belang is dan ook niet alleen hoe groot het risico op besmetting is, maar ook of gelet op de ernst van de gevolgen het bestaande risico met de peilverhoging vergroot wordt. Tijdens het bezoek ter plaatse heeft de StAB geconstateerd dat de velddrainage in het betreffende perceel op -0,93 m NAP ligt. De drainage langs de gasbuizen, die uitkomt op de noordelijke sloot, ligt volgens eiseres 10 cm lager. Dat is -1,03 m NAP. Aldus stelt de StAB vast dat bij het nieuwe peil de drains die ontwateren op de noordelijke sloot zullen vollopen als het flexibel peil van -0,75 m NAP wordt gehanteerd. Hoewel, zoals verweerder stelt, de situatie waarin dit zal leiden tot aanvulling van het grondwater en mogelijk besmetting via capillaire werking zich sporadisch zal voordoen, zijn de gevolgen volgens de StAB dermate ernstig dat elk vergroot risico onwenselijk is. In dit verband wijst de StAB erop dat verweerder in het projectplan de maatregel heeft opgenomen om langs de noordelijke waterloop in het perceel van eiseres een
verzameldrain te leggen, die afwatert op de westelijke sloot op het peil van - 1,40 m NAP. Die sloot kent met het peilbesluit volgens de StAB geen flexibel peil, waardoor de drainage gevrijwaard is van infiltratie als hier voren beschreven. In samenhang met deze maatregel in het projectplan zal de peilverhoging in de noordelijke sloot daarom naar de mening van de StAB niet leiden tot een vergroot risico op bruinrot.
8.4.
In reactie hierop heeft eiseres bij brief van 6 november 2018 te kennen gegeven dat
de StAB het eerdere verslag voor wat betreft het aspect bruinrot heeft gebaseerd op onjuiste
informatie van verweerder. In dit verband wijst eiseres erop dat het water, grenzend aan haar
erf wel in verbinding staat met het Reitdiep en dat de noordelijke sloot niet twee meter breed
is, maar zes meter. Daarnaast is eiseres van mening dat de StAB in het eerdere verslag ten
onrechte niet is ingegaan op de teeltvrije zone in een met bruinrot besmette watergang. Die is
volgens eiseres breder naar gelang het peil hoger is. Verder acht eiseres van belang dat de
aanleg van een verzameldrain het functioneren van de bestaande drainage belemmert.
8.5.
In een aanvullende rapportage van 11 december 2018 heeft de StAB met betrekking
tot het aspect bruinrot te kennen gegeven dat de percelen van eiseres in het watersysteem van
de Friese boezem liggen. Het Reitdiep ligt in het watersysteem van de Electraboezem. In de
visie van de StAB heeft eiseres niet verder toegelicht hoe de sloten rondom zijn percelen in
verbinding staan met het Reitdiep. Verder merkt de StAB op dat in het eerdere verslag is
gekeken naar het besmettingsgevaar als ware het oppervlaktewater in de noordelijke sloot
besmet met de bruinrotbacterie. Dit omdat het perceel volgens de StAB in een gebied ligt
waar besmet of vermoedelijk besmet oppervlaktewater voorkomt. Daarbij is volgens de StAB geconstateerd dat er geen gevaar van opwaaiing bestaat. De sloot is daar te smal voor en het slootpeil staat te diep onder het maaiveld om een opwaai-effect te krijgen, aldus de StAB. Gemeten vanaf Google Earth is de breedte van de sloot op het wateroppervlak volgens de StAB ongeveer drie meter. Dit is niet vergelijkbaar met de openwatervlakte van het Reit-diep met een breedte van meer dan 20 meter. Anders dan in het geval van het Reitdiep is er in de visie van de StAB voor de wind onvoldoende strijklengte om een opspattend effect te bewerkstelligen. Verder merkt de StAB op dat in het eerdere verslag niet is ingegaan op de teeltvrije zone in een met bruinrot besmette watergang, omdat dit niet in het beroepsschrift is gesteld. Daarbij merkt de StAB op dat in de Regeling bruin- en ringrot 2000 beperkingen zijn opgenomen ten aanzien van het gebruik van (mogelijk) besmet oppervlaktewater, maar niet dat voor belendende percelen een teeltvrije zone is voorgeschreven. In die zin kan de StAB de opmerking van eiseres niet plaatsen en geeft het geen aanleiding voor een andere conclusie. Daarnaast merkt de StAB op dat met de aanleg van een verzameldrain er geen verhoogd risico op bruinrot is, omdat het perceel niet meer ontwatert op de noordelijke sloot. Naar de mening van de StAB maakt de opmerking van eiseres dit niet anders en is er geen aanleiding tot het herzien van de eerdere conclusie.
8.6.
In hetgeen eiseres met betrekking tot bruinrot naar voren heeft gebracht, ziet de
rechtbank geen aanleiding om af te wijken van de door de StAB in de verslagen van
22 oktober 2018 en 11 december 2018 weergegeven bevindingen en de daarop gebaseerde
conclusies. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres in dit geval niet aannemelijk
gemaakt dat de sloten rondom haar perceel in een (directe) verbinding staan met het
Reitdiep. Evenmin heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat
de StAB er in het kader van de advisering ten onrechte vanuit is gegaan dat de sloot langs het
perceel van eiseres te smal is en dat het slootpeil te diep onder het maaiveld staat om een
opwaai-effect te krijgen. Dit volgt ook niet uit de door de StAB bij de advisering betrokken
en door verweerder ingebrachte brieven van de NVWA met betrekking tot de bruinrot- bacterie. Verder neemt de rechtbank hierbij in aanmerking dat de StAB bij de advisering is
uitgegaan van een ‘worst case-scenario’, in die zin dat gekeken is naar het besmettingsgevaar
als ware het oppervlaktewater in de noordelijke sloot besmet met de bruinrotbacterie. Verder
heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de StAB in het
kader van de advisering ten onrechte is uitgegaan van het uitgangspunt dat ingevolge de
Regeling bruin- en ringrot 2000 geen teeltvrije zone voor belendende percelen is voor- geschreven. Evenmin heeft eiseres aannemelijk gemaakt dat de StAB ten onrechte in het
kader van de advisering tot de conclusie is gekomen dat met de aanleg van een verzamel- drain geen sprake is van een verhoogd risico op bruinrot. Daarbij heeft de StAB naar het
oordeel van de rechtbank in aanmerking kunnen nemen dat na de aanleg van een verzamel-
drain het perceel van eiseres niet meer ontwatert op de noordelijke stoot. Gelet hierop heeft
verweerder het belang van het gewijzigde peil in dit geval in zoverre kunnen laten prevaleren
boven het gestelde belang van eiseres om een beperkt verhoogd risico op bruinrotbesmetting
tegen te gaan. Deze grond van eiseres slaagt niet.
Ten aanzien van de alternatieve maatregelen
9.1.
Volgens eiseres zijn ook andere maatregelen denkbaar ter voorkoming van
wateroverlast in het peilvak voor het gemaal. Als voorbeeld noemen eisers het plaatsen van
de drijverstuw ter hoogte van de Van Dellenpolder.
9.2.
In het verweerschrift geeft het waterschap aan dat wordt onderzocht of een drijvende
stuw tot een oplossing kan leiden en of deze stuw ook nadelige gevolgen heeft voor andere
ingelanden. In deze brief geeft het waterschap aan dat in het peilvak achter de (drijver)stuw,
onvoldoende berging gecreëerd kan worden, omdat de opstuwing in het gebied zal leiden
tot wateroverlast ter plaatse van de woningen in de zuidoostelijke hoek van het peilgebied.
Daarom is een (drijver)stuw volgens het waterschap niet effectief en levert die geen verbetering op voor het totale watersysteem. Bovendien is er geen draagvlak voor deze maatregel.
9.3.
Met betrekking tot de alternatieve maatregelen heeft de StAB in het verslag van
22 oktober 2018 te kennen gegeven dat de maatregelen in het projectplan en het peilbesluit
een oplossing moeten bieden voor de wateroverlast elders in het bemalingsgebied. Volgens
de StAB zijn het plangebied van het projectplan en het peilbesluit beperkt tot de peilgebieden
waar de peilen wijzigen en waar de waterstaatswerken wijzigen. De gebieden waar de maat- regelen effect moeten sorteren, liggen volgens de StAB buiten dit plangebied. In het peil- besluit zelf zijn in de visie van de StAB geen alternatieve of aanvullende oplossings-
richtingen buiten het plangebied expliciet geanalyseerd of afgewogen. Weliswaar wordt in
het projectplan melding gemaakt van een verbeterplan dat in het voortraject is opgesteld,
maar uit de aangeleverde documentatie, te weten het rapport “Water vasthouden + water op orde” uit 2014, blijkt volgens de StAB niet welke varianten in dit traject met welke diepgang zijn onderzocht. In dit verband wijst de StAB erop dat op bladzijde 4 wordt gesproken over twee oplossingsrichtingen, die beide een combinatie zijn van meer gemaalcapaciteit, en meer
waterberging. Vooruitlopend op de hydrologische analyse wordt in de visie van de StAB in
het rapport het vermoeden uitgesproken dat de oplossing daadwerkelijk ligt in de combinatie
van meer waterberging met een optimalisatie in de afvoermogelijkheden. Die hydrologische
analyse is de StAB niet bekend. Voor wat betreft de recente beoordeling van de (drijver)stuw als aanvullende maatregel, stelt de StAB vast dat verweerder deze maatregel slechts marginaal heeft beschouwd en niet de maximale mogelijkheden en effectiviteit van deze maatregel in zijn context heeft onderzocht.
9.4.
In reactie hierop heeft verweerder bij brief van 7 november 2018 te kennen gegeven
dat de StAB in het eerdere verslag ten onrechte heeft aangegeven dat de mogelijkheid tot het
plaatsen van een (drijver)stuw in de Van Dellenpolder slechts marginaal is onderzocht. In dit
verband wijst verweerder erop dat door de StAB niet is aangetoond dat de berekeningen onjuist zijn. Daarnaast wijst verweerder erop dat de StAB in het eerdere verslag is uitgegaan
van verkeerde droogleggingswaarden.
9.5.
In een aanvullende rapportage van 11 december 2018 heeft de StAB met betrekking
tot dit aspect te kennen gegeven dat uit de stukken blijkt verweerder de aanleg van een
(drijver)stuw onwenselijk acht. Daaromtrent is in het eerdere verslag geconstateerd dat dit qua effectiviteit en draagvlak niet navolgbaar is onderbouwd. Voor wat betreft de beoordeling van de effecten heeft de StAB, anders dan verweerder stelt, niet geoordeeld dat die onjuist is, maar dat dit een grove inschatting betreft met een zekere marge. Nu verweerder de afwijzing van de drijverstuw heeft gebaseerd op een grove inschatting van de effecten, waarbij volgens de StAB uitgegaan is van onvolledige/onjuiste hoogtegegevens en complementaire maatregelen in de vorm van het aanpassen van de streefpeilen niet is overwogen, blijft de constatering overeind dat verweerder deze maatregel slechts marginaal heeft beschouwd en niet de maximale mogelijkheden en effectiviteit van de maatregel in zijn context heeft onderzocht. Gelet hierop komt de StAB tot de conclusie dat, voor zover de reactie van verweerder betrekking heeft op de noodzaak, effectiviteit en draagvlak van de bovenstroomse maatregelen en de bevindingen ten aanzien van de drijverstuw, die reactie niet leidt tot aanpassing van de conclusies. Wel is naar aanleiding van de reactie van verweerder de conclusie ten aanzien van de peilverandering en de bandbreedte uit het watergebiedsplan als volgt aangepast: de peilverandering valt binnen de bandbreedte die volgt uit het water-gebiedsplan.
9.6.
Uit rechtsoverweging 5.7. volgt dat verweerder een zorgplicht heeft in het kader van het waterbeheer en het daarbij voorkomen of tegengaan van wateroverlast. Verder volgt uit voormelde rechtsoverweging dat de op verweerder rustende zorgplicht in het kader van het waterbeheer niet zo ver strekt dat verweerder gehouden is om in dit geval de wateroverlast- problematiek in de gehele Westerhornermolenpolder op te lossen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de belangen van een verbetering in de waterafvoer en het tegengaan van verdroging en vernatting in de Westerhornermolenpolder als gevolg van het bestreden peilbesluit kunnen laten prevaleren boven de belangen van eiseres bij het verder tegengaan van de geconstateerde vernatting van een deel van haar gronden. Het enkele feit dat de wateroverlast op de benedenstroomse gronden daardoor weliswaar vermindert maar niet geheel is opgelost, brengt niet met zich dat verweerder daardoor niet in redelijkheid tot dit besluit heeft kunnen komen. In die zin worden de belangen van eisers niet door dit besluit geschaad. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de op verweerder rustende zorgplicht in het kader van het waterbeheer in dit geval niet met zich brengt dat het hem niet is toegestaan om een deelbesluit in de vorm van het onderhavige peilbesluit te nemen. Daarbij heeft verweerder kunnen betrekken dat de locatiekeuze voor de maatregelen van het peilbesluit in dit geval is ingegeven door het gebrek aan draagvlak voor maatregelen in andere delen van het bemalingsgebied. Deze grond van eiseres slaagt niet.
10. Gelet op de voorgaande overwegingen is het beroep van eiseres ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling, als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), bestaat geen aanleiding.
Beslist wordt als volgt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.L. Vucsán, voorzitter, mr. T.F. Bruinenberg en
mr. V. van Dorst, leden, in aanwezigheid van mr. H.L.A. van Kats als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2019.
De griffier De voorzitter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Afschrift verzonden op: