ECLI:NL:RBNNE:2019:1775

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 april 2019
Publicatiedatum
26 april 2019
Zaaknummer
18/920227-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en bewezenverklaring poging zware mishandeling met vol opzet

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland op 23 april 2019, stond de verdachte terecht voor de poging tot doodslag en zware mishandeling van een medebewoner in een asielzoekerscentrum. De feiten vonden plaats op 9 november 2018, toen de verdachte de aangever, die zich bijna bovenaan een steile trap bevond, met kracht tegen de borst trapte. Hierdoor viel de aangever naar beneden en liep hij ernstig letsel op, waaronder een gebroken neus en een snee in zijn hoofd. De rechtbank oordeelde dat het opzet van de verdachte niet bewezen kon worden voor de poging tot doodslag, maar dat er wel sprake was van opzet bij de poging tot zware mishandeling. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde, maar achtte het subsidiair ten laste gelegde en de vernieling van een cel in het cellencomplex wel wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden en moest schadevergoeding betalen aan de benadeelde partijen, waaronder de aangever en de Politie Noord-Nederland. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de gevolgen voor het slachtoffer, evenals de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/920227-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 23 april 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteland],
Z.V.W.O.V.H.T.L.
thans gedetineerd te Vught PPC.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 9 april 2019.
Verdachte is niet verschenen; wel is verschenen mr. T. Arkesteijn, advocaat te Rotterdam, die verklaard heeft uitdrukkelijk tot de verdediging te zijn gemachtigd.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. M. Scharenborg.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
verdachte op of omstreeks 9 november 2018, te Hoogeveen, (althans) in de gemeente Hoogeveen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer]
van het leven te beroven, met dat opzet - terwijl die [slachtoffer] (nagenoeg) bovenaan een ((zeer) hoge en/of steile) trap stond of was aangekomen/beland - die [slachtoffer] (zeer) (krachtig) in het gezicht of tegen het hoofd, in elk geval tegen diens borst,
althans het lichaam, heeft geschopt of getrapt en/of geslagen of gestompt en/of geduwd, tengevolge, althans mede tengevolge, waarvan die [slachtoffer] van die trap naar beneden is gevallen, in elk geval ten val is gekomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
verdachte op of omstreeks 9 november 2018, te Hoogeveen, (althans) in de gemeente Hoogeveen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [slachtoffer]), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet - terwijl die [slachtoffer] (nagenoeg) bovenaan een ((zeer) hoge en/of steile) trap stond of was aangekomen/beland - die [slachtoffer] (zeer) (krachtig) in het gezicht of tegen het hoofd, in elk geval tegen diens borst, althans tegen het lichaam, heeft geschopt of getrapt en/of geslagen of gestompt en/of geduwd, tengevolge, althans mede tengevolge, waarvan die [slachtoffer] van die trap naar beneden is gevallen, in elk geval ten val is
gekomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
verdachte op of omstreeks 09 november 2018, te Hoogeveen, (althans) in de gemeente Hoogeveen, [slachtoffer] heeft mishandeld, door - terwijl die [slachtoffer] (nagenoeg) bovenaan een ((zeer) hoge en/of steile) trap stond of was aangekomen/beland - die [slachtoffer] (zeer) (krachtig) in het gezicht of tegen het hoofd, in elk geval tegen diens borst, althans tegen het lichaam, te schoppen of te trappen en/of te slaan of te stompen en/of te duwen, tengevolge, althans mede tengevolge, waarvan die [slachtoffer] van die trap naar beneden is gevallen, in elk geval ten val is gekomen;
2.
verdachte op of omstreeks 10 november 2018 en/of 11 november 2018, te Assen, (althans) in de gemeente Assen, opzettelijk en wederrechtelijk (de geisoleerde wand(en), althans het
interieur, van) een (zogenaamde) (molest-)cel in het cellencomplex, gelegen aan de Balkengracht (nummer 3), aldaar, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de Politie, eenheid Noord-Nederland, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1 primair en het onder 2 ten laste gelegde. Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde heeft hij betoogd dat bewezen kan worden dat verdachte het oogmerk had om aangever te doden.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat weliswaar bewezen kan worden dat verdachte, toen aangever de trap op kwam lopen, een schoppende beweging heeft gemaakt met zijn been en dat aangever op dat moment van de trap is gevallen, maar dat een poging tot doodslag en een poging tot zware mishandeling niet bewezen kunnen worden omdat het daarvoor vereiste opzet ontbreekt.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 1 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
De rechtbank acht het onder 1 subsidiair en het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. De rechtbank past ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 9 november 2018, opgenomen op pagina 19 e.v. van het dossier met nummer PL0100-2018297542 d.d. 11 november 2018, inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
Ik ben woonachtig in het AZC/EBTL te Hoogeveen. Op 09 november 2018 omstreeks 17:45 uur ben ik met de trap naar de eerste etage gelopen. Bovenaan de trap zag ik een man staan. Terwijl ik op de trap omhoog liep en de man naderde, zag ik dat de man zijn knie omhoog bracht en met zijn rechter been een trappende beweging richting mijn hoofd maakte. Ik zag en voelde dat hij mij raakte. Ik ben door de trap achterwaarts ten val gekomen. Tijdens de val heb ik met mijn hoofd de trap geraakt. Hierdoor heb ik een "winkelhaak" (snee) op mijn hoofd.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van politie Noord-Nederland d.d. 10 november 2018, opgenomen op pagina 56 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
Ik heb die man gisteren 1x geslagen/geschopt, midden van de trap, boven. Ik heb hem op de borst geraakt. Toen viel hij.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 9 november 2018 opgenomen op pagina 26 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 1]:
Ik ben medewerker van het COA. Vandaag omstreeks 18:00 uur gebeurde het incident. [slachtoffer] en [verdachte], een andere bewoner hier, kregen ruzie. [slachtoffer] was beneden aan de trap toen [verdachte] bovenaan de trap stond. Ik zag hoe [slachtoffer] de trap opliep. Ik zag dat [slachtoffer] bijna bovenaan de trap stond, dit scheelde enkele treden, toen ik zag dat [verdachte] met zijn rechtervoet [slachtoffer] trapte ter hoogte van zijn borst. Ik zag dat dit met kracht gebeurde omdat [slachtoffer] een draai maakte terwijl hij naar beneden viel. Ik zag dat [slachtoffer] met de bovenkant van zijn hoofd tegen een rand bovenaan de trap terecht kwam. Ik hoorde hierbij een klap op het moment van de impact. Ik zag [slachtoffer] naar beneden vallen om vervolgens naast mij tegen de muur en op de vloer te vallen. Ik zag het bloed op de grond en muur spatten. Ik zag dat dit hevig bloedde. Ik zag dat [verdachte] de trap af liep en probeerde opnieuw [slachtoffer] aan te vallen.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 9 november 2018, opgenomen op pagina 31 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant:
Op vrijdag 9 november 2018, omstreeks 20.28 uur, bekeek ik, hoofdagent in dienst van politie Noord Nederland, beelden van een mishandeling gepleegd op de Extra Beveiligde Toezichtlocatie, nader aan te duiden als EBTL, van het asielzoekerscentrum gevestigd aan de Kinholstweg 7 te Hoogeveen. Ik zag dat de datum 09/11/2018 in beeld stond met het tijdstip 17.55.04 uur. Ik zag een persoon, naar wie later slachtoffer [slachtoffer] bleek te zijn, in beeld lopen. Ik zag dat [slachtoffer] de trap af naar beneden ging. Ik zag dat een persoon, naar wie later verdachte [verdachte] bleek te zijn, de trap op kwam lopen. Ik zag dat [verdachte] zich vervolgens omdraaide in de richting van de trap en een beweging van "kom maar" met zijn beide handen maakte. Ik zag dat kort hierop [verdachte] richting de trap liep en vlak voor de bovenste trede van de trap bleef staan. Ik zag vervolgens vanaf de trap een persoon naar boven komen lopen. Ik zag dat [verdachte] een trappende beweging maakt richting de persoon die de trap op kwam lopen. [1]
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 10 november 2018, opgenomen op pagina 47 van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant:
Op zaterdag 10 november 2018 ben ik gegaan naar de afdeling EBTL van het AZC te Hoogeveen. Ik heb daar gesproken met aangever. Ik vroeg hem hoe hij van de trap af is gevallen. Hij heeft mij voorgedaan op welke hoogte hij stond op de trap, op het moment dat hij de trap kreeg. De trap was in totaal ongeveer 2.60 meter hoog en vrij steil.
6. Een geneeskundige verklaring d.d. 15 november 2018 betreffende [slachtoffer] en opgemaakt naar aanleiding van onderzoek op 9 november 2018, opgemaakt en ondertekend door M.P.M. Verhagen, arts-assistent SEH, inhoudende:
Uitwendig waargenomen letsel: wond hoofdhuid
7. Een geneeskundige verklaring d.d. 15 november 2018 betreffende [slachtoffer] en opgemaakt naar aanleiding van onderzoek op 13 november 2018, opgemaakt en ondertekend door R.J. Postema, KNO-arts, inhoudende:
Overige van belang zijnde informatie: gebroken neus / neusfractuur, geen scheefstand.
Geschatte duur van de genezing: 4 weken.
Ten aanzien van feit 2
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 11 november 2018, opgenomen op pagina 60 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 2] namens Eenheid Noord Nederland.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van verdachte inverzekeringstelling en inbewaringstelling van het kabinet RC van de Rechtbank Noord-Nederland d.d. 13 november 2018, inhoudende de verklaring van verdachte.
De rechtbank overweegt ten aanzien van feit 1 subsidiair als volgt.
Op basis van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte aangever [slachtoffer], terwijl aangever bijna bovenaan een hoge en steile trap stond, tegen de borst heeft getrapt waardoor aangever naar beneden is gevallen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte hierbij heeft gehandeld met vol opzet. Daartoe neemt de rechtbank in de eerste plaats in aanmerking dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte kort voor het incident te kennen had gegeven te willen vechten met aangever, alsmede dat verdachte op het moment dat hij bovenaan de trap stond en aangever nog onderaan de trap stond aangever heeft uitgedaagd door met zijn beide handen een “kom maar” gebaar te maken. Hier leidt de rechtbank uit af dat verdachte agressief was en gewelddadige bedoelingen had. Voorts stelt de rechtbank op basis van de bewijsmiddelen vast dat de door verdachte gegeven trap tegen de borst van aangever krachtig moet zijn geweest aangezien aangever ten gevolge van die trap recht achterover naar beneden is gevallen waarbij hij in zijn val met zijn hoofd de rand van een tussenplafond boven de trap heeft geraakt. Door met voornoemde gewelddadige bedoelingen op deze manier te handelen bovenaan een hoge steile trap, kan naar het oordeel van de rechtbank bewezen worden dat verdachte wist (vol opzet) dat aangever zwaar lichamelijk letsel op had kunnen lopen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 subsidiair en het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1 subsidiair.
verdachte op 9 november 2018, te Hoogeveen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet - terwijl die [slachtoffer] nagenoeg bovenaan een hoge en steile trap stond - die [slachtoffer] krachtig tegen diens borst heeft getrapt, tengevolge waarvan die [slachtoffer] van die trap naar beneden is gevallen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
verdachte op 10 november 2018 en/of 11 november 2018, te Assen, opzettelijk en wederrechtelijk de geïsoleerde wanden van een zogenaamde anti molest-cel in het cellencomplex, gelegen aan de Balkengracht nummer 3, aldaar, toebehorende aan de Politie, eenheid Noord-Nederland, heeft vernield en onbruikbaar gemaakt.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. subsidiair. Poging tot zware mishandeling
2. Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een
andere toebehoort, vernielen en onbruikbaar maken.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair en het onder 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, alsmede het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging zware mishandeling en aan een vernieling. In dat eerste geval heeft verdachte een medebewoner van de afdeling EBTL van het AZC waar hij in verbleef met kracht van de trap getrapt. Daardoor is het slachtoffer naar beneden gevallen waarbij hij een gebroken neus en een snee in zijn hoofd heeft opgelopen. Evident is dat verdachte het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel had willen toebrengen. Dit is een ernstig feit en verdachte heeft door zo te handelen een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Voorts rekent de rechtbank het verdachte aan dat hij tot fysiek geweld is overgegaan in een AZC, een plek waar mensen bij uitstek op zoek zijn naar een veilig en geborgen gevoel. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte welbewust de confrontatie met het slachtoffer heeft opgezocht.
Daarnaast heeft verdachte een anti molest cel van de politie Noord Nederland volledig vernield waardoor deze onbruikbaar is geworden. Dit is een ergerlijk feit en verdachte heeft door zijn handelen aangetoond geen enkel respect te hebben voor andermans eigendom.
Gelet op vorenstaande, alsmede op de mate van agressie die van verdachte is uitgegaan bij beide feiten, de gevolgen die de feiten hebben gehad – te weten het door het slachtoffer opgelopen letsel (feit 1) en de aangerichte schade (feit 2) – en de oriëntatiepunten van het LOVS, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden.

Benadeelde partijen

Feit 1
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 50,- ter vergoeding van materiële schade en € 1.500,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. Tevens wordt een bedrag van € 970,- gevorderd ter vergoeding van proceskosten.
Feit 2
De Politie Noord Nederland heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 16.727,39 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
Feit 1
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie acht ook de proceskosten voor toewijzing vatbaar, maar verzoekt om ten aanzien van de vergoeding van die kosten de schadevergoedingsmaatregel niet van toepassing te verklaren.
Feit 2
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen.
Standpunt van de verdediging
Feit 1
De raadsvrouw heeft bepleit dat een immateriële schadevergoeding van € 500,- passend zou zijn en dat gelet op de eigen schuld van aangever dit bedrag dient te worden gematigd met op zijn minst 50%. Voorts heeft de raadsvrouw verzocht om ten aanzien van de gevorderde proceskosten het liquidatietarief uit civiele zaken toe te passen.
Feit 2
De raadsvrouw heeft primair bepleit dat de vordering niet voldoende onderbouwd is. Voor zover de rechtbank meent dat de schade al dan niet gedeeltelijk voldoende is onderbouwd heeft de raadsvrouw subsidiair bepleit om de schade op een redelijk bedrag vast te stellen.
Oordeel van de rechtbank
Feit 1
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade van € 50,- heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde. De vordering tot vergoeding van materiële schade, waarvan de hoogte niet door de verdediging is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 9 november 2018.
De rechtbank acht voorts bewezen dat [slachtoffer] immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde. De immateriële schade wordt door de rechtbank begroot op een bedrag van € 750,-. Gelet op de uiteenlopende ernst van de vastgestelde gedragingen van verdachte en het door verdachte aan [slachtoffer] verweten gedrag, bestaat er geen aanleiding om dit schadebedrag geheel of gedeeltelijk voor eigen rekening van [slachtoffer] te laten komen. De rechtbank zal de gevorderde materiële en immateriële schade derhalve toewijzen tot een bedrag van in totaal € 800,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 november 2018, en zal de vordering voor het overige deel afwijzen.
Nu vast staat dat verdachte aansprakelijk is tot de hiervoor genoemde schade ter hoogte van € 800,- die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
Nu de vordering gedeeltelijk zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij ter zake van de vordering heeft gemaakt. Die kosten worden conform liquidatietarief begroot op € 180,-. Ook dit bedrag wordt toegewezen. Voorts zal de rechtbank de verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Feit 2
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezen verklaarde. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek schat de rechtbank de hoogte van de schade op € 5.000,-. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 november 2018 en voor het overige deel afwijzen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 57, 302, 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en het onder 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Feit 1 subsidiair
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 800,- (zegge: achthonderd euro) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 november 2018.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige af.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op
€ 180,- (zegge: honderdtachtig euro), en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken kosten.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer]te betalen een bedrag van € 800,- (zegge: achthonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 november 2018, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 16 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 50,- aan materiële schade en € 750,- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Feit 2
Wijst de vordering van de benadeelde partij
Politie Noord Nederlandtoe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 5.000,- (zegge: vijfduizend euro) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 november 2018.
Wijst de vordering van de benadeelde partij Politie Noord Nederland voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H.A. Fransen, voorzitter, mr. E. Läkamp en mr. A.A.J. Smelt, rechters, bijgestaan door mr. L. Lamers, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 april 2019.
Mr. A.A.J. Smelt is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Zie schermafbeelding p. 42.