ECLI:NL:RBNNE:2018:900

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 maart 2018
Publicatiedatum
15 maart 2018
Zaaknummer
LEE 17/852 en LEE 18/262
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugplaatsing in functie van docent na onvoldoende functioneren

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 8 maart 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam als docent Duits, en de Stichting Openbaar Voortgezet Onderwijs Hoogeveen. Eiser was met ingang van 1 augustus 2016 teruggeplaatst in zijn oorspronkelijke LB-functie na twee keer een onvoldoende beoordeling van zijn functioneren. Eiser heeft beroep ingesteld tegen twee besluiten van de verweerder, waarbij het bezwaar tegen de terugplaatsing en de beoordeling van zijn functioneren ongegrond zijn verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep tegen het tweede bestreden besluit niet-ontvankelijk is, omdat eiser niet tijdig beroep had ingesteld. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de verweerder bevoegd was om eiser terug te plaatsen in de LB-functie, gezien de onherroepelijke negatieve beoordelingen. De rechtbank heeft de gedragslijn van de verweerder als niet onredelijk beoordeeld en heeft geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden waren die tot afwijking van deze gedragslijn nopen. De rechtbank heeft het beroep tegen het eerste bestreden besluit ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 17/852 en LEE 18/262

uitspraak van de meervoudige kamer van 8 maart 2018 in de zaken tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. P.F.J. Heeffer),
en
de Stichting Openbaar Voortgezet Onderwijs Hoogeveen, verweerder
(gemachtigde: mr. M.F. Groen).

Procesverloop

Bij besluit van 14 juli 2016 (het primaire besluit 1) heeft verweerder eiser met ingang van
1 augustus 2016 teruggeplaatst in de oorspronkelijke functie.
Bij besluit van 30 september 2016 (het primaire besluit 2) heeft verweerder de beoordeling van eisers functioneren met het beoordelingsformulier van 25 mei 2016 als zijnde “Onder Norm” vastgesteld.
Bij besluit van 17 januari 2017 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit 1 ongegrond verklaard.
Bij afzonderlijk besluit van 17 januari 2017 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit 2 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen bestreden besluit 1 beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer LEE 17/852. Ook tegen bestreden besluit 2 heeft eiser beroep ingesteld. Dat beroep is geregistreerd onder zaaknummer LEE 18/262.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft vóór de zitting aanvullende informatie ingezonden.
Het onderzoek ter zitting in de gevoegde zaken heeft plaatsgevonden op 9 februari 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Voor verweerder waren ter zitting aanwezig [sector directeur] , sector directeur, [P&O] , P&O, B.J. de Jong, teamleider, en [bestuurder] , bestuurder. Verweerder heeft zich laten bijstaan door zijn gemachtigde. Na de behandeling ter zitting is besloten om in beide zaken één uitspraak te doen.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat op basis van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting - voor zover hier van belang - uit van het volgende.
1.1.
Eiser is op [naam school] (waarvan verweerder het bevoegde gezag is) werkzaam in de functie van docent Duits in de HAVO bovenbouw. Bij brief van 27 augustus 2014 heeft verweerder eiser met ingang van 1 augustus 2014 op grond van het zogeheten entreerecht benoemd in de functie van docent LD. Deze tijdelijke benoeming gold tot 1 augustus 2016.
1.2.
Op 9 juni 2015 heeft een beoordelingsgesprek plaatsgevonden over het functioneren van eiser. Eisers functioneren is toen als onvoldoende beoordeeld. Op 25 mei 2016 heeft weer een beoordelingsgesprek plaatsgevonden, waarbij eisers functioneren als onvoldoende is beoordeeld. Deze onvoldoende beoordeling is bij het primaire besluit 2 vastgesteld.
1.3.
Eiser is bij het primaire besluit 1 met ingang van 1 augustus 2016 teruggeplaatst in zijn oorspronkelijke LB-functie op grond van artikel 5.2 van de CAO VO 2016-2017 (CAO VO). Hieraan ligt ten grondslag dat het functioneren van eiser tot twee keer toe als onvoldoende is beoordeeld en dat hij niet voldoet aan de functievereisten voor de
LD-functie. Hiertegen heeft eiser op 14 juli 2016 bezwaar gemaakt. Op 7 december 2016 heeft een zienswijzegesprek plaatsgevonden en van dat gesprek is een verslag opgemaakt.
Over de beoordeling (LEE 18/262 AW)
2. De rechtbank ziet zich geplaatst voor de vraag of het beroep van eiser ook is gericht tegen het bestreden besluit 2 en zo ja, of tijdig beroep is ingesteld. De rechtbank stelt vast dat verweerder op 17 januari 2017 twee afzonderlijke besluiten op bezwaar heeft genomen. Het ene besluit (bestreden besluit 1) ziet op de beslissing op bezwaar tegen de vastgestelde beoordeling over het functioneren van eiser en het andere besluit (bestreden besluit 2) gaat over de beslissing op bezwaar tegen de terugplaatsing. Vaststaat dat in het inleidend beroepschrift van 24 februari 2017 is vermeld dat beroep wordt ingesteld tegen het besluit op bezwaar van 17 januari 2017, waarvan “ik u bijgaand een afschrift toe stuur”. Dit beroepschrift heeft als onderwerp: “terugplaatsing in LB”. Aan zijn brief van 7 maart 2017 heeft eiser als bijlage een kopie van het bestreden besluit 1 gehecht (die kopie ontbrak namelijk bij het inleidend beroepschrift). Hieruit leidt de rechtbank af dat eiser met het inleidend beroepschrift van 24 februari 2017 geen beroep heeft ingesteld tegen het bestreden besluit 2. Voor de stelling van eiser dat hij wel de intentie had om tevens beroep in te stellen tegen het bestreden besluit 2, biedt het inleidend beroepschrift geen concrete aanknopingspunten.
3. De rechtbank stelt verder vast dat eiser door middel van een schrijven van 4 april
2017 ook inhoudelijke beroepsgronden heeft aangevoerd tegen het bestreden besluit 2. De rechtbank merkt daarom dit schrijven van 4 april 2017 aan als een tegen het bestreden besluit 2 ingediend beroepschrift. Uitgaande van de bekendmaking van het bestreden besluit 2 op 17 januari 2017 is het beroepschrift van 4 april 2017 ruim na afloop van de in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht genoemde beroepstermijn ingediend. Van redenen waarom deze termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht, is niet gebleken. Van belang daarbij is dat eerst in de aanvullende beroepsgronden – en daarmee dus te laat – eiser inhoudelijke gronden heeft aangedragen tegen de beoordeling van zijn functioneren. Indien eiser (tijdig) had willen opkomen tegen het bestreden besluit 2 en daarmee tegen de beoordeling, dan had hij of diens gemachtigde daartegen afzonderlijk beroep moeten instellen, dan wel in het inleidend beroepschrift dat reeds uitdrukkelijk kenbaar moeten maken.
4. De rechtbank verklaart, gelet op wat onder 2 en 3 is overwogen, het beroep tegen het bestreden besluit 2 niet-ontvankelijk. Dit betekent dat de door eiser aangevoerde gronden die zien op de beoordeling in dit geding dan ook niet besproken kunnen worden.
Over de terugplaatsing (LEE 17/852 AW)
5. Bij het bestreden besluit 1 is het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit van
14 juli 2016 ongegrond verklaard. Daartoe heeft verweerder overwogen dat eiser niet aan alle eisen van de ‘vakinhoudelijke voortrekker’ voldoet, terwijl ook overigens niet is gebleken dat hij over de eigenschappen, mentaliteit en instelling beschikt voor het op goede wijze vervullen van de eisen die de LD-functie stelt. Daarnaast zijn volgens verweerder eisers communicatieve en organisatorische vaardigheden in 2016 nog als onvoldoende beoordeeld.
6. In beroep heeft eiser zich op de hierna te bespreken gronden tegen het bestreden besluit 1 gekeerd.
7. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
7.1.
In geschil is of verweerder bevoegd was om eiser met ingang van 1 augustus 2016 terug te plaatsen naar zijn oorspronkelijke functie van docent LB en zo ja, of verweerder in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
7.2.
Artikel 5.2, eerste lid, van de CAO VO bepaalt dat de leraar die voor 1 augustus 2014 is gestart met een opleiding voor een master/eerstegraadsbevoegdheid en voldoet aan de vereisten van het entreerecht, tot en met 31 juli 2017 recht heeft op het entreerecht. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de leraar die voor 1 augustus 2015 benoemd is op basis van het entreerecht en uiterlijk op 1 augustus 2016 niet voldoet aan de functievereisten van de functiebeschrijving die de werkgever op grond van artikel 12.4 van de CAO VO heeft vastgesteld, teruggeplaatst kan worden in de oude functie. De inschaling geschiedt op het laatstelijk genoten salaris of het naasthogere bedrag, niet hoger dan het maximum behorende bij het carrièrepatroon van de oude functie.
7.3.
De rechtbank stelt vast dat zowel op 9 juni 2015 als op 25 mei 2016 een beoordelingsgesprek heeft plaatsgevonden dat ziet op het functioneren van eiser. Het eindoordeel van deze beoordelingen zijn ‘Onder Norm’. Nu het primaire besluit 2, zoals gehandhaafd bij het bestreden besluit 2, in rechte vaststaat, staat daarmee ook de gegeven onvoldoende beoordeling over het functioneren van eiser vast. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5035). Dit betekent dat zowel de toepassing inzake de (inhoud van de) negatieve beoordeling als de wijze van totstandkoming daarvan in onderhavige procedure niet ter beoordeling voorligt. Dat heeft evenzeer te gelden voor de procedure inzake de beoordeling over eisers functioneren, zoals neergelegd in de Gesprekkencyclus. Wat eiser daartegen in de gronden van beroep – zoals ter zitting nader is toegelicht – heeft aangevoerd, dient daarom in onderhavige procedure buiten beschouwing te blijven.
7.4.
Ter beoordeling aan de rechtbank ligt dus alleen voor of de herplaatsing voldoet aan de in artikel 5.2, tweede lid, van de CAO VO genoemde voorwaarden. Bij de toepassing van dat artikellid hanteert verweerder – zoals in het verweerschrift is uiteengezet – een vaste gedragslijn. In die gedragslijn is de kwaliteit de maatstaf voor een vaste benoeming in een LD-functie en niet een (kortstondig) privilege in de CAO VO. Een docent die op grond van het entreerecht in de CAO VO (tijdelijk) is geplaatst in een LD-functie en die na twee keer een onvoldoende beoordeling niet voldoet aan de voor de LD geldende functie-eisen, wordt na ommekomst van de tijdelijke aanstelling standaard teruggeplaatst in de oorspronkelijke functie. De rechtbank acht deze gedragslijn niet onredelijk of anderszins onjuist. Verweerder heeft, gelet op het gegeven dat de onvoldoende beoordelingen van eisers functioneren onherroepelijk zijn, met de terugplaatsing van eiser in de LB-functie gehandeld in overeenstemming met deze gedragslijn en deze ook consistent toegepast. Niet gebleken is van bijzondere omstandigheden die tot afwijking van deze gedragslijn nopen. Daar komt bij dat eiser geen beroepsgronden tegen de toepassing door verweerder van de vaste gedragslijn heeft aangevoerd. Dat eiser, zoals hij ter zitting heeft betoogd, op een andere school in de functie van docent LD wel goed functioneerde is – nog daargelaten dat hij zijn stelling niet heeft onderbouwd – voor de beoordeling of verweerder bevoegd was eiser terug te plaatsen in de LB-functie niet relevant, omdat dat buiten het bestek van deze procedure valt. Daarbij komt dat zijn betoog gaat over zijn functioneren op die andere school en niet over zijn functioneren op [school] .
8. Uit wat in 7.1 tot en met 7.4 is overwogen volgt dat verweerder bevoegd was om eiser met ingang van 1 augustus 2016 terug te plaatsen in de LB-functie. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan verweerder in redelijkheid geen gebruik had kunnen maken van deze bevoegdheid.
9. Het beroep tegen het bestreden besluit 1 is daarom ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 2 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 1 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, voorzitter, en mr. T.F. Bruinenberg en
mr. K. Wentholt, leden, in aanwezigheid van mr. E.A. Ruiter, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.