ECLI:NL:RBNNE:2019:1450

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 februari 2019
Publicatiedatum
5 april 2019
Zaaknummer
LEE 18/127 V
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake bestuursrechtelijke besluitvorming

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 28 februari 2019 uitspraak gedaan in verzetzaken van opposanten tegen de uitspraak van 15 maart 2018. De opposanten, vertegenwoordigd door hun gemachtigde, hebben verzet aangetekend tegen de niet-ontvankelijk verklaring van hun beroep dat was ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun zelfstandig verzoek van 30 september 2017. De rechtbank had in de eerdere uitspraak geoordeeld dat er geen sprake was van het niet tijdig nemen van een besluit en dat de beroepen niet-ontvankelijk waren.

De rechtbank heeft in deze verzetzaken uitsluitend beoordeeld of de eerdere uitspraak terecht was. De opposanten voerden aan dat er wel degelijk sprake was van een niet tijdig genomen besluit, omdat de geopposeerde, het college van burgemeester en wethouders van Westerwolde, in de bezwaarfase de kwesties niet had behandeld. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de geopposeerde op 11 oktober 2017 al had beslist op de bezwaarschriften van de opposanten.

De rechtbank concludeert dat de opposanten niet kunnen slagen in hun verzet, omdat de eerdere uitspraak van 15 maart 2018 correct was. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft het verzet in beide zaken ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 18/127 V en 18/128 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 februari 2019 in de verzetzaken van

[opposante]

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

[opposant] ,

beiden te [woonplaats] ,
opposanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank van 15 maart 2018 in de beroepszaken van opposanten tegen

het college van burgemeester en wethouders van Westerwolde, geopposeerde

(gemachtigde: mr. H.G. van Poll).

Procesverloop

Opposanten hebben op 1 januari 2018 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun zelfstandig verzoek om een besluit van 30 september 2017.
Bij uitspraak van 15 maart 2018 heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Opposanten hebben tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 mei 2018. Opposanten zijn vertegenwoordigd door [gemachtigde] . Geopposeerde is niet verschenen. Het onderzoek is ter zitting geschorst.
Een nader onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2018. Opposanten zijn opnieuw vertegenwoordigd door [gemachtigde] . Geopposeerde heeft zich, na oproeping, laten vertegenwoordigen door mr. Van Poll.
Het onderzoek is ter zitting opnieuw geschorst en partijen zijn in de gelegenheid gesteld om met elkaar in gesprek te gaan. Bij brief van 16 juli 2018 heeft geopposeerde de rechtbank laten weten dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt.
Een derde onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2019. Opposanten zijn wederom vertegenwoordigd door [gemachtigde] . Geopposeerde is niet verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaken op 15 maart 2018 uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat er geen sprake is van het niet tijdig nemen van een besluit op het zelfstandig verzoek van 30 september 2017.
2. In deze verzetzaken beoordeelt de rechtbank uitsluitend of zij in de uitspraak van
15 maart 2018 terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat de beroepen niet-ontvankelijk zijn. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaken pas toe als het verzet gegrond is.
3. In haar uitspraak van 15 maart 2018 heeft de rechtbank het volgende overwogen:
“(….) anders dan eisers hebben gesteld, [is] geen sprake van het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank overweegt hiertoe dat eisers in hun beroepschriften hebben aangevoerd dat verweerder in een bezwaarprocedure in het kader van een terugvorderingsbesluit geen aandacht heeft besteed aan hun aanvullende gronden ingediend op 30 september 2017. Volgens eisers behoren deze gronden die onbehandeld zijn gebleven ingevolge artikel 79 van de Participatiewet (Pw) als een zelfstandig verzoek beschouwd te worden. Bij brief van 11 december 2017 hebben eisers verweerder in gebreke gesteld. Bij het beroep van 1 januari 2018 hebben eisers gesteld dat recht is op een dwangsom.

5. Uit de dossierstukken maakt de rechtbank op dat eisers bij mailbericht van 30 september 2017 aanvullende gronden van bezwaar hebben ingediend. Uit de dossierstukken (mailbericht van eiser van 14 oktober 2017) kan ook worden opgemaakt dat verweerder een beslissing op bezwaar heeft genomen. Dit betekent dat tegen die beslissing op bezwaar beroep als rechtsmiddel openstaat. In het kader van dat beroep kunnen eisers aanvoeren dat verweerder geen of onvoldoende acht heeft geslagen op hun gronden van bezwaar. De aanvullende gronden van bezwaar kunnen niet worden aangemerkt als een zelfstandig verzoek van eisers een besluit te nemen (…..)”

4. Opposanten voeren tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat er wel sprake was van een beroep niet tijdig beslissen, nu geopposeerde in geen van de besluiten in de bezwaarfase de kwesties heeft behandeld. Er is volgens hen niet uitsluitend sprake van bezwaargronden, maar van zelfstandige bezwaren tegen ambtshalve besluiten die vallen onder handhaving c.q. artikel 79 van de Participatiewet.
5. De rechtbank stelt vast dat geopposeerde op 11 oktober 2017 reeds heeft beslist op de bezwaarschriften van opposanten. Zij hebben desgevraagd aangegeven beroep te hebben ingesteld tegen voornoemd besluit. Dit beroep (LEE 17/3672) is niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet betalen van het griffierecht. Opposanten stellen dat in dit geval sprake is van een ernstige overtreding van de Europese rechten van de mens, inbegrepen de hoorplicht en het recht op een terechtzitting. Deze stelling van opposanten kan niet slagen. Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Awb mag de rechtbank het onderzoek sluiten en de zaak buiten zitting af doen (zonder opposanten te horen) indien er sprake is van een kennelijkheid. Daarvan is in dit geval sprake. Verder is de rechtbank van oordeel dat in de mail van 30 september 2017 geen zelfstandig verzoek om het nemen van een beslissing kan worden gelezen: er staan aanvullende bezwaargronden in. Het overige dat door opposanten is aangevoerd ziet niet op de buiten zitting-uitspraak, maar op de inhoud van de zaak. Zoals onder rechtsoverweging 2. is overwogen, kan de rechtbank hier niet op ingaan.
6. De rechtbank kan zich verenigen met wat in de uitspraak van 15 maart 2018 staat. Het verzet in beide zaken is ongegrond. Dat betekent dat de uitspraak van 15 maart 2018 in stand blijft.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet in beide zaken ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, rechter, in aanwezigheid van
P.W. Karsowidjojo, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen in de bodemzaken op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.