ECLI:NL:RBNNE:2018:5671

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 december 2018
Publicatiedatum
2 februari 2021
Zaaknummer
C/18/134300 / FA RK 12-1210
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van vermogen en schulden na echtscheiding met betrekking tot onroerend goed, aandelen en belastingteruggaven

In deze beschikking van de Rechtbank Noord-Nederland, uitgesproken op 18 december 2018, wordt een echtscheidingsprocedure behandeld tussen een vrouw en een man, waarbij de verdeling van hun gezamenlijke vermogen en schulden centraal staat. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. T.J. Kreeftenberg, heeft een aantal verzoeken ingediend, waaronder het verkrijgen van financiële gegevens van de man en de verdeling van de waarde van aandelen en onroerend goed. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.C. Braak, heeft de stellingen van de vrouw betwist.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de man verplicht is om bepaalde financiële gegevens te verstrekken, waaronder jaarstukken en bewijsstukken van uitgaven. Tevens is de waarde van een recreatievilla op een waddeneiland vastgesteld op € 825.000,00, waarvan de man de helft van de overwaarde aan de vrouw moet betalen. De rechtbank heeft ook de rekening-courantschuld van de man aan zijn onderneming beoordeeld en bepaald dat een bedrag van € 160.000,00 moet worden verrekend tussen partijen.

Daarnaast zijn er belastingteruggaven en -aanslagen tot en met 2011 besproken, waarbij de man aan de vrouw een bedrag van € 5.278,00 moet betalen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de lijfrentepolis bij Aegon als pensioenvoorziening moet worden aangemerkt en niet voor verrekening in aanmerking komt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en hoger beroep kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
zaak-/rekestnummer: C/18/134300 / FA RK 12-1210
beschikking van de meervoudige kamer d.d. 18 december 2018
inzake
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna ook te noemen de vrouw,
advocaat mr. T.J. Kreeftenberg,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna ook te noemen de man,
advocaat mr. M.C. Braak.

1.Procesverloop

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van de meervoudige kamer d.d. 6 december 2016;
- de brief met bijlagen d.d. 24 januari 2017 van de vrouw;
- een F9-formulier met bijlagen d.d. 14 februari 2017 van de vrouw;
- een F9-formulier met bijlage d.d. 16 februari 2017 van de man;
- een F9-formulier met bijlage d.d. 23 februari 2017 van de man;
- een aanvullend verzoekschrift d.d. 21 maart 2017 van de vrouw;
- het proces-verbaal van 16 mei 2017, waarbij een drietal getuigen zijn gehoord;
- de conclusie na enquête d.d. 13 juni 2017 van de man;
- de schriftelijke uitlating na enquête met productieoverzicht d.d. 13 juni 2018 van de vrouw;
- de antwoordakte na enquête d.d. 11 juli 2017 van de man;
- de conclusie van antwoord na enquête d.d. 11 juli 2017 van de vrouw;
1.2.
De vrouw heeft op 21 maart 2017 haar verzoek aangevuld c.q. gewijzigd en heeft verzocht bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet dat toelaat:
1. te bepalen dat de man op grond van art. 843a Rv de navolgende gegevens in het
geding dient te brengen:
- de jaarstukken over de jaren 1986 tot en met 1996 en de inbrengbalans uit 1996;
- de jaarrekeningen over de jaren 2009, 2010 en 2011 van [bedrijfsnaam 1] ;
- bewijsstukken met betrekking tot de uitgaven voor de kosten van de huishouding
die in rekening-courant zijn geboekt;
- alle aangiften en aanslagen 1B over de periode dat de rekening-courantschuld
is opgebouwd;
- vermogensoverzichten over de periode dat de rekening-courantschuld is opgebouwd;
2. te bepalen dat de man aan de vrouw de helft van de waarde van de aandelen [bedrijfsnaam 1]
op de peildatum 13 oktober 2011, te vermeerderen met de wettelijke rente
vanaf 13 oktober 2011 aan de vrouw dient te voldoen;
3. te verklaren voor recht dat de rekening-courantschuld aan [bedrijfsnaam 1] op grond van de verhouding in inkomen en vermogen tussen partijen geheel voor rekening van de man dient te blijven.

2.Motivering

2.1.
De rechtbank blijft bij haar beslissingen, zoals vastgelegd in de eerdere beschikkingen.
De waarde en de toedeling van de recreatievilla op [waddeneiland]
2.2.
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het Hof) heeft in haar beschikking van 26 augustus 2014 bepaald dat, gelet op de ruimte die partijen het Hof op het punt van de exacte peildatum hebben gelaten, beide panden dienen te worden getaxeerd naar de op het moment van de taxatie geldende waarde, waarbij de betreffende datum met betrekking tot de in het kader van de verdeling te bepalen waarde als peildatum heeft te gelden. De villa op [waddeneiland] en het pand aan [adres 1] dienen vervolgens tegen die waarde aan de man te worden toegedeeld, onder gehoudenheid van de man de helft van de overwaarde aan de vrouw te betalen.
2.3.
Partijen zijn ter zitting van 17 december 2015 overeengekomen dat deze villa alsmede de daarop rustende hypothecaire schuld aan de man dienen te worden toegescheiden. Tevens zijn zij overeengekomen dat de man aan de vrouw de helft dient te voldoen van de resterende waarde van het pand en dat hij haar zal doen ontslaan uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake van de hypothecaire schuld.
2.4.
Bij beschikking van 15 maart 2016 is een deskundigenonderzoek bevolen, teneinde de waarde van het object aan [adres 2] op [waddeneiland] vast te stellen. De heer [naam 1] van [bedrijfsnaam 2] in [vestigingsplaats] is tot deskundige benoemd. In zijn taxatierapport van 7 juli 2016 heeft de deskundige de marktwaarde van de vrijstaande woning in [adres 2] per waarde peildatum van 11 juni 2016 getaxeerd op € 745.000,00.
2.5.
De vrouw heeft verzocht om een contra-expertise door de lokaal bekende en beëdigde makelaar/taxateur de heer ing. [naam 2] , dan wel deze als getuige op te roepen. De rechtbank heeft de vrouw toegelaten in het door haar subsidiair aangeboden bewijs door het als getuige laten horen van de door haar genoemde makelaar/taxateur. De heer ing. [naam 2] heeft op 16 mei 2017 onder ede verklaard dat hij de woning zou hebben getaxeerd op een waarde van € 780.000,00 in 2016. Hij heeft verklaard dat dat de marktwaarde in 2017 hoger ligt en dat hij thans een verkoopopbrengst zou verwachten van € 825.000,00 tot € 850.000,00.
2.6.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het taxatierapport van de heer [naam 1] . De rechtbank heeft tevens kennisgenomen van de beschikking van het Hof, de uitlatingen van partijen en de getuigenverklaring van de heer [naam 2] . Het is de rechtbank, zoals ook door de heer [naam 2] is betoogd, bekend dat de huizenprijzen de afgelopen jaren zijn gestegen. Als peildatum voor de waardering van de villa op [waddeneiland] heeft te gelden de datum van feitelijke verdeling, zoals ook door het Hof is overwogen. De rechtbank zal, gekeken naar het bovenstaande, deze villa op [waddeneiland] waarderen op een bedrag van € 825.000,00. De man is gehouden de helft van de overwaarde van deze villa aan de vrouw te betalen. Bij de berekening van de overwaarde dient uiteraard rekening te worden gehouden met de op de villa rustende hypotheek, zoals partijen ook hebben afgesproken.
2.7.
Bij het Hof zijn partijen overeengekomen dat zij de kosten van de deskundige ieder bij helfte zullen dragen. De man heeft de totale kosten, ad € 786,50, bij wijze van voorschot voldaan. De vrouw is derhalve gehouden de man de helft van deze kosten te voldoen.
De waarde en de toedeling van het pand aan [adres 1]
2.8.
Ter zitting van 17 december 2015 zijn partijen overeengekomen dat dit pand ter verkoop zou worden aangeboden en dat de helft van de verkoopopbrengst - na verrekening van de ten behoeve daarvan aangegane hypothecaire schuld - bij helfte tussen hen zal worden verdeeld.
2.9.
De rechtbank stelt vast dat het pand aan [adres 1] inmiddels is verkocht. Tussen partijen is niet in geschil dat dit behoorde tot de tussen hen bestaande eenvoudige gemeenschap. Tevens is tussen partijen niet in geschil dat de verkoopopbrengst, dan wel de restschuld, van dit pand tussen hen bij helfte dient te worden verdeeld. De rechtbank is door partijen niet op de hoogte gesteld van de verkoopopbrengst. De rechtbank gaat er vanuit dat partijen de verkoopopbrengst, dan wel restschuld van dit pand zullen delen.
De hoogte van de hypothecaire lening, verbonden aan de recreatievilla op [waddeneiland] en aan [adres 1]
2.10.
In de beschikking van 26 augustus 2014 heeft het Hof geconcludeerd dat van de hypothecaire geldleningen de volgende bedragen aan de betreffende panden kunnen worden toegerekend:
- € 192.729,00 aan de woning aan [adres 3] ;
- € 281.384,00 aan de villa op [waddeneiland] ;
- € 200.000,00 aan het pand aan [adres 1] .
2.11.
De rechtbank zal deze berekening overnemen en bepalen dat partijen bij de verrekening van de villa op [waddeneiland] en het pand aan [adres 1] rekening dienen te houden met deze hypothecaire geldleningen.
De rekening-courantschuld
2.12.
Het Hof heeft in haar beschikking overwogen dat de schuld die de man uit rekening-courant aan zijn onderneming heeft, niet valt in enige tussen partijen bestaande (eenvoudige)gemeenschap. De man is in privé een schuld aangegaan bij zijn onderneming, waarvoor in beginsel alleen hij aansprakelijk is. De man heeft onderbouwd gesteld dat een aanzienlijk gedeelte van de opnames die in rekening-courant zijn gedaan zijn aangewend voor de kosten van de huishouding. Het Hof heeft overwogen dat artikel 5 van de huwelijkse voorwaarden van partijen bepaalt - kort gezegd- dat de kosten van de gemeenschappelijke huishouding worden voldaan uit de netto-inkomens van partijen naar evenredigheid daarvan, en dat, voor zover deze inkomens ontoereikend zijn, de kosten worden voldaan uit ieders netto-vermogen naar evenredigheid daarvan. De Hof kwalificeert de opnames uit de rekening-courant in dit kader niet als netto-inkomen van de man ten laste waarvan de kosten van de huishouding gebracht kunnen worden. De opnames betreffen immers geen dividenduitkeringen.
2.13.
Het Hof overweegt vervolgens dat, voor zover een schuld is aangegaan ter dekking van de kosten van de huishouding omdat de netto-inkomens en netto-vermogens van partijen ontoereikend zijn geweest om deze kosten te kunnen voldoen, deze schuld tussen partijen dient te worden verrekend. Van belang is in hoeverre de opnames in rekening-courant zijn aangewend ter dekking van huishoudelijke kosten die niet hadden kunnen worden voldaan uit de netto-inkomens dan wel de netto-vermogens van partijen. Daarbij is niet relevant door wie van partijen deze kosten zijn gemaakt.
2.14.
De vrouw heeft haar verzoek ten aanzien van de rekening-courantschuld vervolgens aangevuld c.q. gewijzigd, zoals hiervoor beschreven. De vrouw stelt dat de man dient te bewijzen en te onderbouwen welke uitgaven die in rekening-courant zijn geboekt, gekwalificeerd dienen te worden als kosten van de gemeenschappelijke huishouding. De vrouw stelt dat vervolgens de verhouding in inkomen tussen partijen over de jaren dat de rekening-courant schuld is opgebouwd dient te worden vastgesteld en dient te worden vastgesteld welk gedeelte van de rekening-courantschuld niet uit inkomen had kunnen worden voldaan. Vervolgens dient, aldus de vrouw, de verhouding van ieders netto vermogen te worden vastgesteld.
2.15.
De rechtbank overweegt als volgt. De man heeft reeds in zijn akte van 16 juli 2013 geschreven dat een gedeelte van de rekening-courant schuld is gebruikt voor de kosten van de huishouding. In deze akte onderbouwt hij dat er een bedrag van € 160.000,00 ten goede is gekomen aan de huishouding van partijen. De vrouw is in haar pleitnota van 26 maart 2013 ingegaan op de rekening-courant opnames door de man. De rechtbank concludeert evenwel dat de vrouw niet, althans onvoldoende betwist dat het door de man genoemde bedrag niet ten goede is gekomen aan de huishouding van partijen. De rechtbank zal er dan ook van uitgaan dat een bedrag van € 160.000,00 van de rekening-courant schuld van de man is gebruikt voor de kosten van de huishouding. Voor het overige heeft de man niet voldaan aan zijn stelplicht.
2.16.
Bovenstaande leidt tot de conclusie dat een bedrag van € 160.000,00 dient te worden verrekend. Nu deze schuld is aangegaan ter dekking van de kosten van de huishouding, omdat de netto inkomens en de netto-vermogens van partijen ontoereikend zijn geweest, dient deze schuld tussen partijen te worden verrekend. Nu partijen geen afspraak hebben gemaakt in welke onderlinge verhouding deze schuld dient te worden verrekend, zal de rechtbank bepalen dat deze schuld naar redelijkheid en billijkheid bij helfte dient te worden verrekend. Dit leidt ertoe dat de vrouw een bedrag van € 80.000,00 aan de man dient te voldoen.
Aandelen [bedrijfsnaam 1]
2.17.
De vrouw heeft in haar aanvullende verzoek gesteld dat de man te verrekenen inkomen heeft verworven in de ingebrachte eenmanszaak gedurende de periode 3 november 1986 (datum huwelijk) en de datum van inbreng 31 december 1996. De vrouw stelt ter onderbouwing van haar stelling dat het feit dat de eenmanszaak van de man op de staat van aanbrengsten stond, niet betekent dat de gehele eenmanszaak tot 31 december 1996 privé is gebleven. De vrouw stelt dat uitsluitend in het geval de man in de jaren 1986 tot 1996 in het geheel geen winst zou hebben gegenereerd en alleen de activa die op 3 november 1986 reeds aanwezig waren, in de BV zijn aangebracht, de stelling van de man opgaat. Nu de vrouw een beroep doet op het bewijsvermoeden van artikel 1:141 lid 3 BW is het aan de man om aannemelijk te maken dat de ingebrachte eenmanszaak volledig met privévermogen is gefinancierd. De vrouw stelt dat nu de man in bedoelde periode wel degelijk winst heeft gemaakt, die ook in de eenmanszaak is geïnvesteerd, de man met de inbreng van de eenmanszaak de aandelen heeft gefinancierd met te verrekenen inkomen. Dit betekent dat de aandelen in [bedrijfsnaam 1] verrekend dienen te worden op grond van artikel 1:141 lid 1 BW en de gehele waarde van de onderneming op de peildatum in de verrekening dient te worden betrokken. De vrouw verzoekt de rechtbank om een deskundige te benoemen, die de waarde van de aandelen [bedrijfsnaam 1] op 13 oktober 2011 kan vaststellen.
2.18.
De man heeft de stelling van de vrouw betwist.
2.19.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw haar stelling dat er te verrekenen inkomsten in de eenmanszaak van de man zouden hebben gezeten op het moment van inbreng van de eenmanszaak in de BV onvoldoende heeft onderbouwd. De vrouw stelt enkel dat er overgespaarde inkomsten ten goede van de eenmanszaak zijn gekomen zonder deze te onderbouwen. De rechtbank acht deze stelling ook niet aannemelijk. Immers het ligt meer voor de hand dat de winsten van de eenmanszaak zijn aangewend door partijen en door partijen zijn verteerd tijdens het huwelijk. Dit strookt ook met hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de rekening-courant schuld. Partijen hebben een gedeelte van de rekening-courant schuld gebruikt voor de kosten van de huishouding. De enkele stelling van de vrouw dat de man de aandelen van de [bedrijfsnaam 1] heeft gefinancierd met te verrekenen inkomsten, acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Aan het bewijsvermoeden 1:141 lid 3 BW dan wel een bewijsopdracht voor de man kan dan ook niet worden toegekomen, nu de vrouw niet heeft voldaan aan haar stelplicht. Het verzoek van de vrouw tot het benoemen van een deskundig zal om die reden ook worden afgewezen.
Gezamenlijke rekening ING Bank met nummer [rekeningnummer 1]
2.20.
Bij beschikking van 15 maart 2016 heeft de rechtbank vastgesteld en bepaald dat deze rekening nog steeds bestaat en dat het saldo in de verrekening dient te worden betrokken. Uit het door de vrouw overgelegde rekeningafschrift heeft de rechtbank destijds afgeleid dat het saldo op 3 maart 2010 € 6.650,81 (beleggingsdeel en spaardeel) bedroeg. De man is in de gelegenheid gesteld op dit punt nadere informatie in het geding te brengen. Het beroep van de vrouw op artikel 1:135 lid 3 BW is verworpen door de rechtbank.
2.21.
Uit het door de man op 7 juni 2016 overgelegde afschrift blijkt dat het saldo op de peildatum, zijnde 13 oktober 2011, € 661,81 bedroeg. De rechtbank zal deze rekening aan de man toedelen en bepalen dat de helft van het saldo op de peildatum aan de vrouw dient te worden vergoed.
2.22.
De rechtbank ziet geen aanleiding om dit bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de peildatum nu het een gezamenlijke rekening betreft, zodat dit gedeelte van het verzoek zal worden afgewezen.
De op naam van de man staande rekening bij de ING-bank met het nummer [rekeningnummer 2]
2.23.
De rechtbank heeft in haar beschikking van 15 maart 2016 geoordeeld dat het lijkt alsof de rekening wordt gevoed door patiënten betalingen. De rechtbank heeft de man in de gelegenheid gesteld bij nadere akte stukken in het geding te brengen waaruit blijkt dat het saldo van de rekening toekomt aan de vennootschap.
2.24.
De man heeft vervolgens op 7 juni 2016 bij productie 53 bankafschriften overgelegd, alsmede enkele jaarrekeningen. Hieruit blijkt dat het saldi van deze rekening aan het einde van de boekjaren 2010, 2011 en 2012 corresponderen met de in de jaarrekening genoemde post Postbank, rekening courant. De rechtbank is van oordeel dat de man daarmee voldoende heeft onderbouwd dat deze rekening wordt gevoed door patiënten betalingen en derhalve toebehoort aan de besloten vennootschap [bedrijfsnaam 1] Deze B.V. valt niet in enige gemeenschap van partijen en deze aan de B.V. toebehorende bankrekening dient dus buiten de verdeling blijven.
Belastingaanslagen/-teruggaven tot en met 2011
2.25.
De rechtbank heeft in haar beschikking van 15 maart 2016 bepaald dat beide partijen nadere stukken met betrekking tot de voorlopige en definitieve aanslagen inkomstenbelasting over de jaren 2009 tot en met 2011 in het geding moeten brengen.
2.26.
Partijen hebben bij akten van 7 juni 2016 nadere informatie overgelegd.
2009
2.27.
De man stelt dat er over het jaar 2009 niets meer te verrekenen valt. De eerdere voorlopige aanslagen, waarbij partijen bedragen hebben ontvangen, zijn ongewijzigd gebleven. Dit is bevestigd bij een definitieve aanslag d.d. 29 augustus 2012.
2.28.
De vrouw heeft zich niet uitgelaten over aanslagen over het jaar 2009, zodat de rechtbank het er voor moet houden dat er over het jaar 2009 niets meer te verrekenen valt.
2010
2.29.
De man stelt dat er over het jaar 2010 nog een bedrag van € 3.805,00 dient te worden verrekend tussen partijen. Dit bedrag is na de peildatum door de man ontvangen.
2.30.
De vrouw stelt dat zij op 23 juli 2012 een bedrag van € 920,00 heeft betaald, welke betrekking heeft op de voorlopige aanslag 2010. De vrouw heeft haar stelling nader onderbouwd met stukken.
2.31.
De vrouw heeft na de peildatum een bedrag van € 920,00 betaald, de man heeft na de peildatum een bedrag van € 3.805,00 ontvangen. Dit betekent dat de man voor het belastingjaar 2010 aan de vrouw een bedrag van € 2.362,50 dient te betalen.
2011
2.32.
Ten aanzien van het jaar 2011 stelt de man dat er nog een bedrag van € 3.803,00 tussen partijen dient te worden verrekend. Dit bedrag heeft de man na de peildatum ontvangen en komt aan beide partijen toe.
2.33.
De vrouw heeft gesteld dat zij op 24 december 2012 een voorlopige aanslag 2011 heeft betaald ten bedrage van € 2.028,00.
2.34.
De afrekening van het belastingjaar 2011 tussen partijen dient als volgt te luiden. De man dient aan de vrouw een bedrag van € 2.915,50 te betalen.
2012
2.35.
De vrouw heeft in haar begeleidend schrijven d.d. 7 juni 2016 geschreven dat er een voorlopige aanslag 2012 op naam van de vrouw is ten bedrage van € 11.026,00, welke zij in termijnen heeft betaald. Uit deze voorlopige aanslag blijkt dat partijen nog als fiscale partners zijn aangemerkt, zodat over het jaar 2012 ook een verrekening dient plaats te vinden.
2.36.
De vrouw heeft met betrekking tot de belastingteruggaven verzocht:
12. te bepalen dat de man aan de vrouw ter zake verrekening van de belastingteruggaven tot 13 oktober 2011 de helft van de waarde dient te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de peildatum tot aan de dag der algehele voldoening;
2.37.
Nu de vrouw haar verzoek terzake de belastingaanslagen en -teruggaven niet heeft gewijzigd of vermeerderd, dient deze stelling van de vrouw, welke betrekking heeft op het belastingjaar 2012, buiten deze rechtsstrijd te blijven.
Conclusie
2.38.
Bovenstaande leidt tot de conclusie dat de man een bedrag van € 5.278,00 aan de vrouw dient te betalen.
2.39.
Ten aanzien van de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag oordeelt de rechtbank als volgt. Voor zover partijen niet anders zijn overeengekomen, of uit de aard van hun overeenkomst dan wel de maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet anders voortvloeit, volgt uit artikel 6:119 BW dat de vordering rentedragend is met ingang van het moment waarop zij opeisbaar is geworden, terwijl de schuldenaar met voldoening daarvan in verzuim is geweest. Mede gelet op artikel 11 van de tussen partijen opgemaakte huwelijkse voorwaarden moet worden aangenomen dat de vordering in beginsel ontstaat op het moment dat de echtgenoten anders dan in onderling overleg niet samenwonen of dat tussen hen scheiding van tafel en bed bestaat, ook al was de vordering qua omvang op dat moment nog niet bepaald. In casu is sprake van een gedurende vele jaren nimmer uitgevoerd periodiek verrekenbeding, zodat het praktisch gezien onmogelijk is nog exact te achterhalen wat jaarlijks aan onverteerd inkomen resteerde. Gelet hierop en het gegeven dat de periodieke verrekenplicht krachtens het bepaald in artikel 1:141 lid 1 BW is omgezet in een finale verrekenplicht, waarbij het op 13 oktober 2011 aanwezige vermogen in aanmerking wordt genomen, acht de rechtbank de man ten aanzien van de onderhavige verrekenvordering eerst op 13 oktober 2011 in verzuim, zodat op dat moment de wettelijke rente is verschuldigd.
Levenslooprekening bij de SNS-bank met het nummer [rekeningnummer 3]
2.40.
De rechtbank heeft in haar beschikking van 15 maart 2016 geoordeeld dat de man zijn stelling dat de levensloopregeling dient te worden gekwalificeerd als een pensioen in de zin van de artikelen 12 en 13 van de huwelijkse voorwaarden onvoldoende heeft onderbouwd. De waarde van deze levensloopregeling op de peildatum dient te worden verrekend. De rechtbank heeft de man vervolgens in de gelegenheid gesteld informatie in het geding te brengen over de waarde van deze polis, om zo de hoogte van de aanspraak van de vrouw te kunnen vaststellen.
2.41.
De man heeft op 7 juni 2016 nadere stukken overgelegd over de opgebouwde waarde van deze levenslooprekening op de peildatum. De waarde van het spaargedeelte bedroeg op 13 oktober 2011 € 42.189,64.
2.42.
De rechtbank zal bepalen dat deze waarde op de peildatum dient te worden verrekend. Er dient rekening te worden gehouden met een belastinglatentie van 52% inkomstenbelasting, nu de uitkering wordt opgegeven als loon in Box I. Derhalve komt aan de vrouw toe een bedrag van € 10.125,51. Dit bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de peildatum tot aan de dag der algehele voldoening.
Het vorenstaande geldt evenzeer voor de waarde van het beleggingsgedeelte per peildatum. Deze waarde is de rechtbank niet bekend, zodat de rechtbank in het kader van de finale beslechting van dit geschil in meer algemene zin zal bepalen dat partijen, na opgave van de waarde per peildatum door de man en rekening houdende met voornoemde belastinglatentie, de contante waarde van het beleggingsgedeelte dienen te verrekenen, waarbij aan de vrouw de helft van de contante waarde toekomt. Ook dit bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de peildatum tot aan de dag der algehele voldoening.
Lijfrentepolis bij Aegon met het nummer [rekeningnummer 4]
2.43.
De man is door de rechtbank in de gelegenheid gesteld nader bewijs te leveren van zijn stelling dat de lijfrentepolis bij Aegon een pensioenvoorziening is als bedoeld in artikel 12 en 13 van de huwelijkse voorwaarden door middel van het horen van getuigen, zijnde de heer [naam 3] .
2.44.
De getuige heeft verklaard dat de desbetreffende lijfrentepolis een pensioenpolis is. De man had geen pensioenvoorziening en hij is in 1983 bij hem geweest voor advies. Er is toen een lijfrentepolis afgesloten met een normale einddatum bij 65 jarige leeftijd, zo verklaart de getuige. Met deze kapitaalsverzekering moest op de einddatum een lijfrente worden gekocht.
2.45.
De vrouw stelt dat het niet zo kan zijn dat de man enkel door zijn verklaring en door een volstrekt onbetrouwbare verklaring van de heer [naam 3] een doelstelling aan een polis kan toekennen en daarmee deze polis buiten de verrekening kan houden. Gelet op de verstrekkende consequenties van het predicaat 'pensioenpolis' rust op de man een zware stelplicht en bewijslast ten aanzien van het buiten de verdeling houden van dit vermogensbestanddeel. De vrouw doet immers een beroep op het bewijsvermoeden van artikel 1:141 lid 3 BW.
2.46.
De man stelt dat hij voldoende bewijs heeft aangedragen ter onderbouwing van zijn standpunt dat deze lijfrentepolis bij Aegon dient te worden aangemerkt als pensioenvoorziening.
2.47.
In zijn beschikking van 26 augustus 2014 heeft het Hof geoordeeld dat uit het polisblad van de verzekering zonder nadere toelichting niet kan worden afgeleid dat deze lijfrente een oudedags- en/of nabestaandenvoorziening betreft. In de beschikking van 15 maart 2016 heeft de rechtbank overwogen dat op basis van de uitleg van de man over wat een lijfrentepolis is niet zonder meer kan worden vastgesteld dat in dit specifieke geval sprake is van een pensioenvoorziening als bedoeld in artikel 12 en 13 van de huwelijkse voorwaarden.
2.48.
In het kader van de door de rechtbank daartoe verstrekte bewijsopdracht, inhoudende dat de man (door middel van getuigen) diende te bewijzen dat voormelde lijfrentepolis een pensioenvoorziening als bedoeld in artikel 12 en 13 van de huwelijkse voorwaarden is, is op 16 mei 2017 de heer [naam 3] , gepensioneerd financieel adviseur, als getuige gehoord. Uit de door hem afgelegde verklaring leidt de rechtbank af dat de man in 1983 met de heer [naam 3] heeft gesproken voor de mogelijkheden van een pensioenvoorziening. Er is vervolgens een lijfrentepolis afgesloten. Het ging daarbij om een kapitaalsverzekering, waarmee op de einddatum (aanvankelijk bij 65-jarige leeftijd) een lijfrente met een bepaalde looptijd moest worden gekocht. Dit was, zo begrijpt de rechtbank de heer [naam 3] , aantrekkelijk, omdat de premie fiscaal aftrekbaar was, terwijl de lijfrente-uitkeringen niet tegen het progressieve tarief zouden worden belast. Het afsluiten van een dergelijke polis was volgens de heer [naam 3] gebruikelijk als pensioenvoorziening bij vrije beroepen.
2.49.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft, in aanmerking nemende hetgeen de heer [naam 3] onder ede heeft verklaard, de lijfrentepolis te gelden als een pensioenvoorziening als bedoeld in artikel 12 en 13 van de huwelijkse voorwaarden. Daarbij heeft de rechtbank tevens acht geslagen op de einddata van de respectievelijke polissen op 65- dan wel 70-jarige leeftijd, zijnde leeftijden waarop het niet ongebruikelijk is om met pensioen te gaan. Met de lijfrente polis werd aldus een (aanvulling op) inkomen na deze leeftijd beoogd. Naar het oordeel van de rechtbank ondersteunt dit de verklaring van de heer [naam 3] .
Dat, zoals de vrouw stelt, de polis uitsluitend zou zijn afgesloten om de fiscale aftrekbaarheid van de te betalen premie, volgt de rechtbank niet. Uit de verklaring van de heer [naam 3] blijkt dat de man het treffen van een pensioenvoorziening voor ogen had toen hij de polis afsloot. Dat een en ander op een fiscaal gunstige wijze is gerealiseerd, maakt niet dat om die reden niet meer gesproken zou kunnen worden van een pensioenvoorziening.
Het vorenstaande leidt ertoe dat, op voet van het bepaalde in artikel 12 en 13 van de huwelijkse voorwaarden, de waarde van de lijfrentepolis niet voor verrekening in aanmerking komt.
Uitsluiting pensioenverevening
2.50.
De vrouw heeft gesteld dat de huwelijkse voorwaarden niet uitsluiten dat het door de man bij het Pensioenfonds Tandartsen en Tandspecialisten opgebouwde pensioen tussen partijen dient te worden verevend.
2.51.
De man stelt dat partijen in de huwelijkse voorwaarden expliciet hebben afgesproken dat opgebouwde aanspraken op pensioen niet verrekend zullen worden. De man heeft gesteld dat partijen ook altijd de intentie hebben gehad om dergelijke aanspraken buiten de verrekening te houden.
2.52.
In de tussen partijen gesloten huwelijkse voorwaarden is het volgende afgesproken met betrekking tot het pensioen
Artikel 12Aanspraken op pensioen en hetgeen daarvoor is opgeofferd worden niet verrekend overeenkomstig artikel 8, echter met uitzondering van periodieke uitkeringen die vervallen ingevolge een recht op ingegaan pensioen.
Pensioenrechten
Artikel 13
Er vindt geen verrekening plaats van de waarde van aanspraken op al of niet ingegaan pensioen.
2.53.
Partijen zijn gehuwd op 3 november 1986. De Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (Wvps) is op 1 mei 1995 in werking getreden in aansluiting op de rechtspraak die tot die datum was gevormd. Daarvoor gold het Boon/Van Loon-arrest (Hoge Raad 27 november 1981). Echter, voor echtelieden die buiten gemeenschap van goederen waren gehuwd, gold het Boon/Van Loon-arrest niet.
Artikel 2 lid 1 van de Wvps luidt dat in geval van scheiding en voor zover de ene echtgenoot na de huwelijkssluiting en voor de scheiding pensioenaanspraken heeft opgebouwd, de andere echtgenoot overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens deze wet recht heeft op pensioenverevening, tenzij de echtgenoten de toepasselijkheid van deze wet hebben uitgesloten bij huwelijkse voorwaarden of bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding.
2.54.
De rechtbank overweegt dat uit bovenstaande blijkt dat het Boon/Van Loon-arrest niet van toepassing is geweest op het huwelijk van partijen, nu partijen gehuwd zijn op huwelijkse voorwaarden. De op 1 mei 1995 ingegane Wvps is van aanvullend recht, zo blijkt uit artikel 2 van deze wet. Nu partijen in hun huwelijkse voorwaarden duidelijke afspraken hebben gemaakt over de pensioenrechten, is de Wvps niet op partijen van toepassing. Derhalve dient te worden teruggegrepen op de afspraak welke partijen onderling hebben gemaakt in hun huwelijkse voorwaarden. De vrouw stelt aldus dat de huwelijkse voorwaarden niet uitsluiten dat het door de man bij het Pensioenfonds Tandartsen en Tandspecialisten opgebouwde pensioen tussen partijen dient te worden verevend. Deze redenatie volgt de rechtbank niet. Immers hebben partijen afgesproken dat er geen verrekening plaatsvindt van de waarde van de pensioenaanspraken.
2.55.
Dit leidt tot de conclusie dat het door partijen opgebouwde pensioen niet behoeft te worden verevend.

3.Beslissing

De rechtbank:
verstaat:
3.1.
dat de gezamenlijke rekeningen bij de SNS-Bank met de nummers [rekeningnummer 5] en [rekeningnummer 6] aan de man worden toebedeeld en dat de saldi van deze rekeningen op de peildatum, respectievelijk € 923,97 en € 5.216,55, aan ieder van partijen voor de helft toekomt;
3.2.
dat de ABN-Amro rekening met nummer [rekeningnummer 7] aan de man wordt toebedeeld en dat het saldo op de peildatum, zijnde € 508,00, aan ieder van partijen voor de helft toekomt;
3.3.
dat de ING beleggingsrekening [rekeningnummer 8] aan de man wordt toebedeeld en dat het saldo van het beleggingsdepot op de peildatum, zijnde € 26.441,00, aan ieder van partijen voor de helft toekomt;
3.4.
dat de SNS-bankrekeningen met de nummers [rekeningnummer 9] en [rekeningnummer 10] aan de vrouw worden toebedeeld en dat de saldi van deze rekeningen op de peildatum, respectievelijk € 5.035,59 en € 7.804,90, aan ieder van partijen voor de helft toekomt;
3.5.
dat de helft van de verkoopopbrengst van het pand aan [adres 1] te [plaats] - na verrekening van de ten behoeve daarvan aangegane hypothecaire schuld - bij helfte tussen partijen zal worden verdeeld;
bepaalt:
3.6.
dat ABN-Amro rekening met nummer [rekeningnummer 11] aan de man wordt toebedeeld en dat het saldo op de peildatum, zijnde € 120,21, aan ieder van partijen voor de helft toekomt;
3.7.
dat ING beleggersrekening met nummer [rekeningnummer 12] aan de man wordt toebedeeld en dat het saldo op de peildatum, zijnde € 0,46, aan ieder van partijen voor de helft toekomt. De waarde van de beleggingen op deze rekening bedroeg op de peildatum € 5.996,74. Ieder van partijen komt de helft van dit bedrag toe;
3.8.
dat de gezamenlijke ING-bankrekening met nummer [rekeningnummer 1] aan de man wordt toebedeeld en dat het saldo op de peildatum, zijnde € 661,81, aan ieder van partijen voor de helft toekomt;
3.9.
dat de recreatievilla op [waddeneiland] gelegen aan de [adres 2] aan de man wordt toebedeeld tegen een waarde van € 825.000,00, onder de voorwaarde dat de vrouw wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de geldlening, rustende op voormeld pand. De hypothecaire geldlening op de villa wordt vastgesteld op € 281.384,00. De man zal uit de overwaarde een bedrag van € 271.808,00 ((€ 825.000,00 - € 281.384) / 2) aan de vrouw dienen te vergoeden;
3.10.
de vrouw de helft van de kosten van de deskundige aan de man dient te betalen, zijnde een bedrag van € 393,25;
3.11.
dat beide partijen gelijkelijk draagplichtig zijn voor de rekening-courantschuld van [bedrijfsnaam 1] tot een bedrag van € 160.000,00, ieder van partijen draagt derhalve de helft van dat bedrag;
3.12.
dat de man aan de vrouw ter zake verrekening van de belastingteruggaven tot 13 oktober 2011 dient te voldoen een bedrag van € 5.278,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de peildatum tot aan de dag der algehele voldoening;
3.13.
dat het saldo op de levenslooprekening bij SNS-bank met nummer [rekeningnummer 3] tot het te verrekenen vermogen behoort en veroordeelt de man aan de vrouw te doen toekomen een bedrag van € 10.125,51, zijnde het haar toekomende deel van de contante waarde van het spaargedeelte alsmede de helft van de, aan de hand van een door de man te verstrekken opgave, nog te bepalen contante waarde per peildatum van het beleggingsgedeelte, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de peildatum tot aan de dag der algehele voldoening;
3.14.
verklaart voor recht dat de door de man bij het Pensioenfonds Tandartsen en Tandspecialisten opgebouwde ouderdomspensioen niet tussen partijen dient te worden verevend op grond van artikel 11 van de Wvps, omdat de artikelen 12 en 13 van de door partijen gesloten huwelijkse voorwaarden naast pensioenverrekening tevens pensioenverevening uitsluiten;
3.15.
dat de lijfrentepolis bij Aegon met polisnummer [rekeningnummer 4] is aan te merken als pensioenvoorziening, zodat deze polis en de ervoor betaalde premie, op grond van artikel 12 en 13 van de huwelijkse voorwaarden, niet voor verrekening in aanmerking komt;
3.16.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
3.17.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven te Groningen door mrs. W.P. Claus, D.J. Klijn en S. Timmermans en uitgesproken ter openbare terechtzitting op dinsdag 18 december 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat. worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden
fn: YO