Overwegingen
1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. In het door verweerder overgelegde dossier zijn de volgende gegevens opgenomen.
4. Verzoekers zijn werkzaam bij de politie, in de [eenheid] , in de functie van generalist GGP met als werkterrein hondengeleiding.
5. Bij het primaire besluit heeft verweerder aan verzoekers medegedeeld dat aan hen per 1 januari 2018 niet langer (permanent) een dienstauto ter beschikking wordt gesteld om de diensthond te vervoeren vanaf de woning naar de plaats van tewerkstelling c.a. de centrale opkomstlocatie: dit vervoer dient dan met de eigen auto plaats te vinden.
6. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van verzoekers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en nader bepaald dat de in het primaire besluit aangekondigde wijziging ingaat met ingang van 6 weken na de bekendmaking van dit besluit (= 22 maart 2018).
7. Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verzoekers zijn van mening dat verweerder hen niet kan verplichten om de diensthond met de eigen auto te vervoeren. Verzoekers stellen dat de verplichting om de diensthond met de eigen auto te vervoeren een inbreuk betekent op de persoonlijke levenssfeer van verzoekers als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en een inbreuk op het eigendomsrecht van verzoekers als bedoeld in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. Verzoekers zijn van mening dat verweerder rechtens gehouden is om zorg te dragen voor een dienstauto. Zij hebben daartoe verwezen naar bepalingen in de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet), het Besluit bewapening en uitrusting Politie en de Politiewet 1929. Ter onderbouwing van hetgeen zij over de Arbowet hebben aangevoerd hebben verzoekers nog een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 21 februari 2018 en de conclusie van de advocaat-generaal bij dat arrest overgelegd.
8. Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak dan wel subsidiair de voorlopige voorziening te treffen dat voorkomen wordt dat verzoekers gebruik dienen te maken van hun eigen auto om de diensthond te vervoeren.
9. De voorzieningenrechter acht allereerst het spoedeisende belang in onderhavig geval voldoende aangetoond, omdat de belangen van verzoekers bij het treffen van een voorziening ter zitting genoegzaam zijn gebleken. Deze belangen wegen naar het oordeel van de voorzieningenrechter op tegen de argumenten van verweerder waarom er volgens hem van een spoedeisend belang geen sprake is.
10. De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat in deze zaak een aantal principiële vragen speelt, die zich niet lenen voor beantwoording in deze voorlopige voorzieningenprocedure. Een meervoudige kamer van deze rechtbank zal hierover een oordeel dienen te geven. Te denken valt onder meer aan de vraag hoe artikel 8 van de Regeling voorzieningen hondengeleiders politie moet worden geïnterpreteerd, wat de betekenis van artikel 8 van het EVRM en artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM voor dit geding is en wat het gevolg van het arrest van het HvJ EU voor de beoordeling moet zijn.
De voorzieningenrechter zal daarom niet onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
11. De voorzieningenrechter acht het aangewezen om thans op basis van een belangenafweging een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter acht namelijk het belang dat verzoekers hebben bij voorlopige voortzetting van de bestaande situatie zwaarder wegen dan het belang van verweerder bij uitvoering van het bestreden besluit. De te treffen voorlopige voorziening houdt in dat het bestreden besluit en het primaire besluit worden geschorst tot twee weken na de datum van de uitspraak op het beroep van verzoekers met het nummer LEE 18/438. Dat betekent dat verzoekers vooralsnog ook na 22 maart 2018 van de dienstauto als voorheen gebruik kunnen blijven maken om de diensthond te vervoeren.
12. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
13. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).