ECLI:NL:RBNNE:2019:1224

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 maart 2019
Publicatiedatum
27 maart 2019
Zaaknummer
18/940022-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugddetentie en plaatsing in een inrichting voor jeugdigen voor woningovervallen en tasjesroof

Op 26 maart 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte, geboren in 2002, die betrokken was bij meerdere woningovervallen en een tasjesroof. De verdachte, bijgestaan door advocaat mr. P. Koops, verscheen voor de rechtbank, waar het Openbaar Ministerie vertegenwoordigd was door mr. P.A. van der Vliet. De rechtbank behandelde de zaak na meerdere zittingen, waaronder op 23 oktober 2018, 13 december 2018 en 12 maart 2019. De verdachte werd beschuldigd van het dreigen met een mes en het afnemen van geld en goederen van verschillende slachtoffers, waaronder ouderen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de ten laste gelegde feiten, waaronder afpersing en diefstal met geweld. De rechtbank hield rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte, zijn psychische problemen, en de impact van zijn daden op de slachtoffers. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 202 dagen, met de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, en oordeelde dat de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar was. De rechtbank wees ook vorderingen van benadeelde partijen toe, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/940022-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 26 maart 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans verblijvende in het Poortje -De Wilster- te Groningen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 oktober 2018, 13 december 2018 en 12 maart 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P. Koops , advocaat te Assen.
Het Openbaar Ministerie is ter terechtzitting op 12 maart 2019 vertegenwoordigd door mr. P.A. van der Vliet.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 5 maart 2018 te Hoogeveen, althans in de gemeente
Hoogeveen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te
bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld,
de heer en/of mevrouw [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een
hoeveelheid geld (90 euro), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan
de heer [slachtoffer 2]
en/of mevrouw [slachtoffer 1] , toebehoorde,
door
- een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, gericht te houden op de
heer en/of mevrouw [slachtoffer 1] , althans een mes, althans een scherp en/of
puntig voorwerp te tonen, en/of
- dreigend tegen de heer en/of mevrouw [slachtoffer 1] te zeggen: "geef geld" en/of
meer, meer" , althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
2.
hij op of omstreeks 5 maart 2018 te Hoogeveen, althans in de
gemeente Hoogeveen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening,
heeft weggenomen een portemonnee (met hierin diverse pasjes) in elk geval enig
goed, dat geheel of ten dele toebehoorde
aan de heer [slachtoffer 2] en/of mevrouw [slachtoffer 1] ,
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde de heer [slachtoffer 1] en mevrouw
[slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of
gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij
de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte
- een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp heeft gericht op
de heer [slachtoffer 2] en/of mevrouw [slachtoffer 1] , althans een mes, althans
scherp en/of puntig voorwerp heeft getoond en/of
- dreigend tegen de heer [slachtoffer 2] en/of mevrouw [slachtoffer 1] heeft gezegd:
"geef geld en/of meer, meer", althans woorden van gelijke dreigende aard
en/of strekking, en/of (vervolgens)
- de portemonnee van de heer [slachtoffer 2] heeft afgepakt;
3.
hij op of omstreeks 12 maart 2018 te Hollandscheveld, althans in
de gemeente Hoogeveen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld,
[slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld (25
euro),
elk geval enig goed, dat geheel of ten dele toebehoorde aan die [slachtoffer 3] ,
door
- een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp te richten op die
[slachtoffer 3] , althans een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp te
tonen aan die [slachtoffer 3] en/of
- dreigend tegen die [slachtoffer 3] te zeggen:
"geef geld" en/of "pasjes pasjes", althans woorden van gelijke dreigende aard
en/of strekking;
4.
verdachte op of omstreeks 14 juni 2018 te Hollandscheveld, althans in de
gemeente Hoogeveen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 2 Ipads
en/of een telefoon, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4] , in elk geval aan
een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of
vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen
voornoemde [slachtoffer 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden
en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf
hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te
verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte
- een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, gericht heeft gehouden
op die [slachtoffer 4] , althans het mes aan die [slachtoffer 4] heeft getoond en/of
- tegen die [slachtoffer 4] heeft gezegd: "naar binnen, naar binnen" en/of "geld geld"
en/of (vervolgens)
- die [slachtoffer 4] op of tegen de grond heeft gegooid, in elk geval omver heeft
geduwd en/of (vervolgens)
- terwijl die [slachtoffer 4] op de grond lag, haar, meermalen, in elk geval eenmaal
in/tegen haar gezicht,
althans tegen haar hoofd, heeft geschopt;
5.
hij op of omstreeks 21 februari 2018 te Hoogeveen, althans in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een (dames)tas (met inhoud, waaronder geld (in totaal/ongeveer 160 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 5] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 5] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte
die [slachtoffer 5] van achter is genaderd en/of die tas heeft vastgepakt en/of aan die tas heeft getrokken/gerukt en/of die [slachtoffer 5] met kracht in en/of tegen het gezicht heeft geschopt;
6.
hij op of omstreeks 13 februari 2018 te Hardenberg, althans in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld (totaal /ongeveer 130 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 6] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 6] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte
de woning van die [slachtoffer 6] is binnengedrongen en/of een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, omhoog geheven in de richting van die [slachtoffer 6] heeft gehouden en/of aan die [slachtoffer 6] (dreigend) de woorden heeft toegevoegd "geef me geld", althans woorden van gelijke dreigende aard- en/of strekking en/of (vervolgens) dat geld uit de portemonnee van die [slachtoffer 6] heeft gegrist.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het ten laste gelegde onder 1 (afpersing) en 2 (diefstal met geweld) aangevoerd dat er sprake is van hetzelfde feitencomplex, terwijl de bepalingen van artikel 317 en 312 Wetboek van Strafrecht een vergelijkbare strekking hebben. Daarmee is er volgens de raadsman sprake van eendaadse samenloop, waardoor er slechts één van beide kwalificaties toegepast dient te worden en verdachte van het andere feit vrijgesproken moet worden. De overige ten laste gelegde feiten, onder 3, 4, 5 en 6, kunnen worden bewezen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend. Deze opgave luidt als volgt:
Ten aanzien de feiten 1 en 2:
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 maart 2019;
- een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 7 maart 2018, opgenomen op pagina 464 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018204150 d.d. 28 september 2018, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2] ;
Ten aanzien feit 3:
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 maart 2019;
- een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 12 maart 2018, opgenomen op pagina 558 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 3] ;
Ten aanzien feit 4:
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 maart 2019;
- een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 14 juni 2018, opgenomen op pagina 637 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 4] ;
Ten aanzien feit 5:
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 maart 2019;
- een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 21 februari 2018, opgenomen op pagina 944 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 5] ;
Ten aanzien feit 6:
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 maart 2019;
- een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 13 februari 2018, opgenomen op pagina 1070 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 6] .
Overweging ten aanzien van samenloop van de feiten 1 en 2:
De rechtbank overweegt met betrekking tot het standpunt van de raadsman dat het ten laste gelegde onder 1 (afpersing) en 2 (diefstal met geweld) hetzelfde feitencomplex betreft, terwijl de bepalingen van artikel 317 en 312 Wetboek van Strafrecht een vergelijkbare strekking hebben en dat daardoor sprake is van eendaadse samenloop, het volgende.
De rechtbank kan zich niet in de zienswijze van de raadsman vinden en is ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde en bewezenverklaarde van oordeel dat de onderscheidenlijke feitelijkheden hun ontstaan vonden in één wilsbesluit bij verdachte en kort achter elkaar werden gepleegd ten opzichte van dezelfde slachtoffers. Verdachte heeft [slachtoffer 2] gedwongen tot afgifte van een hoeveelheid geld (feit 1) en heeft vervolgens bij [slachtoffer 2] een portemonnee weggenomen (feit 2). Het gaat daarbij om afzonderlijke gedragingen die in zodanig verband stonden dat zij een voortgezette handeling opleveren.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 5 maart 2018 te Hoogeveen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen
door bedreiging met geweld, de heer [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een
hoeveelheid geld (90 euro), die aan de heer [slachtoffer 2] en/of mevrouw [slachtoffer 1] , toebehoorde, door
- een mes aan de heer [slachtoffer 1] te tonen, en
- dreigend tegen de heer [slachtoffer 1] te zeggen: "geef geld" en "meer, meer";
2.
hij op 5 maart 2018 te Hoogeveen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening,
heeft weggenomen een portemonnee met hierin diverse pasjes, die toebehoorde aan de heer [slachtoffer 2] en/of mevrouw [slachtoffer 1] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen voornoemde de heer [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte
- een mes aan heer [slachtoffer 2] heeft getoond en
- dreigend tegen de heer [slachtoffer 2] heeft gezegd: "geef geld" en "meer, meer"
en vervolgens
- de portemonnee van de heer [slachtoffer 2] heeft afgepakt;
3.
hij op 12 maart 2018 te Hollandscheveld, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld, [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld (25 euro), die toebehoorde aan die [slachtoffer 3] , door
- een mes te richten op die [slachtoffer 3] en
- dreigend tegen die [slachtoffer 3] te zeggen:"geef geld" en "pasjes pasjes";
4.
verdachte op 14 juni 2018 te Hollandscheveld, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 2 Ipads en een telefoon, toebehorende aan [slachtoffer 4] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen
voornoemde [slachtoffer 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden
en gemakkelijk te maken,
welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte
- een mes gericht heeft gehouden op die [slachtoffer 4] en
- tegen die [slachtoffer 4] heeft gezegd: "naar binnen, naar binnen" en "geld geld"
en vervolgens
- terwijl die [slachtoffer 4] op de grond lag, haar, meermalen tegen haar hoofd heeft geschopt;
5.
hij op 21 februari 2018 te Hoogeveen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een tas met inhoud, waaronder geld, toebehorende aan [slachtoffer 5] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen voornoemde [slachtoffer 5] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat verdachte die [slachtoffer 5] van achter is genaderd en die tas heeft vastgepakt en aan die tas heeft getrokken/gerukt en die [slachtoffer 5] met kracht tegen het gezicht heeft geschopt;
6.
hij op 13 februari 2018 te Hardenberg, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld (totaal 130 euro), toebehorende aan [slachtoffer 6] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 6] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte de woning van die [slachtoffer 6] is binnengedrongen en een mes omhoog geheven in de richting van die [slachtoffer 6] heeft gehouden en aan die [slachtoffer 6] dreigend de woorden heeft toegevoegd "geef me geld", en vervolgens dat geld uit de portemonnee van die [slachtoffer 6] heeft gegrist.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het onder 1 en 2 bewezen verklaarde levert op:
De voortgezette handeling van
1. afpersing en
2. diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
De overige bewezenverklaarde feiten leveren op:
3. afpersing;
4. diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
5. diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken.
6. diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychiatrische onderzoeksrapportage d.d. 11 december 2018, opgemaakt door D. Matser, kj-psychiater en de psychologische onderzoeksrapportage d.d. 10 december 2018, opgemaakt door drs. G. van der Stam-van der Kleij, GZ-psycholoog.
De conclusies van deze rapporten luiden, zakelijk weergegeven, dat verdachte lijdt aan een hechtingsstoornis en een normoverschrijdende gedragsstoornis. Deze waren ten tijde van het ten laste gelegde ook aanwezig en beïnvloedden de gedragskeuze en gedragingen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde. Geadviseerd wordt verdachte voor deze delicten verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
De rechtbank kan zich met deze conclusies verenigen en neemt deze over en concludeert met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het bewezen verklaarde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
De rechtbank acht verdachte strafbaar, nu geen sprake is van volledige ontoerekeningsvatbaarheid en er ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.

Motivering straf en maatregel

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een jeugddetentie door de duur van 202 dagen, met aftrek van voorarrest. Tevens heeft zij oplegging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna ook te noemen PIJ-maatregel) voor de duur van twee jaren gevorderd. Daarnaast dient de schorsing van de voorlopige hechtenis te worden opgeheven, zodat deze hechtenis weer wordt hervat.
De officier van justitie heeft zich, met name gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten en het aantal feiten dat verdachte heeft gepleegd, op het standpunt gesteld dat niet kan worden volstaan met een voorwaardelijke PIJ-maatregel, nu de daarbij geadviseerde bijzondere voorwaarden, waaronder een gesloten plaatsing in het Poortje (De Wilster), onvoldoende waarborgen bieden voor de beveiliging van de maatschappij.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor het opleggen van een jeugddetentie voor de duur van 202 dagen, zijnde de tijd gelijk aan het voorarrest. Daarnaast acht de raadsman het opleggen van een voorwaardelijke PIJ-maatregel aangewezen, zoals door de gedragsdeskundigen, de Raad voor de Kinderbescherming en de jeugdreclassering is geadviseerd. Verdachte is first offender en heeft baat hij de behandeling die hem in dat kader in De Wilster kan worden geboden. De door de Raad voor de Kinderbescherming geformuleerde bijzondere voorwaarden dienen daarbij aan de PIJ-maatregel te worden verbonden. Daarmee kan de reeds door de schorsing van de voorlopige hechtenis ingezette begeleiding en behandeling in de Wilster worden voortgezet.
Oordeel van de rechtbank
strafmotivering
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages van gedragsdeskundigen D. Matser en drs. Van der Stam-van der Kleij, de Raad voor de Kinderbescherming en de jeugdreclassering.
Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in de eerste helft van 2018 schuldig gemaakt aan een viertal woningovervallen en een tasjesroof. Verdachte koos daarbij bewust kwetsbare, minder weerbare slachtoffers uit. Het betrof telkens oudere mensen. De heer en mevrouw [slachtoffer 1] , mevrouw [slachtoffer 3] , mevrouw [slachtoffer 4] en mevrouw [slachtoffer 6] , werden in hun woning, alwaar je je veilig behoort te voelen, door middel van (bedreiging met) geweld, geld en goederen afhandig gemaakt. Daarbij maakte verdachte gebruik van een mes. Mevrouw [slachtoffer 4] werd tevens terwijl zij op de grond lag door verdachte in haar gezicht geschopt. Mevrouw [slachtoffer 5] werd op straat van haar tas beroofd, waarbij verdachte ook haar tegen het gezicht heeft geschopt.
Het gaat derhalve om meerdere zeer ernstige feiten waarbij de lichamelijke en geestelijke integriteit van de slachtoffers op grove wijze is geschonden, waarbij in de meeste gevallen tevens een forse inbreuk is gemaakt op de veiligheid van een woonsituatie. De impact van verdachtes handelen op de slachtoffers is groot, zoals ook blijkt uit de toelichtingen bij de ingediende civiele vorderingen en de slachtofferverklaringen.
Daarnaast betrekt de rechtbank bij de bepaling van de strafmaat dat het bewezen verklaarde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend, dat hij openstaat voor behandeling, zijn jeugdige leeftijd en dat hij niet eerder terzake van gewelds- of vermogensdelicten is veroordeeld.
De rechtbank is op grond van voormelde overwegingen van oordeel dat aan verdachte een vrijheidsstraf van aanzienlijke duur dient te worden opgelegd. De rechtbank zal dan ook aan verdachte een jeugddetentie, gelijk aan het voorarrest, voor de duur van 202 dagen opleggen.
Motivering PIJ-maatregel
De rechtbank stelt vast dat de gepleegde feiten misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Op grond van hetgeen de psycholoog en psychiater en de Raad voor de Kinderbescherming in hun -hieronder weergegeven- rapporten vermelden is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van de misdrijven een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en daarnaast de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (een PIJ-maatregel) eisen. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
Uit het rapport van psychiater D. Matser blijkt -zakelijk weergegeven- dat er sprake is van een hechtingsstoornis en een normoverschrijdende gedragsstoornis bij een geadopteerde jongen die ernstig problematisch gedrag laat zien en niet meer thuis kan wonen. Behandeling binnen een ambulant kader heeft, vanwege de hechtingsstoornis, geen kans van slagen en daarnaast is er geen verblijfsplek. Er is sprake van een forse tenlastelegging waarbij er een fors recidiverisico bestaat. Behandeling zou kunnen bestaan uit schematherapie en een trajectbegeleiding waarbij inbedding binnen een maatschappelijk geaccepteerd kader aandachtspunten zijn. De voorkeur heeft een voorwaardelijke PIJ-maatregel waarbij verdachte behandeld zou worden binnen een (aanvankelijk) gesloten jeugdzorginstelling.
Het rapport van psycholoog drs. G. van der Stam-van de Kleij houdt -zakelijk weergegeven- in dat bij verdachte sprake is van een hechtingsstoornis en een normoverschrijdende gedragsstoornis en dat in overleg met de co-rapporteur geadviseerd wordt om verdachte een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen, waarbij hij zich dient te voegen naar gestelde voorwaarden. Het risico op recidive mag worden ingeschat als matig tot hoog. Van belang is dat verdachte een behandeling aangaat binnen een gesloten setting en dat hij vanuit de daarin geboden structuur en dat orthopedagogisch leefklimaat voldoende bagage mee weet te nemen om zich uiteindelijk zelfstandig in het leven te kunnen redden. Hierin is hij gebaat bij een individuele psychologische therapie om de issues vanuit zijn hechtingsstoornis en daaruit voort ontwikkelde normoverschrijdende gedragsstoornis voldoende door te werken. Qua therapievorm zou schematherapie goed bij hem aansluiten.
De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 8 maart 2019 gerapporteerd dat de kans op recidive hoog is en behandeling geïndiceerd. Om de kans op recidive te verminderen en de ontwikkeling van verdachte te bevorderen is de raad van mening dat behandeling, in eerste instantie, binnen een gesloten instelling geïndiceerd is en dat schematherapie passend is bij deonderliggende problematiek. Verdachte verblijft thans in kader van een schorsing van de voorlopige hechtenis in gesloten jeugdhulp Groningen, De Wilster. Om te komen tot een gedragsverandering en als stok achter de deur is de raad van mening dat behandeling in kader van een voorwaardelijke PIJ aangewezen is. Er wordt als bijzondere voorwaarden geadviseerd plaatsing binnen de gesloten jeugdzorg De Wilster of soortgelijke instelling, medewerking aan schematherapie gegeven door Accare of soortgelijke instelling en medewerking aan een geïndiceerde vervolgplek na gesloten jeugdzorg.
De rechtbank is van oordeel - anders dan hiervoor is geadviseerd - dat een voorwaardelijke PIJ-maatregel met de daaraan te verbinden voorwaarden, zoals deze zijn geadviseerd, gelet op de ernst en het aantal van de bewezenverklaarde feiten in samenhang met het door de gedragsdeskundigen geconstateerde psychische problematiek en ingeschatte recidiverisico van matig tot hoog, vooralsnog onvoldoende waarborgen biedt ter beveiliging van de maatschappij en een onvoldoende kader schept voor een zo goed mogelijke ontwikkeling van verdachte met het oog op terugkeer in de maatschappij. Verdachte verblijft sinds 18 februari 2019 in het Poortje, De Wilster, in het kader van een schorsing van zijn voorlopige hechtenis. Daarnaast is op 30 januari 2019 door de kinderrechter, in een civielrechtelijk kader, een machtiging gesloten jeugdhulp verleend, en wel voor een periode van negen maanden. De rechtbank is van oordeel dat ongewis is of na ommekomst van voormelde negen maanden de duur van de gesloten plaatsing door de kinderrechter, in het civielrechtelijke kader, wordt verlengd. Bovendien bereikt verdachte over elf maanden de meerderjarige leeftijd en komt het komt het civiele beschermingskader op dat moment te vervallen. Verder betrekt de rechtbank in haar overwegingen dat verdachte bij een verblijf in De Wilster, zonder vooraf verkregen justitiële toestemming zoals bij een verblijf in een justitiële jeugdinrichting, verloven kunnen worden verleend, hetgeen de rechtbank ten aanzien van verdachte vooralsnog zeer onwenselijk voorkomt gelet op het ingeschatte recidiverisico. De rechtbank zal, gelet op voren overwogene, de PIJ-maatregel onvoorwaardelijk opleggen, zodat verdachte in een justitiële jeugdinrichting kan worden behandeld met het oog op een zo goed mogelijke ontwikkeling en met het oog op een terugkeer in de maatschappij.
De rechtbank overweegt verder dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en dat bij verdachte tijdens het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Verlenging van de PIJ-maatregel is in dit geval mogelijk voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
De rechtbank zal de schorsing van de voorlopige hechtenis opheffen, zodat de voorlopige hechtenis van verdachte wordt hervat.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [slachtoffer 3] , tot een bedrag van € 316,09 ter zake van materiële schade en € 1.550,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
2. [slachtoffer 4] , tot een bedrag van € 437,24 ter vergoeding van materiële schade en € 1.800,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
3. [slachtoffer 5] , tot een bedrag van € 165,00 ter vergoeding van materiële schade en
€ 750,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
4. [slachtoffer 6] , tot een bedrag van € 16.583,93 ter vergoeding van materiële schade en
€ 2.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
De genoemde eisers hebben verzocht om ook een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vorderingen van [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] volledig toegewezen dienen te worden. De vordering van [slachtoffer 6] dient ten aanzien van gevorderde immateriële schade toegewezen te worden. De vordering dient ten aanzien van de materiële schade (de kosten ter zake van de verhuizing) niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu dit deel van de vordering complex is en de behandeling van die vordering gelet daarop te bezwarend is voor deze strafrechtelijke procedure.
De officier van justitie vordert daarnaast om telkens ook de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en om de vervangende jeugddetentie daarbij vast te stellen op nihil.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de vorderingen van [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 6] is evenmin verweer gevoerd voor zover het de immateriële schade betreft. Voor zover de vordering betrekking heeft op materiële schade, samenhangend met de verhuizing, dient de vordering ook naar het oordeel van de raadsman niet-ontvankelijk worden verklaard, nu deze door de complexiteit ervan een onevenredige belasting van het strafgeding vormt.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is telkens voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partijen [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] de gestelde schade hebben geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 3, 4 of 5 bewezen verklaarde. De vorderingen, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zullen daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf het tijdstip van ontstaan van de schade.
De rechtbank is ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 6] van oordeel dat voldoende aannemelijk geworden dat deze benadeelde partij de gestelde immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 6 bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte van de immateriële schade niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf het tijdstip van ontstaan van die schade.
De rechtbank is ten aanzien van de door benadeelde partij [slachtoffer 6] gevorderde materiële schade, samenhangend met haar verhuizing, van oordeel dat er vooralsnog onvoldoende informatie beschikbaar is om dit gedeelte van de vordering adequaat te kunnen beoordelen. Schorsing van het onderzoek om nadere informatie te verkrijgen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal dit deel van de vordering daarom niet-ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Om te bevorderen dat de schade vergoed wordt, zal de rechtbank aan verdachte voor elk van de vorderingen de schadevergoedingsmaatregel opleggen. De rechtbank zal daarbij bepalen dat in geval van het uitblijven van betaling of van verhaal van de verschuldigde bedragen, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast en zal duur daarvan bepalen op nihil.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partijen in verband met de vorderingen hebben gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 56, 77a, 77g, 77i, 77s, 77gg, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
- een jeugddetentie voor de duur van 202 dagen.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.

Legt op de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.

Heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van heden 26 maart 2019.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 3]toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 1.866,09(zegge: duizend achthonderdzesenzestig euro en negen cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 maart 2018.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] te betalen een bedrag van € 1.866,09, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 maart 2018, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door jeugddetentie, welke wordt gesteld op nihil. Dit bedrag bestaat uit € 316,09 aan materiële schade en
€ 1.550,00 aan immateriële schade.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 4]toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 2.237,24(zegge: tweeduizend tweehonderdenzevenendertig euro en vierentwintig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 juni 2018.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 4] te betalen een bedrag van € 2.237,24, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 juni 2018, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door jeugddetentie, welke wordt gesteld op nihil. Dit bedrag bestaat uit € 437,24 aan materiële schade en € 1.800,00 aan immateriële schade.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 5]toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 915,00(zegge: negenhonderdvijftien euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 februari 2018.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 5] te betalen een bedrag van € 915,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 februari 2018, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door jeugddetentie, welke wordt gesteld op nihil. Dit bedrag bestaat uit € 165,00 aan materiële schade en € 750,00 aan immateriële schade.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 6]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
2.500,00(zegge: tweeduizendvijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 februari 2018.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige in haar vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 6] te betalen een bedrag van € 2.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 februari 2018, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door jeugddetentie, welke wordt gesteld op nihil. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voormelde bedragen ten behoeve van de slachtoffers de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partijen doet vervallen, alsmede dat betaling van voormelde bedragen aan de benadeelde partijen de verplichting tot betaling aan de Staat van deze bedragen doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A. van Capelle, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. H.H.A. Fransen en mr. A.A.J. Smelt, rechters, bijgestaan door J. Hoogeveen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 maart 2019.