ECLI:NL:RBNNE:2019:1480

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 april 2019
Publicatiedatum
9 april 2019
Zaaknummer
18/930185-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag en mishandelingen met oplegging van voorwaardelijke gevangenisstraf

Op 9 april 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Assen uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1973, die beschuldigd werd van poging tot doodslag en mishandeling. De zaak kwam ter terechtzitting op 14 februari en 26 maart 2019. De verdachte was bijgestaan door advocaat mr. R.B.J.G. Baggen, terwijl het openbaar ministerie vertegenwoordigd was door mr. T. Klooster. De tenlastelegging omvatte meerdere geweldsdelicten gepleegd op 12 november 2018 in Nieuw-Weerdinge, waarbij de verdachte met een metalen scharnier/duimheng meerdere slachtoffers heeft geslagen en bedreigd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen voor de meeste tenlasteleggingen, maar achtte de mishandeling van [slachtoffer 1] en de poging tot doodslag op [slachtoffer 2] wel bewezen. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer, omdat de verdachte niet in een situatie verkeerde waarin hij zich moest verdedigen tegen een onmiddellijke dreiging. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 18 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en ambulante behandeling. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3].

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/930185-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 9 april 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1973 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats],
thans gedetineerd te PI Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 14 februari 2019 en 26 maart 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.B.J.G. Baggen, advocaat te Arnhem. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T. Klooster.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 12 november 2018 te Nieuw-Weerdinge, althans in de
gemeente Emmen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet
die [slachtoffer 1] (meermalen) met een metalen scharnier/duimheng, in ieder geval
een zwaar en/of hard voorwerp, in het gezicht en/of elders tegen het hoofd
en/of tegen het lichaam en/of tegen een hand heeft geslagen en/of
haar heeft geschopt/getrapt
en/of (daarbij) tegen haar heeft geroepen: "Ik sla jou dood", althans woorden
van gelijke dreigende aard en/of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 12 november 2018 te Nieuw-Weerdinge, althans in de
gemeente Emmen, aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft
toegebracht door
die [slachtoffer 1] (meermalen) met een metalen scharnier/duimheng, in ieder geval
een zwaar en/of hard voorwerp, in het gezicht en/of elders tegen het hoofd
en/of tegen het lichaam en/of tegen een hand te slaan en/of
haar te schoppen/trappen;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 12 november 2018 te Nieuw-Weerdinge, althans in de
gemeente Emmen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat
opzet
die [slachtoffer 1] (meermalen) met een metalen scharnier/duimheng, in ieder geval
een zwaar en/of hard voorwerp, in het gezicht en/of elders tegen het hoofd
en/of tegen het lichaam en/of tegen een hand heeft geslagen en/of
haar heeft geschopt/getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 12 november 2018 te Nieuw-Weerdinge, althans in de
gemeente Emmen, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door
haar (meermalen) met een metalen scharnier/duimheng, in ieder geval een zwaar
en/of hard voorwerp, in het gezicht en/of elders tegen het hoofd en/of tegen
het lichaam en/of tegen een hand te slaan en/of
haar te schoppen/trappen;
2.
hij op of omstreeks 12 november 2018 te Nieuw-Weerdinge, althans in de
gemeente Emmen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet
die [slachtoffer 2] (meermalen) met een metalen scharnier/duimheng, in ieder geval
een zwaar en/of hard voorwerp, in het gezicht en/of elders tegen het hoofd
en/of tegen het lichaam heeft geslagen en/of (daarbij) tegen hem heeft
geroepen: "Ik maak je dood, je gaat eraan", althans woorden van gelijke
dreigende aard en/of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 12 november 2018 te Nieuw-Weerdinge, althans in de
gemeente Emmen, aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft
toegebracht door
die [slachtoffer 2] (meermalen) met een metalen scharnier/duimheng, in ieder geval
een zwaar en/of hard voorwerp, in het gezicht en/of elders tegen het hoofd
en/of tegen het lichaam te slaan;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 12 november 2018 te Nieuw-Weerdinge, althans in de
gemeente Emmen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat
opzet
die [slachtoffer 2] (meermalen) met een metalen scharnier/duimheng, in ieder geval
een zwaar en/of hard voorwerp, in het gezicht en/of elders tegen het hoofd
en/of tegen het lichaam heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 12 november 2018 te Nieuw-Weerdinge, althans in de
gemeente Emmen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met
dat opzet
die [slachtoffer 3] (meermalen) met een metalen scharnier/duimheng, in ieder
geval een zwaar en/of hard voorwerp, tegen het lichaam en/of tegen haar benen
heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 12 november 2018 te Nieuw-Weerdinge, althans in de
gemeente Emmen, [slachtoffer 3] heeft mishandeld door haar (meermalen) met een metalen scharnier/duimheng, in ieder geval een zwaar
en/of hard voorwerp, tegen het lichaam en/of tegen haar benen te slaan.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair en het 3 primair ten laste gelegde. Zij heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde onder 1 meest subsidiair (mishandeling), 2 primair (poging doodslag) en 3 subsidiair (mishandeling).
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van alle onder 1 ten laste gelegde varianten en van het onder 2 primair en 3 primair ten laste gelegde. Hij heeft daarbij -kort samengevat- de volgende toelichting gegeven.
De raadsman heeft
ten aanzien feit 1aangevoerd dat de ten laste gelegde geweldsvarianten ten aanzien van [slachtoffer 1] niet kunnen worden bewezen. Er is namelijk geen bewijs dat verdachte [slachtoffer 1] met een metalen scharnier/duimheng of ander voorwerp heeft geslagen, zoals telkens in de feitelijke omschrijving van het geweld staat omschreven.
Hij heeft
ten aanzien feit 2aangevoerd, dat met betrekking tot de primair ten laste gelegde poging tot doodslag op [slachtoffer 2] het (voorwaardelijk) opzet op het gevolg (de dood) ontbreekt. Verdachte werd met een baksteen aangevallen en heeft daarop een scharnier van de grond gepakt, waarmee hij - ter zelfverdediging - blind om zich heen heeft geslagen. Onbekend is gebleven wat het gewicht van dat scharnier was. Het ontstaan van een snijwond en een breuk bij het oog van [slachtoffer 2], zegt niets over de kracht van het slaan door verdachte. Bij de oogkas zitten namelijk veel kleine botjes. Een goede medische onderbouwing van (het ontstaan van) het letsel ontbreekt. Verdachte heeft niet bewust aanvaard dat [slachtoffer 2] als gevolg van zijn handelen zou kunnen overlijden.
De raadsman acht
ten aanzien van feit 3de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 3] niet bewezen en refereert zich ten aanzien de subsidiair ten laste gelegde mishandeling aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair en het onder 3 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
De rechtbank acht daarentegen het onder 1 meest subsidiair (mishandeling [slachtoffer 1]), 2 primair (poging doodslag [slachtoffer 2]) en 3 subsidiair (mishandeling [slachtoffer 3]) ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Ten aanzien van feit 1:
De rechtbank acht evenals de officier van justitie en de raadsman het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde niet bewezen. De rechtbank acht de meest subsidiair ten laste gelegde mishandeling (van [slachtoffer 1]) wel bewezen, nu uit na te melden bewijsmiddelen blijkt dat verdachte [slachtoffer 1] in haar gezicht heeft geslagen en tegen het lichaam heeft geschopt. De rechtbank acht, zoals ook door raadsman is aangevoerd, geen bewijs aanwezig dat verdachte daarbij met een voorwerp heeft geslagen, zodat hij in zoverre van het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 26 maart 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend: Ik heb [slachtoffer 1] ([slachtoffer 1]) op 12 november 2018 te Nieuw-Weerdinge een klap gegeven in het gezicht en ik heb haar vervolgens geschopt.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 november 2018, opgenomen op pagina 13 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 201829425 (MULLJ73) d.d. 25 november 2018, inhoudende als verklaring van verbalisant [verbalisant 1]:
Op 12 november 2018 sprak ik met [slachtoffer 1] (roepnaam [slachtoffer 1]). Ik zag dat [slachtoffer 1] een fikse verdikking onder haar linker oog had, dat deze verdikking rood van kleur was en dat het linker oog van [slachtoffer 1] deels dicht zat. [slachtoffer 1] verklaarde mij het volgende: “Ik ben met [verdachte] meegelopen naar de schuur. Hij sloeg mij eerst met zijn vuisten en daarna is er flink op mij los geslagen.
3. Een geneeskundige verklaring, op 11 december 2018 opgemaakt en ondertekend door I. Brümmer, arts, opgenomen op p. 131 van voornoemd dossier, inhoudende, zakelijk weergegeven, als zijn/haar verklaring:
Betreft onderzoek [slachtoffer 1] op 12 november 2018. Uitwendig waargenomen letsel: diverse forse bloeduitstortingen in het gezicht en een gebroken vinger.
Ten aanzien van feit 2:
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo'n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt:
Verdachte heeft het slachtoffer - de heer [slachtoffer 2] - meermalen met kracht met een lang hard voorwerp, een metalen scharnier/duimheng, tegen het hoofd geslagen. Hij heeft [slachtoffer 2] daarbij onder meer geraakt op de linkerzijde van diens hoofd, vlakbij de slaap. Verdachte heeft tijdens het slaan geroepen: "ik maak je dood, je gaat eraan". Het gezicht/hoofd is een zeer kwetsbaar lichaamsdeel. Dat het door de verdachte toegepaste geweld aanzienlijk was vindt bevestiging in de aard en zwaarte van de verwondingen die het slachtoffer hierdoor heeft opgelopen. Het slachtoffer heeft fractuur van de oogkasrand en een diepe snijwond boven de oogkas opgelopen. Hij moest operatief aan de fractuur worden behandeld.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer op doodslag zijn gericht dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen voor het tegendeel is de rechtbank niet gebleken. De primair tenlastegelegde poging tot doodslag is in zoverre naar oordeel van de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 november 2018, opgenomen op pagina 13 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 201829425 (MULLJ73) d.d. 25 november 2018, inhoudende als verklaring van verbalisant [verbalisant 1]:
Op 12 november 2018 sprak ik met [slachtoffer 1] ([slachtoffer 1]). Zij verklaarde mij het volgende: “Ik ben met [verdachte] meegelopen naar de schuur. Hij sloeg mij met zijn vuisten. Toen kwam mijn vader er aan. [verdachte] heeft ook op mijn vader ingeslagen, ik heb dat niet gezien, maar wel gehoord."
Ik sprak ook met [slachtoffer 3], de moeder van [slachtoffer 1]. Zij verklaarde mij het volgende: “[slachtoffer 2] wilde naar buiten om te kijken hoe het gesprek tussen [verdachte] en [slachtoffer 1] verliep. Ik ben ook naar buiten gelopen. Ik zag toen dat [verdachte] op [slachtoffer 2] insloeg. Dat was buiten de schuur. Ik zag dat [slachtoffer 2] op het gras lag en dat [verdachte] wel 4 of 5 keer insloeg op [slachtoffer 2] met een ijzeren staaf. Het was een scharnier, die wel op oude baanderdeuren worden gebruikt. Het was ongeveer 80 cm lang en 5 cm breed. [slachtoffer 2] zat onder het bloed."
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 november 2018, opgenomen op p. 20 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verbalisant [verbalisant 2]:
Op 12 november 2018 heb ik gesproken met aangever [slachtoffer 2]. Ik zag dat aangever [slachtoffer 2] veel bloed op zijn gezicht had en dat hij een behoorlijke wond boven zijn linker oog had. Ik hoorde dat aangever [slachtoffer 2] mij het volgende vertelde:
"Op 12 november 2018 zijn [slachtoffer 1], mijn vrouw en ik naar Nieuw-Weerdinge gegaan. Toen ik in het schuurtje kwam zag ik dat [slachtoffer 1] door [verdachte] geslagen werd. Ik wilde tussenbeide komen. Hierop begon [verdachte] zich tegen mij te richten. Ik zag en ik voelde dat [verdachte] mij begon te slaan met dat metalen voorwerp van 50 tot 80 centimeter. Ik voelde onder andere dat [verdachte] mij tegen mijn hoofd sloeg. Ik ben tijdens dit voorval ook nog gevallen en ook toen ging [verdachte] gewoon door met slaan op mij met dat metalen voorwerp. Terwijl wij in de richting van onze auto probeerden te komen ben ik nog een aantal keren door [verdachte] geslagen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 12 november 2018, opgenomen op p. 26 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 3]:
Ik hoorde zowel [verdachte] als [slachtoffer 2] schreeuwen. Ik hoorde duidelijk pijn in de stem van [slachtoffer 2]. Ik zag [slachtoffer 2] op het gras liggen vlak voor de ingang van het schuurtje. Ik hoorde [verdachte] schreeuwen: Ik maak je dood, je gaat eraan, of woorden van gelijke strekking. Ik zag dat [verdachte] een grote ijzeren staaf in zijn handen had en op [slachtoffer 2] in bleef slaan. Ik zag dat [verdachte] die ijzeren staaf met beide handen vast hield. Ik zag dat hij met enorme kracht op het lichaam van [slachtoffer 2] sloeg. Ik zag dat [verdachte] [slachtoffer 2] met die ijzeren staaf op zijn gezicht sloeg. Dit was echt recht in zijn gezicht. Ik zag gelijk heel veel bloed. Ook zag ik dat [slachtoffer 2] nog een keer hierop in zijn gezicht werd geraakt.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 14 november 2018, opgenomen op p. 47 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2]:
Op 12 november 2018 was ik te Nieuw-Weerdinge. Toen ik de schuur binnenkwam zag ik [verdachte] [slachtoffer 1] slaan. Ik ben er tussen gesprongen. Toen begon [verdachte] mij te slaan met die scharnier. Hij sloeg mij opzettelijk en heel hard. Hij sloeg mij meerdere keren, op de rechterschouder, de rechterzij, links in de ribben. Ik ben naar buiten gelopen. [verdachte] is achter mij aan gerend. Vervolgens heb ik ook nog een klap met de scharnier boven mijn linkeroog gekregen, maar ik weet niet meer of dat in de schuur was of dat ik al buiten was. Eenmaal buiten viel ik op de grond en bleef [verdachte] maar doorgaan mij te slaan met die scharnier. Het was allemaal bloed. In het ziekenhuis bleek dat ik o.a. 2 scheuren in mijn linkeroogkas had. Ik ben dezelfde dag nog geopereerd aan de oogkas. Ze hebben mij er een plaat ingezet.
5. Een schriftelijk stuk d.d. 12 november 2018, opgemaakt door J. Schortinghuis, MKA-chirurg, opgenomen op p. 59 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van J. Schortinghuis, zakelijk weergegeven:
Betreft: Dhr. [slachtoffer 2]. Ingreep: onder algehele narcose operatieve reductie en interne fixatie supraorbitale rand fractuur links (ontstaan na handgemeen) + sluiten uitgebreide weke dele letsel.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 15 november 2018, opgenomen op p. 92 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte]:
[slachtoffer 1] loopt het schuurtje in en ik loop er achter aan. Dan komt mijn schoonvader eraan. Toen heb ik iets gepakt en daar mee geslagen. Dat was achteraf een scharnier. Ik heb de hele tijd heen en weer geslagen. Ik sloeg alsof je met een honkbalknuppel slaat. Omhoog en naar beneden.
Ten aanzien van feit 3:
De rechtbank acht ten laste gelegde onder 3 subsidiair wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. De bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 26 maart 2019;
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 november 2018, opgenomen op pagina 13 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 201829425 (MULLJ73) d.d. 25 november 2018, inhoudende de verklaring van verbalisant [verbalisant 1];
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 12 november 2018, opgenomen op p. 26 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 3];
4. Een geneeskundige verklaring, op 23 november 2018 opgemaakt en ondertekend door dr. S. Vercammen, spoedarts, opgenomen op p. 124 van voornoemd dossier.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 meest subsidiair, 2 primair en 3 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 12 november 2018 te Nieuw-Weerdinge, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door
haar in het gezicht te slaan en haar tegen het lichaam te schoppen;
2.
hij op 12 november 2018 te Nieuw-Weerdinge, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet
die [slachtoffer 2] meermalen met een metalen scharnier/duimheng, in het gezicht en/of tegen het hoofd heeft geslagen en daarbij tegen hem heeft geroepen: "Ik maak je dood, je gaat eraan", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op omstreeks 12 november 2018 te Nieuw-Weerdinge, [slachtoffer 3] heeft mishandeld door haar meermalen met een metalen scharnier/duimheng tegen haar benen te slaan.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. mishandeling;
2. poging tot doodslag;
3. mishandeling.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte ten aanzien van feit 2 heeft gehandeld uit noodweer dan wel noodweerexces en dat verdachte ten aanzien van dat feit derhalve dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Hij heeft daartoe primair gesteld dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zijn lijf dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. De raadsman voert aan dat [slachtoffer 2], terwijl verdachte met [slachtoffer 1] in de schuur stond, met een baksteen die schuur binnenkwam. [slachtoffer 1] was toen volgens verdachte nog niet door verdachte geslagen. Het slachtoffer wilde verdachte met de meegenomen baksteen slaan. Verdachte pakte daarop een metalen scharnier van de grond en heeft [slachtoffer 2] met dat scharnier geslagen ter noodzakelijke verdediging van zijn lijf. Subsidiair stelt de raadsman dat indien verdachte de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden, die overschrijding het onmiddellijke gevolg is geweest van een door het onmiddellijk dreigend gevaar voor verdachtes lijf veroorzaakte hevige gemoedsbeweging.
De rechtbank acht de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk geworden. De door de verdediging gegeven lezing van de gebeurtenissen vindt zijn weerlegging in de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
Uit de verklaring van [slachtoffer 1] blijkt dat zij is gaan gillen en om hulp is gaan roepen toen zij in de schuur door verdachte werd mishandeld. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij na het horen van die schreeuw om hulp, naar de schuur is gegaan dat hij daarbij onderweg een baksteen heeft gepakt. Toen hij in de schuur kwam, zag hij dat [slachtoffer 1] ernstig mishandeld werd door verdachte. [slachtoffer 2] probeerde tussenbeide te komen, waarna verdachte hem meermalen met een metalen scharnier heeft geslagen. Niet gebleken of aannemelijk geworden is dat [slachtoffer 2] verdachte met een baksteen heeft geslagen of heeft gepoogd te slaan.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de hem verweten gedragingen niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Uit de verklaringen blijkt niet dat [slachtoffer 2] gepoogd heeft om verdachte met een baksteen te slaan. Zo al van die gang van zaken moet worden uitgegaan bestond voor verdachte geen noodzaak om zich daartegen te verweren door die [slachtoffer 2] met een metalen voorwerp te slaan. Immers kon verdachte de aanval van [slachtoffer 2] voorkomen en ontwijken door de mishandeling van [slachtoffer 1] te beëindigen en het geweld van zijn zijde te staken. Van een noodzaak tot verdediging was derhalve geen sprake. Het beroep op noodweer wordt om die reden verworpen.
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie. Om die reden kan ook het beroep op noodweerexces niet slagen.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1 meest subsidiair, 2 primair en 3 subsidiair wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Daarbij dienen de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden worden opgelegd, inhoudende een meldplicht, ambulante behandeling, een contact- en locatieverbod, een alcohol- en overige middelenverbod, alsmede middelencontrole. Deze bijzondere voorwaarden dienen dadelijk uitvoerbaar te worden verklaard, aldus de officier van justitie.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor het opleggen van een gevangenisstraf gelijk aan de duur van reeds ondergane voorlopige hechtenis. Verdachte heeft aangegeven zich te willen houden aan de door de reclassering geformuleerde bijzondere voorwaarden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een drietal geweldsmisdrijven, die zijn gelegen in relationele sfeer. Verdachte heeft zijn (voormalige) partner en haar moeder mishandeld. Daarnaast heeft hij gepoogd de vader van zijn (voormalige) partner van het leven te beroven door hem meermalen met een metalen scharnier/duimheng tegen het hoofd te slaan. Hierbij heeft het slachtoffer een breuk in de oogkasrand en diepe snijwonden in zijn gezicht opgelopen.
Dergelijk gewelddadig optreden is zeer bedreigend en heeft grote impact op de betrokkenen, zoals ook blijkt uit de toelichting op de civiele vorderingen en uit de schriftelijke slachtofferverklaring van mevrouw [slachtoffer 3]. Daarnaast versterkt dergelijk gewelddadig handelen gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
Rekening houdend met voormelde overwegingen is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, passend en geboden is. Het voorwaardelijke strafdeel, waarbij de proeftijd op 3 jaren wordt bepaald, dient als waarschuwing aan de verdachte, teneinde te voorkomen dat de verdachte zich nogmaals schuldig maakt aan (soortgelijke) strafbare feiten. Daarnaast zal de rechtbank aan dit voorwaardelijk strafdeel, ter voorkoming van recidive, bijzondere voorwaarden verbinden. Deze bijzondere voorwaarden houden in een meldplicht, ambulante behandeling, medewerking aan controle op alcoholgebruik en het opvolgen van aanwijzingen van de reclassering omtrent alcoholgebruik, en locatie- en contactverboden ten aanzien van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3].
Uit de reclasseringsrapportage en het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de relatie- en de agressieproblematiek bij verdachte dusdanig groot is dat, indien behandeling uitblijft, er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte als veroordeelde opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van de lichaam van een of meer personen. De rechtbank zal daarom gelet op artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht de gestelde bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaren.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [slachtoffer 2], tot een bedrag van € 415,00 ter zake van materiële schade en € 2.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
2. [slachtoffer 3], tot een bedrag van € 19,65 ter vergoeding van materiële schade en
€ 650,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] goed onderbouwd zijn en dat deze vorderingen integraal toegewezen dienen te worden. Zij vordert dat aan verdachte ook de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] op het standpunt gesteld - indien het noodweer(exces)beroep wordt verworpen - dat de vordering goed is onderbouwd. Het gevorderde bedrag dient echter wel te worden gematigd nu er sprake is van medeschuld aan de zijde van de benadeelde partij.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 2 primair bewezen verklaarde. De rechtbank is van oordeel dat de hoogte van de schade niet dient te worden gematigd, nu -anders dan de raadsman stelt - er geen sprake is van medeschuld aan de zijde van de benadeelde partij. De vordering van [slachtoffer 2] zal derhalve worden toegewezen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij [slachtoffer 3] de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 3 bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte voormelde schades zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte telkens veroordelen in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vorderingen hebben gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a,14b, 14c, 14d, 14e, 36f, 45, 57, 60a, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair en 3 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 meest subsidiair, 2 primair en 3 subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 9 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich binnen 3 dagen telefonisch meldt bij Reclassering Nederland, Leonard Springerlaan 21 te Groningen (op telefoonnummer [telefoonnummer], en wel tussen 9:00-17:00 uur);
2. dat de veroordeelde, gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig
vindt, meewerkt aan diagnostiek en ambulante behandeling voor agressieregulatie-problemen en andere, nog te diagnosticeren (psychische) problemen, zolang zijn behandelaar of een soortgelijke zorgverlener dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
3. dat de veroordeelde gedurende de proeftijd de aanwijzingen van de reclassering over alcoholgebruik zal opvolgen en meewerkt aan controle op alcoholgebruik, zolang de reclassering dat nodig acht. Mogelijke controlemiddelen zijn urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest);
4. dat de veroordeelde gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt met de heer [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum] 1949), woonachtig te [woonplaats], [straatnaam], en mevrouw [slachtoffer 3] (geboren op [geboortedatum] 1950), woonachtig te [woonplaats], [straatnaam];
5. dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd niet zal bevinden op of in de directe nabijheid van de adressen:
- [straatnaam] te [woonplaats] (woonadres van de heer [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum] 1949) en
- [straatnaam] te [woonplaats] (woonadres van mevrouw [slachtoffer 3], geboren op [geboortedatum] 1950).
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
2.415,00(zegge: tweeduizend vierhonderdenvijftien euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 november 2018.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] te betalen een bedrag van € 2.415,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 november 2018, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 34 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 415,00 aan materiële schade en € 2.000,00 aan immateriële schade.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 3]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 669,65(zegge: zeshonderdnegenenzestig euro en vijfenzestig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 november 2018.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] te betalen een bedrag van € 669,65 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 november 2018, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 13 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 19,65 aan materiële schade en € 650,00 aan immateriële schade.
Verstaat dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voormelde bedragen ten behoeve van de slachtoffers de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partijen doet vervallen, alsmede dat betaling van voormelde bedragen aan de benadeelde partijen de verplichting tot betaling aan de Staat van deze bedragen doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Eelsing, voorzitter, mr. M.A.M. Wolters en mr. A.A.J. Smelt, rechters, bijgestaan door J. Hoogeveen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 april 2019.