1.3.Eiser is bij het primaire besluit 1 met ingang van 1 augustus 2016 teruggeplaatst in zijn oorspronkelijke LB-functie op grond van artikel 5.2 van de CAO VO 2016-2017 (CAO VO). Hieraan ligt ten grondslag dat het functioneren van eiser tot twee keer toe als onvoldoende is beoordeeld en dat hij niet voldoet aan de functievereisten voor de
LD-functie. Hiertegen heeft eiser op 14 juli 2016 bezwaar gemaakt. Op 7 december 2016 heeft een zienswijzegesprek plaatsgevonden en van dat gesprek is een verslag opgemaakt.
Over de beoordeling (LEE 18/262 AW)
2. De rechtbank ziet zich geplaatst voor de vraag of het beroep van eiser ook is gericht tegen het bestreden besluit 2 en zo ja, of tijdig beroep is ingesteld. De rechtbank stelt vast dat verweerder op 17 januari 2017 twee afzonderlijke besluiten op bezwaar heeft genomen. Het ene besluit (bestreden besluit 1) ziet op de beslissing op bezwaar tegen de vastgestelde beoordeling over het functioneren van eiser en het andere besluit (bestreden besluit 2) gaat over de beslissing op bezwaar tegen de terugplaatsing. Vaststaat dat in het inleidend beroepschrift van 24 februari 2017 is vermeld dat beroep wordt ingesteld tegen het besluit op bezwaar van 17 januari 2017, waarvan “ik u bijgaand een afschrift toe stuur”. Dit beroepschrift heeft als onderwerp: “terugplaatsing in LB”. Aan zijn brief van 7 maart 2017 heeft eiser als bijlage een kopie van het bestreden besluit 1 gehecht (die kopie ontbrak namelijk bij het inleidend beroepschrift). Hieruit leidt de rechtbank af dat eiser met het inleidend beroepschrift van 24 februari 2017 geen beroep heeft ingesteld tegen het bestreden besluit 2. Voor de stelling van eiser dat hij wel de intentie had om tevens beroep in te stellen tegen het bestreden besluit 2, biedt het inleidend beroepschrift geen concrete aanknopingspunten.
3. De rechtbank stelt verder vast dat eiser door middel van een schrijven van 4 april
2017 ook inhoudelijke beroepsgronden heeft aangevoerd tegen het bestreden besluit 2. De rechtbank merkt daarom dit schrijven van 4 april 2017 aan als een tegen het bestreden besluit 2 ingediend beroepschrift. Uitgaande van de bekendmaking van het bestreden besluit 2 op 17 januari 2017 is het beroepschrift van 4 april 2017 ruim na afloop van de in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht genoemde beroepstermijn ingediend. Van redenen waarom deze termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht, is niet gebleken. Van belang daarbij is dat eerst in de aanvullende beroepsgronden – en daarmee dus te laat – eiser inhoudelijke gronden heeft aangedragen tegen de beoordeling van zijn functioneren. Indien eiser (tijdig) had willen opkomen tegen het bestreden besluit 2 en daarmee tegen de beoordeling, dan had hij of diens gemachtigde daartegen afzonderlijk beroep moeten instellen, dan wel in het inleidend beroepschrift dat reeds uitdrukkelijk kenbaar moeten maken.
4. De rechtbank verklaart, gelet op wat onder 2 en 3 is overwogen, het beroep tegen het bestreden besluit 2 niet-ontvankelijk. Dit betekent dat de door eiser aangevoerde gronden die zien op de beoordeling in dit geding dan ook niet besproken kunnen worden.
Over de terugplaatsing (LEE 17/852 AW)
5. Bij het bestreden besluit 1 is het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit van
14 juli 2016 ongegrond verklaard. Daartoe heeft verweerder overwogen dat eiser niet aan alle eisen van de ‘vakinhoudelijke voortrekker’ voldoet, terwijl ook overigens niet is gebleken dat hij over de eigenschappen, mentaliteit en instelling beschikt voor het op goede wijze vervullen van de eisen die de LD-functie stelt. Daarnaast zijn volgens verweerder eisers communicatieve en organisatorische vaardigheden in 2016 nog als onvoldoende beoordeeld.
6. In beroep heeft eiser zich op de hierna te bespreken gronden tegen het bestreden besluit 1 gekeerd.
7. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.