ECLI:NL:RBNNE:2019:1447

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 februari 2019
Publicatiedatum
5 april 2019
Zaaknummer
LEE 18/3060
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake griffierecht en niet-ontvankelijkheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 12 februari 2019 uitspraak gedaan op een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van 15 februari 2018. In de eerdere uitspraak werd het beroep van de eiser niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet op tijd was betaald. De eiser heeft op 21 september 2018 verzocht om heropening van zijn zaak, wat door de rechtbank werd aangemerkt als een verzoek om herziening. Tijdens de zitting op 25 januari 2019 heeft de eiser zijn standpunt toegelicht.

De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 8:119 van de Awb een onherroepelijke uitspraak kan worden herzien indien er feiten of omstandigheden zijn die vóór de uitspraak hebben plaatsgevonden en die de indiener van het verzoek niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn. De eiser stelde dat het griffierecht op 14 november 2017 was betaald, maar dat er een onjuist kenmerk was gebruikt. De rechtbank constateert echter dat de betaling niet correct kon worden herleid en dat de betaling zonder communicatie is teruggestort.

De rechtbank concludeert dat de eiser niet heeft voldaan aan de voorwaarden voor herziening, omdat de feiten die hij aanvoert redelijkerwijs bekend hadden kunnen zijn. De rechtbank wijst het verzoek om herziening af en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 18/3060
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 februari 2019 op het verzoek om herziening van de uitspraak van de rechtbank van 15 februari 2018 in de zaak van

[eiser] , te [woonplaats] , eiser.

Procesverloop

Bij uitspraak van 15 februari 2018 heeft de rechtbank het beroep van verzoeker,
geregistreerd onder zaaknummer LEE 17/3672, niet-ontvankelijk verklaard.
Bij verzoekschrift van 21 september 2018 heeft verzoeker verzocht om heropening van zijn zaak. De rechtbank heeft dit verzoek aangemerkt als een verzoek om herziening van de uitspraak van 15 februari 2018.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2019. Eiser is verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak, bij de indiener van het verzoekschrift (tot herziening) vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en waren zij bij de rechtbank eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben geleid.
2. Bij de uitspraak van 15 februari 2018, zaaknummer LEE 17/3672, waarvan herziening wordt gevraagd heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep van eiser kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat het griffierecht niet op tijd is betaald. Deze uitspraak is onherroepelijk geworden nu eiser geen verzet tegen voornoemde uitspraak heeft ingesteld.
3. Eiser stelt dat in de procedure LEE 17/3672 het griffierecht is betaald op 14 november 2017, echter is een onjuist kenmerk gebruikt. Het betaalde griffierecht is, blijkt nu, zonder enige nadere communicatie van de griffie teruggestort.
4. Vastgesteld kan worden in de procedure LEE 17/3672, dat de nota voor het griffierecht is verstuurd op 24 oktober 2017 met een termijn van vier weken om het griffierecht te voldoen. Uit het door opposant meegestuurde bankafschrift blijkt dat een bedrag van € 46,- is overgemaakt op de bankrekening van de rechtbank op 8 november 2017. Hierbij is een foutief betalingskenmerk vermeld. De financiële administratie van de rechtbank die deze betaling niet kon herleiden tot een bij haar ingediend beroepschrift, heeft vervolgens de betaling teruggeboekt aan eiser. Vervolgens heeft eiser op 22 november 2017 een herinnering ontvangen, omdat het griffierecht nog niet betaald was. Gelet op deze feiten, die vóór de uitspraak hebben plaatsgevonden, maar redelijkerwijs wel bekend hadden kunnen zijn bij eiser, overweegt de rechtbank dat niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 8:119 van de Awb. Als deze feiten bij de rechtbank bekend waren geweest had dit ook niet tot een andere uitspraak kunnen leiden. Het griffierecht was immers niet betaald in de procedure LEE 17/3672. Eiser heeft desgevraagd aangegeven dat hij geen notitie heeft genomen van de herinnering om het griffierecht te betalen, omdat hij in de veronderstelling was dat het griffierecht al betaald was. Verder heeft eiser aangegeven dat hij veel procedures heeft lopen met het daarbij behorende papierwerk waardoor hij niet alles meer overziet. Hierbij overweegt de rechtbank dat eiser hulp van derden had kunnen inschakelen.
5. Het verzoek om herziening wordt afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, rechter, in aanwezigheid van
P.W. Karsowidjojo, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.