ECLI:NL:RBNNE:2019:1875

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 april 2019
Publicatiedatum
3 mei 2019
Zaaknummer
C18/189443/PR RK 19-8
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking niet tijdig, verzoeker niet ontvankelijk tot wraking

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 25 april 2019 uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek van een verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. E. van Bommel. Het wrakingsverzoek was gericht tegen de rechters van de meervoudige familiekamer, te weten mr. W.P. Claus, mrs. J.S. Bartstra en P.R. Tjallema, die eerder betrokken waren bij een andere procedure. De verzoeker stelde dat er cruciale fouten waren gemaakt in een eerdere beschikking en dat er geen proces-verbaal was opgemaakt van een belangrijke zitting. De rechtbank heeft het wrakingsverzoek behandeld en geconcludeerd dat het verzoek niet tijdig was ingediend. De verzoeker had de feiten die aan het wrakingsverzoek ten grondslag lagen al eerder gekend, maar diende het verzoek pas 16 dagen later in. De rechtbank oordeelde dat de verzoeker niet-ontvankelijk was in haar verzoek tot wraking, omdat zij niet binnen de vereiste termijn had gehandeld. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de voorzitter en de leden van de wrakingskamer, en de griffier maakte aantekeningen van de zitting.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Locatie Groningen
Meervoudige wrakingskamer
Zaaknummer / rekestnummer: C18/189443/PR RK 19-8
Datum beslissing: 25 april 2019
Beslissing op het verzoek tot wraking ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) van
[naam],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, hierna [verzoeker] te noemen,
advocaat mr. E. van Bommel te Appingedam.

1.Het procesverloop

1.1
Bij brief van 7 december 2018 heeft [verzoeker] verzocht dat mr. W.P. Claus, voorzitter, en mrs. J.S. Bartstra en P.R Tjallema, leden, van de meervoudige familiekamer die haar zaak onder zaaknummer C/19/122645 / FA RK 18-774 in behandeling hebben, zich verschonen en de zaak overdragen aan rechters die nog niet eerder betrokken zijn geweest bij de procedure, althans wraakt [verzoeker] voornoemde rechters.
1.2
Mr. Claus heeft, mede namens mr. Bartstra, bij brief van 21 december 2018 aan [verzoeker] kenbaar gemaakt dat hij en mr. Bartstra geen aanleiding zien tot verschoning. Verder heeft mr. Claus geschreven dat mr. Tjallema thans niet meer werkzaam is in de rechtbank Noord-Nederland en de brief van 7 december 2018 ter kennisname aan hem is doorgezonden.
1.3
[verzoeker] heeft bij brief van 31 december 2018 mrs. Claus, Bartstra en Tjallema gewraakt.
1.4
Op 25 april 2019 is het wrakingsverzoek ter zitting van de wrakingskamer behandeld door mr. P.J. Duinkerken, voorzitter, en mrs. P.G. Wijtsma en L. Mulder, leden.
1.5
[verzoeker] is ter zitting verschenen waar zij, mede aan de hand van spreekaantekeningen, een nadere toelichting op het wrakingsverzoek heeft gegeven. Mrs. Claus en Bartstra zijn eveneens verschenen. Van het verhandelde heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.6
De rechtbank heeft bepaald dat deze beslissing vandaag wordt uitgesproken.

2.Het standpunt van [verzoeker]

2.1
legt - samengevat - aan haar verzoek ten grondslag dat in de beschikking van de meervoudige kamer van 14 november 2018 diverse cruciale fouten en evident verkeerde en ongemotiveerde beslissingen zijn opgenomen. Verder zijn er volgens haar op een aantal verzoeken geen beslissingen genomen zoals tijdens de regiezitting is afgesproken. Welke afspraken zijn gemaakt, is thans niet meer na te gaan omdat is verzuimd een proces-verbaal op te maken van hetgeen op de zitting van 22 december 2017 is besproken, aldus [verzoeker]. Dat er geen proces-verbaal was opgemaakt, is op 21 november 2017 door de rechtbank kenbaar gemaakt. Voorts stelt [verzoeker] dat het wrakingsverzoek binnen een redelijke termijn is gedaan. Op grond van de jurisprudentie bestaat er volgens [verzoeker] geen concrete termijn waarbinnen het verzoek dient te worden gedaan. Ook een verzoek dat twee weken nadat de wrakingsgrond bekend is geworden is gedaan, kan ontvankelijk zijn. [verzoeker] heeft lang nagedacht over de inzet van het wrakingsmiddel. Er is eerst een aantal vragen gesteld aan de rechtbank, maar er bleef veel onduidelijk. [verzoeker] heeft de leden van de meervoudige kamer, voordat zij tot wraking overging, de mogelijkheid gegeven zich te verschonen. Naar aanleiding van de brief van mr. Claus van 21 december 2018 zag [verzoeker] geen andere mogelijkheid dan de leden van de meervoudige familiekamer te wraken. [verzoeker] trekt haar verzoek tot wraking jegens mr. Tjallema in, nu hij niet meer werkzaam is in de rechtbank Noord-Nederland.

3.Het standpunt van mrs. Claus en Bartstra

3.1
Mrs. Claus en Bartstra voeren aan - samengevat - dat de gang van zaken in de hoofdzaak geen schoonheidsprijs verdient en dat daarvoor verontschuldigingen zijn aangeboden. In die gang van zaken ligt evenwel geen grond voor een geslaagd wrakingsverzoek besloten, aldus mrs. Claus en Bartstra. Uitzonderlijke omstandigheden die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat daarvoor de bij verzoeker de geobjectiveerde vrees gerechtvaardigd is, zijn volgens mrs. Claus en Bartstra niet aanwezig. De inhoud van de beschikking van 14 november 2018 kan evenmin grond zijn voor wraking, nu een oordeel daarover behouden is aan de appèl- of cassatierechter. Met betrekking tot het antwoord op de vraag of [verzoeker] haar verzoek tot wraking tijdig heeft gedaan, refereren mrs. Claus en Bartstra zich aan het oordeel van de rechtbank.

4.De beoordeling

4.1
De eerste vraag die ter beantwoording voorligt, is of het wrakingsverzoek van [verzoeker] tijdig is gedaan. Overwogen wordt als volgt.
4.2
Ingevolge artikel 36 Rv kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Ingevolge artikel 37, eerste lid, Rv wordt het verzoek gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Dit laatstbedoelde artikellid borgt dat het ernstige gebrek dat aan de behandeling van een zaak kleeft wanneer de onpartijdigheid van een rechter in twijfel wordt getrokken, direct kenbaar wordt gemaakt.
4.3
Uit het verzoekschrift is gebleken dat de grond voor het wrakingsverzoek voornamelijk is gelegen in hetgeen in de beschikking van 14 november 2018 is overwogen, in samenhang met het feit dat er geen proces-verbaal is opgemaakt van de zitting van 22 december 2017. De rechtbank overweegt dat de beschikking op 14 november 2018 aan partijen is toegezonden en dat aan [verzoeker] op 21 november 2018 is medegedeeld dat er geen proces-verbaal van de zitting van 22 december 2017 was opgemaakt. De door [verzoeker] aan haar verzoek ten grondslag gelegde feiten waren derhalve in ieder geval op 21 november 2018 bij haar bekend. Het verzoek tot wraking is echter eerst op 7 december 2018 ingediend. Dat is 16 dagen, ruim twee weken, later. Daarmee kan niet meer gezegd worden dat het verzoek is ingediend, zodra de feiten aan [verzoeker] bekend zijn geworden.
4.4
Voor zover [verzoeker] heeft willen betogen dat zij lang heeft nagedacht over de inzet van een hard middel als wraking en de leden van de meervoudige kamer de gelegenheid heeft geboden zich te verschonen, kan haar dit niet baten. Ook als [verzoeker] enige tijd nodig had om zich op het wrakingsverzoek te beraden, moest zij dit nog steeds doen zodra de feiten en omstandigheden die aan het verzoek ten grondslag zijn gelegd, zich hebben voorgedaan.
4.5
Een en ander, in onderling verband en samenhang beschouwd, leidt tot de slotsom dat [verzoeker] niet-ontvankelijk in haar verzoek tot wraking zal worden verklaard.

5.De beslissing

De rechtbank:
verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in haar verzoek tot wraking.
Deze beslissing is gegeven door mr. P.J. Duinkerken, voorzitter, en mrs. P.G. Wijtsma en L. Mulder, leden, in het openbaar uitgesproken op 25 april 2019, in tegenwoordigheid van de griffier en ondertekend door mr. P.G. Wijtsma.
C593