ECLI:NL:RBNNE:2018:71

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
11 januari 2018
Publicatiedatum
11 januari 2018
Zaaknummer
6546740 VV EXPL 17-157
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kwalificatie van de overgang van vervoersactiviteiten als overgang van onderneming in het kader van arbeidsrecht

In deze zaak heeft de kantonrechter op 11 januari 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [A], [B] en Regiovervoer Groningen B.V. als eisers en Connexxion Taxi Services B.V. als gedaagde. De eisers vorderden dat Connexxion zou worden veroordeeld om haar verplichtingen na te komen uit hoofde van de arbeidsovereenkomsten van de werknemers van Regiovervoer Groningen, die per 1 januari 2018 overgingen naar Connexxion. De kern van het geschil was of er sprake was van een overgang van onderneming zoals bedoeld in de artikelen 7:662 e.v. van het Burgerlijk Wetboek. De kantonrechter oordeelde dat de overgang van de vervoersactiviteiten van Regiovervoer Groningen naar Connexxion gekwalificeerd moest worden als een overgang van onderneming. Dit oordeel was gebaseerd op verschillende factoren, waaronder de overname van materiële activa, de continuïteit van de bedrijfsactiviteiten en de overname van een substantieel deel van het personeel. De kantonrechter oordeelde dat Connexxion verplicht was om de arbeidsovereenkomsten van de betrokken werknemers na te komen en dat de vorderingen van [A] en [B] voor toewijzing gereed lagen. Connexxion werd veroordeeld tot betaling van een dwangsom en in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van de criteria voor de kwalificatie van een overgang van onderneming in het arbeidsrecht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
Zaak\rolnummer: 6546740 VV EXPL 17-157
Vonnis in kort geding d.d. 11 januari 2018
inzake
1.
[A],
wonende te [woonplaats] aan de [adres] ;
2.
[B],
wonende te [woonplaats] aan de [adres] ;
3.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Regiovervoer Groningen B.V.,
statutair gevestigd te Rotterdam,
eisers, hierna afzonderlijk [A] , [B] en Regiovervoer Groningen te noemen,
gemachtigde mr. K. van Kranenburg-Hanspians,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Connexxion Taxi Services B.V.,
statutair gevestigd te IJsselmuiden,
gedaagde, hierna Connexxion te noemen,
gemachtigde mr. B. Schouten.

PROCESGANG

Op de in de inleidende dagvaarding genoemde gronden hebben [A] , [B] en Regiovervoer Groningen gevorderd dat Connexxion bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, bij wijze van voorlopige voorziening wordt veroordeeld:
ten aanzien van [A] en [B]
om haar verplichtingen uit hoofde van de met ingang van 1 januari 2018 tussen deze werknemers en Connexxion op basis van overgang van onderneming ex artikel 7:662 e.v. BW bestaande arbeidsovereenkomst na te komen, [A] en [B] toegang te verlenen tot de werkplek in hun functie en aan hen het hen toekomende bruto maandsalaris en alle op hen van toepassing zijnde emolumenten, zoals deze voor 1 januari 2018 golden, op de gebruikelijke wijze te betalen;
om aan [A] en [B] een dwangsom te betalen van € 1.000,- voor elke dag dat Connexxion nalatig is om aan het bepaalde onder 1 te voldoen tot een (voorlopig) maximum van € 50.000,-, althans een door de kantonrechter te bepalen bedrag
ten aanzien van Regiovervoer Groningen
3. om haar verplichtingen uit hoofde van de met ingang van 1 januari 2018 tussen haar en de werknemers van Regiovervoer Groningen, die genoemd staan op het als productie 4 door [A] , [B] en Regiovervoer Groningen in het geding gebrachte overzicht, op basis van overgang van onderneming ex artikel 7:662 e.v. BW bestaande arbeidsovereenkomst na te komen, hen toe te laten tot de werkplek en de betreffende werknemers het hen toekomende bruto maandsalaris en daarnaast alle op hen van toepassing zijnde emolumenten op de gebruikelijke wijze te betalen;
4. om binnen 24 uur na betekening van het in deze te wijzen vonnis een schriftelijke bevestiging aan de werknemers als bedoeld onder 3 te sturen waarin bevestigd wordt dat Connexxion aan de veroordeling sub 3 zal voldoen;
5. om aan Regiovervoer Groningen een dwangsom te betalen van € 1.000,- voor elke dag dat Connexxion nalatig is om aan het bepaalde onder 3 en 4 te voldoen tot een (voorlopig) maximum van € 50.000,-, althans een door de kantonrechter te bepalen bedrag;
ten aanzien van [A] , [B] en Regiovervoer Groningen
6. in de proceskosten met inbegrip van de nakosten ad € 131,- en in geval van betekening van het vonnis ad € 199,-, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW daarover vanaf 14 dagen na de datum van het vonnis tot aan de dag der voldoening.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 januari 2018. [A] , Regiovervoer Groningen en Connexxion (beide deugdelijk vertegenwoordigd) zijn samen met hun gemachtigden ter zitting verschenen, waar zij hun wederzijdse standpunten (nader) uiteen hebben gezet, mede aan de hand van de door hun gemachtigden opgestelde pleitaantekeningen. [B] is niet verschenen. Verder was op de zitting een groot aantal personen aanwezig die in ieder geval tot 1 januari 2018 bij Regiovervoer Groningen in dienst waren. Van het verhandelde is door de griffier aantekening gehouden.
Het vonnis is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De feiten

1. Als gesteld en erkend, dan wel niet (gemotiveerd) weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud van de overgelegde producties staat het volgende vast.
1.1.
Het OV Bureau Groningen-Drenthe heeft in 2017 een aanbesteding georganiseerd in verband met het uitvoeren van Publiek Vervoer in Groningen en Drenthe. De aanbesteding bestond uit een aantal percelen. De aanbesteding is op 9 november 2017 (definitief) gegund aan een aantal vervoerders. Eén daarvan is Connexxion, aan wie het perceel Wmo- en Participatiewet-vervoer en Wsw-vervoer is gegund. Tot 1 januari 2018 was Regiovervoer Groningen contracthouder en dienstverlener van dat perceel.
1.2.
Dit vervoer was (en is) de enige economische activiteit van Regiovervoer Groningen. De 54 werknemers, 19 uitzendkrachten en 9 gedetacheerden (in dienst van het SW-bedrijf Iedersz) werden allen voor dat vervoer ingezet.
1.3.
Op partijen zijn de CAO Taxivervoer en de CAO Sociaal Fonds Taxi van toepassing. De regeling “Overgang personeel bij overgang vervoerscontracten” (hierna: OPOV) is onderdeel van de CAO Sociaal Fonds Taxi.
1.4.
Het Sociaal Fonds Taxi (hierna: SFT) ziet toe op een correcte toepassing van beide cao’s. In artikel 2.1.2 van de OPOV-regeling is bepaald dat door de nieuwe vervoerder aan 75% van de betrokken werknemers van de zittende vervoerder een baanaanbod moet worden gedaan. Omdat volgens het SFT van de 54 eigen werknemers “slechts’ 49 op de OPOV-lijst hoorden, diende Connexxion aan 75% van de 49 eigen medewerkers van Regiovervoer een baanaanbod te doen.
1.5.
In de (in de CAO Sociaal Fonds Taxi opgenomen) OPOV-regeling is verder onder meer het volgende bepaald:

1.1p Baanaanbod

Een schriftelijke verklaring van de verkrijgende contractpartij of diens onderaannemer aan de betrokken werknemer, waarbij een aanbod wordt gedaan ter grootte van het aantal contracturen dat de werknemer bij de overdragende vervoerder volgens de laatste schriftelijke arbeidsovereenkomst had, met inachtneming van lid 2.1.7 hoofdregel protocol.

2.1.7
Bij een baanaanbod is de CAO Taxivervoer van toepassing. De verkrijgende contractpartij doet de werknemer zoals bedoeld in lid 2.1.2, een schriftelijk baanaanbod waarbij tenminste onderstaande vier (met ingang van 1 januari 2018: vijf) kenmerken van de schriftelijke arbeidsovereenkomst gelijk blijven, welke de werknemer heeft bij de overdragende vervoerder:

aantal contracturen,

contractduur, bepaalde of onbepaalde tijd,

datum in dienst ten behoeve van vakantiedagenberekening. Deze bullet wordt met ingang van 1 januari 2018 vervangen door: aantal vakantiedagen,

de inhoud van de functie,

met ingang van 1 januari 2018: bruto uurloon, met inachtneming van een eventuele van toepassing zijnde tredeverhoging.
1.6.
Connexxion heeft aan 36 medewerkers van Regiovervoer Groningen een aanbod gedaan om bij haar in dienst te treden. Van deze groep hebben 21 personen het aanbod aanvaard en hebben 14 personen het aanbod afgeslagen.
1.7.
Connexxion heeft voorts 10 taxivoertuigen en 5 losse navigatiesystemen van Regiovervoer Groningen overgenomen.

Het standpunt van [A] , [B] en Regiovervoer Groningen

2. [A] , [B] en Regiovervoer Groningen hebben in essentie doen betogen dat sprake is van overgang van onderneming, zodat alle medewerkers die tot 1 januari 2018 bij Regiovervoer Groningen in dienst waren per die datum van rechtswege bij Connexxion in dienst zijn getreden. Volgens Regiovervoer Groningen heeft ook zij een vorderingsrecht voor wat betreft het loon en de tewerkstelling. [A] , [B] en Regiovervoer Groningen zien voorts niet in waarom de wens van Connexxion gehonoreerd zou moeten worden om aan de door hen gevorderde veroordeling de voorwaarde van financiële zekerheid te verbinden.

Het standpunt van Connexxion

3. Connexxion betwist dat sprake is van overgang van onderneming, zodat de vorderingen van [A] , [B] en Regiovervoer Groningen volgens haar dienen te stranden. Los daarvan komt Regiovervoer Groningen volgens Connexxion geen vorderingsrecht toe ter zake van het loon en de tewerkstelling. Voor het geval de kantonrechter haar in het ongelijk mocht stellen, stelt Connexxion zich subsidiair op het standpunt dat, gelet op het resitutierisico, aan de veroordeling de voorwaarde dient te worden verbonden dat middels een bankgarantie financiële zekerheid wordt geboden.
4. Waar nodig zal de kantonrechter bij de beoordeling nader op de standpunten van partijen ingaan.

De beoordeling

5. Voldoende staat vast dat [A] , [B] en Regiovervoer Groningen een spoedeisend belang bij hun vorderingen hebben. Van [A] , [B] en Regiovervoer Groningen kan daarom niet worden gevergd dat de uitkomst van een eventuele bodemprocedure wordt afgewacht.
6. In dit kort geding moet aan de hand van de door partijen gepresenteerde feiten, zonder nader onderzoek, beoordeeld worden of de vordering in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat vooruitlopend daarop toewijzing reeds nu gerechtvaardigd is.
7. De kern van het geschil is of hier sprake is van overgang van onderneming als bedoeld in de artikelen 7:662 e.v. van het Burgerlijk Wetboek.
8. Vaste jurisprudentie leert dat voor het antwoord op de vraag of sprake is van overgang van onderneming beslissend is of de identiteit van het bedrijf bewaard blijft. Daartoe dient te worden onderzocht of het gaat om de vervreemding van een lopend bedrijf, hetgeen met name kan blijken uit het feit dat de exploitatie ervan in feite door de nieuwe ondernemer wordt voortgezet of hervat met dezelfde of soortgelijke bedrijfsmiddelen. In dit verband moet rekening worden gehouden met alle feitelijke omstandigheden die de betrokken transactie kenmerken, zoals de aard van de betrokken onderneming of vestiging, het al dan niet overdragen van de materiële activa zoals gebouwen en roerende zaken, de waarde van de immateriële activa op het tijdstip van de overdracht, het al dan niet overnemen van vrijwel al het personeel door de nieuwe ondernemer, het al dan niet overdragen van de klantenkring, de mate waarin de voor en na de overdracht verrichte activiteiten met elkaar overeenkomen, en de duur van een eventuele onderbreking van die activiteiten. Al deze (niet-limitatieve) factoren zijn slechts deelaspecten van het te verrichten onderzoek en mogen daarom niet elk afzonderlijk worden beoordeeld. Het belang dat moet worden gehecht aan de diverse factoren verschilt naar gelang van de uitgeoefende activiteit.
9. Gelet op wat door partijen ter zake naar voren is gebracht spelen bij de onderhavige beoordeling de navolgende factoren.
10. De activiteit die is overgegaan betreft Wmo- en Participatiewet-vervoer en Wsw-vervoer. Niet in geschil is dat de aard van deze dienst meebrengt dat de uitvoering ervan een belangrijke inzet van materieel, middelen en personeel vereist.
11. Vast staat voorts dat de vervoersactiviteiten zonder onderbreking zijn overgaan van Regiovervoer Groningen op Connexxion. Wel worden deze activiteiten verricht vanaf een andere locatie/standplaats. Van overname van onroerende zaken of inventaris is geen sprake.
12. Verder heeft Connexxion 10 taxivoertuigen en 5 navigatiesystemen van Regiovervoer Groningen overgenomen voor een bedrag van € 109.736,11. Andere roerende zaken zijn niet overgenomen. Regiovervoer Groningen heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de overgedragen voertuigen (ongeveer) één vierde deel vormen van haar voertuigenbestand. Deze voertuigen zijn voor Connexxion wezenlijk voor het uitvoeren van de dienst, aangezien zij, zo heeft Connexxion onweersproken heeft gesteld, voor het vervoer 20 extra voertuigen nodig heeft. Dat de voertuigen door Regiovervoer werden geleased, ten tijde van de mondelinge behandeling nog niet waren geleverd en bij Connexxion van een andere belettering worden voorzien, acht de kantonrechter niet van belang. Hoewel de overname van de materiële activa zich beperkt tot de taxivoertuigen en de navigatiesystemen, acht de kantonrechter dit dan ook voorshands als een overgang van materiële activa van betekenis.
13. Ten aanzien van de overname van het personeel overweegt de kantonrechter allereerst dat de uitzendkrachten buiten beschouwing dienen te worden gelaten omdat die immers niet bij Regiovervoer Groningen in dienst zijn (waren). Voorts is niet in geschil dat 49 “eigen” medewerkers van Regiovervoer Groningen op de OPOV-lijst stonden. Aan 75% daarvan diende Connexxion een baanaanbod te doen. Hoewel dat neerkomt op 36,75 en dus afgerond op 37 medewerkers, heeft Connexxion aan 36 medewerkers een aanbod gedaan. Van dit verschil wordt door [A] , [B] en Regiovervoer Groningen echter geen punt gemaakt. Vast staat dat 21 personen het aanbod van Connexxion om bij haar in dienst te treden hebben geaccepteerd en dat 14 personen het aanbod hebben geweigerd.
14. De kantonrechter is met Connexxion (voorshands) van oordeel dat als er inderdaad slechts 21 van de 49 werknemers bij haar in dienst treden, dit qua aantal onvoldoende is om van een overgang van een substantieel deel van het personeel te kunnen spreken. Anders wordt het evenwel wanneer een groot deel van de 14 weigeraars alsnog door Connexxion wordt overgenomen.
15. In dat verband is allereerst van belang dat op grond van de in de CAO Sociaal Fonds Taxi opgenomen OPOV-regeling (bij de vaststaande feiten weergeven) Connexxion de (75% van de 49) werknemers een
schriftelijkbaanaanbod diende te doen ter grootte van het aantal contracturen dat zij bij Regiovervoer Groningen in dienst waren, onder vermelding van het aantal contracturen, de contractduur (bepaalde of onbepaalde tijd), de datum van indiensttreding en de inhoud van de functie. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is evenwel voldoende aannemelijk geworden dat Connexxion geen schriftelijk aanbod heeft gedaan. Hoewel dat op haar weg had gelegen, heeft Connexxion namelijk geen stukken in het geding gebracht waaruit een schriftelijk baanaanbod blijkt.
16. Verder heeft mevrouw [C] , één van de groep van 75%, ter zitting de stelling van Regiovervoer Groningen als informant bevestigd dat haar door Connexxion (mondeling) het aanbod is gedaan om voor 20 uren in dienst te treden, terwijl zij voor 40 uren bij Regiovervoer Groningen in dienst was. De juistheid daarvan is door Connexxion niet (voldoende) betwist. De op de zitting eveneens aanwezige heer [D] (eveneens behorende tot de groep van 75%) heeft als informant verklaard dat hij in het gesprek alleen persoonlijke voorkeuren kenbaar heeft gemaakt en geen persoonlijke eisen heeft gesteld, maar dat hij naar aanleiding daarvan een formulier ter ondertekening ontving waarin stond dat hij afzag van een baan bij Connexxion. [D] heeft aangegeven dat hij het formulier vervolgens heeft ondertekend omdat hij verbouwereerd was over de gang van zaken, maar dat hij zich later realiseerde dat het niet zijn wens was om het aanbod af te slaan.
17. Op grond van het voorgaande is naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter voldoende aannemelijk geworden dat Connexxion geen baanaanbod heeft gedaan op de wijze als is voorgeschreven in de OPOV-regeling. De 14 personen die het aanbod hebben geweigerd, kunnen daar dan ook niet onverkort aan worden gehouden. Klaarblijkelijk is dat besef ook tot Connexxion doorgedrongen. Connexxion heeft namelijk op 5 en 12 januari 2018 gesprekken gepland met de medewerkers die het aanbod in eerste instantie niet hebben geaccepteerd maar later hebben aangegeven alsnog open te staan voor een dienstverband met Connexxion.
18. Blijkens de opgave door Connexxion hebben 14 personen het gedane aanbod geweigerd. Ook hebben 14 personen aangegeven dat zij (alsnog) bereid zijn om bij Connexxion in dienst te treden. Niet al deze 14 personen staan evenwel op de OPOV-lijst. In totaal hebben 7 op de OPOV-lijst voorkomende personen het aanbod van Connexxion aanvankelijk niet geaccepteerd en daarna schriftelijk aangegeven alsnog bereid te zijn bij haar in dienst te treden. Naar mag worden aangenomen zullen in ieder geval deze 7 personen alsnog bij Connexxion in dienst treden, zodat sowieso (21 + 7 =) 28 van de (op de OPV-lijst voorkomende) 49 medewerkers zullen overgaan. Omdat in een kort geding de uitspraak dient te worden gericht naar de waarschijnlijke uitkomst van de bodemprocedure (HR 15 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:666), moet in dit kort geding met die omstandigheid rekening worden gehouden. In dat geval is er naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter wel sprake van overgang van een substantieel deel van het personeel. Omdat de kantonrechter voorshands heeft geoordeeld dat Connexxion geen baanaanbod heeft gedaan op de wijze als is voorgeschreven in de OPOV-regeling, valt bovendien niet uit te sluiten dat een deel van de (andere) 7 personen die het aanbod van Connexxion niet hebben geaccepteerd en daar nog niet op terug zijn gekomen, alsnog aan Connexxion laat weten bij nader inzien ook voor een dienstverband bij Connexxion in aanmerking te willen komen. Naar verwachting zullen er dan ook eerder meer dan minder dan genoemde 28 personen bij Connexxion in dienst treden.
19. Voorts is van belang dat het pashoudersbestand van Regiovervoer Groningen aan Connexxion is overgedragen. Regiovervoer Groningen heeft onweersproken gesteld dat dit bestand feitelijk de klantenkring van Regiovervoer Groningen vormde. Door de overdracht van het pashoudersbestand wordt daarom feitelijk ook de (volledige) klantenkring van Regiovervoer Groningen overgenomen.
19. Tot slot is van belang dat de detachering van de 9 medewerkers van Iedersz (weliswaar gedwongen) wordt gecontinueerd, dat het telefoonnummer ongewijzigd blijft (dat deze per 19 april 2018 zal worden gewijzigd is niet relevant) en dat de (potentiële) klanten nog steeds dezelfde website kunnen bezoeken. Dat de (potentiële) klanten voor het boeken voor het boeken van een rit per 1 januari 2018 worden omgeleid naar het boekingssysteem van Connexxion in plaats van die van Regiovervoer Groningen, doet daar niet aan af.
19. Nu sprake is van overgang van materiële activa van betekenis en van een substantieel deel van het personeel, de detachering van de 9 medewerkers van Iedersz wordt gecontinueerd, het volledige klantenbestand is overgegaan, de volledige vervoersactiviteiten van Regiovervoer Groningen zonder onderbreking zijn overgegaan en het telefoonnummer en de website niet zijn gewijzigd, moet de overgang van de activiteiten van Regiovervoer Groningen naar Connexxion naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter worden gekwalificeerd als overgang van onderneming. De overige factoren leggen onvoldoende gewicht in de schaal om tot een andersluidend oordeel te komen.
19. Op grond van het voorgaande liggen de vorderingen van [A] en [B] voor toewijzing gereed. Dat geldt ook voor de gevorderde dwangsom, met dien verstande dat op grond van artikel 611a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een dwangsom niet kan worden opgelegd in geval van veroordeling tot betaling van een geldsom. Voor zover de dwangsom ziet op betaling van loon, komt deze daarom niet voor toewijzing in aanmerking.
19. Ten aanzien van de vorderingen van Regiovervoer Groningen overweegt de kantonrechter dat zij, gezien de (dreigende) onrust en onduidelijkheid over de rechtsposities van de medewerkers die tot 1 januari 2018 bij haar in dienst waren, een vorderingsrecht heeft ter zake van haar vordering tot veroordeling van Connexxion om jegens de medewerkers haar verplichtingen uit de arbeidsovereenkomsten na te komen. In zoverre ligt haar vordering (inclusief de gevorderde boete) dan ook voor toewijzing gereed. Anders is dat ten aanzien van de vorderingen tot betaling van loon (door Connexxion) aan die medewerkers en tot toelating van hen tot hun werkzaamheden (bij Connexxion). Het betreft persoonlijke vorderingsrechten van de betreffende medewerkers (derhalve afhankelijk van de opstelling van de individuele werknemer), voorvloeiende uit hun arbeidsovereenkomsten met Connexxion. Als uitgangspunt geldt daarom dat alleen de betreffende werknemers dat vorderingsrecht hebben. Regiovervoer Groningen heeft te weinig heeft gesteld om tot het oordeel te kunnen komen dat zij in dezen ook een vorderingsrecht heeft. De vordering van Regiovervoer Groningen tot tewerkstelling en betaling van loon komt daarom niet voor toewijzing in aanmerking.
19. De kantonrechter ziet, mede gezien het verzet van Regiovervoer Groningen daartegen, geen reden om aan de veroordeling de door Connexxion gevraagde voorwaarde te verbinden dat middels een bankgarantie financiële zekerheid wordt geboden. Hetgeen Connexxion in dat verband heeft aangevoerd is onvoldoende om dat verzoek in te willigen.
19. Connexxion zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten. De meegevorderde nakosten zullen worden toegewezen zoals hierna bij de beslissing nader omschreven.

BESLISSING IN KORT GEDING

De kantonrechter:
ten aanzien van [A] en [B]
1. veroordeelt Connexxion om haar verplichtingen uit hoofde van de met ingang van 1 januari 2018 tussen deze werknemers en Connexxion op basis van overgang van onderneming ex artikel 7:662 e.v. BW bestaande arbeidsovereenkomsten na te komen, [A] en [B] toegang te verlenen tot de werkplek in hun functie en aan hen het hen toekomende bruto maandsalaris en alle op hen van toepassing zijnde emolumenten zoals deze voor 1 januari 2018 golden, op de gebruikelijke wijze te betalen;
2. veroordeelt Connexxion voorts om aan Regiovervoer Groningen een dwangsom te betalen van € 1.000,- voor elke dag dat Connexxion, anders dan tot betaling van een geldsom, nalatig is om aan het bepaalde onder 1 te voldoen tot een maximum van € 50.000,-;
ten aanzien van Regiovervoer Groningen
3. veroordeelt Connexxion om haar verplichtingen uit hoofde van de met ingang van 1 januari 2018 tussen haar en de werknemers van Regiovervoer Groningen, die genoemd staan op het als productie 4 door eisers in het geding gebrachte overzicht, op basis van overgang van onderneming ex artikel 7:662 e.v. BW bestaande arbeidsovereenkomsten na te komen;
4. veroordeelt Connexxion voorts om binnen 24 uur na betekening van het in deze te wijzen vonnis een schriftelijke bevestiging als bedoeld onder 3 te sturen waarin bevestigd wordt dat Connexxion aan de veroordeling sub 3 zal voldoen;
5. veroordeelt Connexxion tevens om aan Regiovervoer Groningen een dwangsom te betalen van € 1.000,- voor elke dag dat Connexxion nalatig is om aan het bepaalde onder 3 en 4 te voldoen tot een maximum van € 50.000,-;
ten aanzien van [A] , [B] en Regiovervoer Groningen
6. veroordeelt Connexxion in de kosten van het geding, aan de zijde van [A] , [B] en Regiovervoer Groningen tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 97,31 aan explootkosten, € 117,00 aan griffierecht en € 800,00 voor salaris van de gemachtigde, alsmede tot betaling van de nakosten, die worden begroot op € 100,-, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na de datum van dit vonnis tot aan de dag der voldoening voor het geval de kosten alsdan niet zullen zijn betaald;
7. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
8. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. van den Bosch, kantonrechter, en op 11 januari 2018 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.
c688