ECLI:NL:RBNNE:2019:1478

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 april 2019
Publicatiedatum
9 april 2019
Zaaknummer
18/850066-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor handel in en bezit van cocaïne, MDMA en hennep met voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf

Op 9 april 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Assen uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het handelen in en het aanwezig hebben van cocaïne, MDMA en hennep. De zaak kwam ter terechtzitting op 26 maart 2019, waar de verdachte, geboren in 1996, aanwezig was met zijn advocaat, mr. F.H. Kappelhof. Het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. T. Klooster. De verdachte werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder het opzettelijk verkopen en aanwezig hebben van harddrugs en softdrugs in de periode van 1 december 2017 tot en met 13 november 2018 in Winschoten, gemeente Oldambt.

De rechtbank oordeelde dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen waren, mede op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en de verzamelde bewijsmiddelen, waaronder proces-verbalen van doorzoekingen en deskundigenrapporten. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 252 dagen, waarvan 42 dagen onvoorwaardelijk, en 210 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar. Daarnaast werd een taakstraf van 200 uren opgelegd en werd het in beslag genomen geld van € 2.372,12 verbeurd verklaard. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de eerdere strafbeschikking van de verdachte en zijn positieve ontwikkeling in de samenleving, zoals het volgen van een beroepsopleiding en het hebben van een stabiele woonomgeving.

De rechtbank benadrukte dat de handel in drugs schadelijk is voor de gezondheid van personen en vaak gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit. De verdachte werd ook verplicht om mee te werken aan reclasseringstoezicht en behandelingen, om recidive te voorkomen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/850066-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 9 april 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 26 maart 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. F.H. Kappelhof, advocaat te Delfzijl. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T. Klooster.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2017 tot en met 13 november
2018, te Winschoten, gemeente Oldambt, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht
en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
hoeveelheden en/of een een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne
en/of MDMA (XTC),
zijnde cocaïne en/of MDMA (XTC), (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de
bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid
van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 1 november 2018 te Winschoten, gemeente Oldambt,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een woning aan [straatnaam]):
- ongeveer 46,38 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal
bevattende cocaïne,
- ongeveer 5,58 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal
bevattende MDMA,
zijnde cocaïne en/of MDMA, (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a
van die wet;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2017 tot en met 13 november
2018, te Winschoten, gemeente Oldambt, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk, in de uitoefening van een beroep of bedrijf,
heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
- hoeveelheden en/of een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, en/of
- hoeveelheden en/of een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep,
zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2017 tot en met 13 november
2018, te Winschoten, gemeente Oldambt, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(telkens) heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of
verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
- hoeveelheden en/of een hoeveelheid van niet meer dan 30 gram van een
gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van
hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, en/of
- hoeveelheden en/of een hoeveelheid van niet meer dan 30 gram hennep,
zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
4.
hij op of omstreeks 1 november 2018 te Winschoten, gemeente Oldambt,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een woning aan [straatnaam])
een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 742,45 gram van een gebruikelijk vast
mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan
geen andere substanties zijn toegevoegd,
zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst
II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangegeven dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen, te meer nu verdachte ter terechtzitting een bekennende verklaring heeft afgelegd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 1, 2, 3 primair en 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 26 maart 2019;
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van doorzoeking d.d. 2 november 2018, opgenomen op pagina 28 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018251808 d.d. 14 januari 2019, inhoudende de verklaring van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2];
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verdovende middelen d.d. 13 november 2018, opgenomen op pagina 117 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4];
4. Een viertal deskundigenrapporten d.d. 15 november 2018, afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en opgemaakt door ing. A.G.A. Sprong, opgenomen op pagina 127 e.v. van voornoemd dossier;
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 november 2018, opgenomen op pagina 170 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verbalisant [verbalisant 1];
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 november 2018, opgenomen op pagina 227 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verbalisant [verbalisant 1];
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 december 2018, opgenomen op pagina 398 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2].
Ieder bewijsmiddel is - ook in onderdelen - slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1, 2, 3 primair en 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 december 2017 tot en met 1 november 2018, te Winschoten, gemeente Oldambt, telkens opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of MDMA (XTC), zijnde cocaïne en MDMA (XTC), middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 1 november 2018 te Winschoten, gemeente Oldambt, opzettelijk aanwezig heeft gehad in een woning aan [straatnaam]:
- ongeveer 46,38 gram van een materiaal bevattende cocaïne,
- ongeveer 5,58 gram van een materiaal bevattende MDMA,
zijnde cocaïne en MDMA, middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij in de periode van 1 december 2017 tot en met 1 november 2018, te Winschoten, gemeente Oldambt, telkens opzettelijk, in de uitoefening van een beroep of bedrijf,
heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt,
- een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd,
zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
4.
hij op 1 november 2018 te Winschoten, gemeente Oldambt, opzettelijk aanwezig heeft gehad in een woning aan [straatnaam], een hoeveelheid van in totaal ongeveer 742,45 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd,
zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
2. opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
3. in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
4. opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot 240 uren taakstraf, subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft zij een voorwaardelijke gevangenisstraf gevorderd voor de duur van 7 maanden, met een proeftijd van 3 jaren met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling bij Trajectum, het hebben van een dagbesteding en het meewerken aan middelencontrole. Het in beslag genomen geld, een totaalbedrag van € 2.372,12, dient verbeurd verklaard te worden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft aangegeven zich in voormelde strafeis te kunnen vinden. Daarbij heeft hij ervoor gepleit om de proeftijd op 2 jaren te stellen en om het aantal uren taakstraf te matigen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de reclasseringsrapportages, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende bijna één jaar schuldig gemaakt aan het verhandelen van softdrugs en diverse soorten harddrugs, te weten XTC en cocaïne. Daarnaast heeft verdachte deze drugs in zijn woning opzettelijk aanwezig gehad. Het gaat daarbij om voor de gezondheid van personen schadelijke stoffen. De verspreiding van en handel in deze drugs gaat veelal gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, terwijl ook het gebruik ervan vaak gepaard gaat met door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stoffen, hetgeen vaak overlast voor de samenleving met zich meebrengt.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, eerder ter zake van overtreding van de Opiumwet een strafbeschikking opgelegd heeft gekregen. De rechtbank betrekt tevens bij de strafbepaling de relatief jonge leeftijd van verdachte en dat hij thans zijn leven een positieve wending lijkt te hebben gegeven. Verdachte heeft nu een stabiele woonomgeving, heeft zich aangemeld voor een beroepsopleiding en heeft aangegeven mee te zullen werken aan begeleiding en behandeling voor zijn problematiek.
Rekening houdend met voormelde overwegingen is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 200 uren en gevangenisstraf voor de duur van 252 dagen passend en geboden is. De rechtbank zal de gevangenisstraf deels onvoorwaardelijke opleggen, en wel voor een duur die gelijk is aan de duur van het voorarrest (groot 42 dagen); voor het overige deel (groot 210 dagen) zal de gevangenisstraf voorwaardelijk worden opgelegd. Het voorwaardelijke strafdeel dient als waarschuwing aan de verdachte, teneinde te voorkomen dat de verdachte zich nogmaals schuldig maakt aan (soortgelijke) strafbare feiten. De proeftijd zal gesteld worden op 3 jaren. De rechtbank acht, anders dan de raadsman heeft bepleit, een proeftijd van 2 jaren niet afdoende, gelet ook op de omstandigheid dat de reclassering het risico op recidive inschat als hoog. Aan het voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank, ter voorkoming van recidive, de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden. Deze voorwaarden houden in een meldplicht, ambulante behandeling, het verlenen van medewerking aan drugscontroles en het meewerken aan het vinden en behouden van dagbesteding.

Inbeslaggenomen goederen

De rechtbank acht de in beslag genomen geldbedragen met een totaalbedrag van € 2.372,12, vatbaar voor verbeurdverklaring nu deze geldbedragen aan verdachte toebehoren en deze bedragen geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van de strafbare feiten verkregen zijn.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 33, 33a, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1, 2, 3 primair en 4 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
- een gevangenisstraf voor de duur van 252 dagen.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 210 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat veroordeelde zich binnen vijf dagen volgend op de start van het reclasseringstoezicht telefonisch (op nummer [telefoonnummer]) meldt bij Reclassering Nederland te Groningen, Leonard Springerlaan 21 te Groningen, en dat de veroordeelde zich vervolgens gedurende de proeftijd houdt aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft;
2. dat de veroordeelde meewerkt aan diagnostiek en/of behandeling door Trajectum of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
3. dat de veroordeelde meewerkt aan drugscontroles door middel van urineonderzoek;
4. dat de veroordeelde meewerkt aan het vinden en behouden van dagbesteding in de vorm van (betaalde) arbeid en/of scholing, overeenkomstig de aanwijzingen van de reclassering.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
- een taakstraf voor de duur van 200 uren.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 100 dagen zal worden toegepast.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen geldbedragen, groot in totaal € 2.372,12.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Eelsing, voorzitter, mr. M.A.M. Wolters en mr. A.A.J. Smelt, rechters, bijgestaan door J. Hoogeveen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 april 2019.