Bij brief van 24 november 2016 aan [gedaagde in conventie, eiser in reconventie 1] heeft OBW de pachtovereenkomst opgezegd. De gronden van de opzegging luiden als volgt:
"(…) De opzegging van de pachtovereenkomst vindt plaats op de grond dat uw bedrijfsvoering niet is geweest, zoals het een goed pachter betaamt en/of u als pachter anderszins ernstig tekort bent geschoten in de nakoming van uw verplichtingen (artikel 7:370, lid 1, sub a 8W) en voorts omdat een redelijke afweging van de belangen van de stichting bij beëindiging van de overeenkomst tegen die van u als pachter bij verlenging van de overeenkomst in het voordeel van de verpachter
behoort uit te vallen (artikel 7:370, lid 1, sub c 8W).
De opzeggingsgrond op voet van artikel 7:370, lid 1, sub a BW kent de navolgende achtergrond.
In de algemene voorwaarden die op de pachtverhouding van toepassing zijn, is onder meer bepaald (artikel 10, onder c) dat de pachter steeds een genoegzaam, aan het gepachte geëvenredigd beslag vee moet houden en daar gedurende de winter de stallen mee moet bezetten. Voorts is (onder e) bepaald dat het weiland niet uitsluitend met jongvee of schapen mag worden beweid en (onder g) dat de pachter geen vee van anderen zonder schriftelijke toestemming van de verpachter in de gepachte landen mag toelaten. Verder is (onder k) bepaald dat pachter geen gras, kuilgras of hooi zal mogen verkopen of naar elders vervoeren, maar alles tot voeding van eigen vee moet gebruiken.
In de pachtwijzigingsovereenkomst ter zake van uw indeplaatsstelling in 1986 is formeel vastgelegd de toen al eerder aan u verleende toestemming om in plaats van melkvee te houden, andere exploitatievormen toe te passen, zoals het inscharen van vee, het houden van mestvee of schapen en het verkopen van grasgewas, zulks voor zolang het voor dit bedrijf beschikbare melkquotum ontoereikend moet worden geacht om aan u als nieuwe pachter een redelijk inkomen te kunnen verschaffen uit het houden van melkvee.
Ingaande 1 april 2015 is de Regeling Superheffing vervallen. U heeft geen aanstalten gemaakt om de melkveehouderij te hervatten. Integendeel.
U heeft aangekondigd te willen stoppen en aan de stichting voorgesteld dat uw zoon de pacht zou mogen overnemen om op basis van een door hem opgesteld bedrijfsplan het bedrijf de eerstkomende tien jaar te exploiteren in samenwerking met uw buurman [naam buurman]. Tegen zodanige wijze van exploitatie bestaat als bekend bezwaar hetgeen voor de stichting mede reden is geweest de door u verzochte pachtoverneming af te wijzen.
Als kennelijke reactie op de afwijzing van uw verzoek uw zoon als pachter in uw plaats te stellen, heeft u de stichting bij brief van 19 januari 2016 bericht dat u met terugwerkende kracht met Ingang van 1 mei 2014 met uw zoon [gedaagde in conventie, eiser in reconventie 2] een maatschapsovereenkomst bent aangegaan inzake de exploitatie van uw bedrijf. De stichting heeft u beticht dat tegen deze gang van zaken bezwaar bestaat. Voor zover de stichting bekend is, is dit voor u geen reden geweest uw standpunt te herzien. Voorts is door u op geen enkele wijze uitvoering gegeven aan de voor u uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen zoals deze hiervoor zijn uiteen gezet. Voor zover valt waar te nemen, worden de landerijen ten minste deels gebruikt In samenhang met de exploitatie van het bedrijf van uw buurman [naam buurman], zoals dit is geduld in het bedrijfsplan van uw zoon.
Met het vervallen van de Regeling Superheffing is de toestemming die eerder is verleend uitgewerkt en dienen de gronden weer voor de melkveehouderij te worden benut, zulks met inachtneming van de hiervoor genoemde algemene voorwaarden. Nu u hier niet naar handelt, gedraagt u zich niet als een goed pachter, hetgeen onaanvaardbaar is.
Voorts is van belang dat bij de wijziging van het pachtrecht in 2007 het zogenaamde bedrijfsmatigheidsvereiste is ingevoerd. (…) Gegeven uw huidige wijze van exploitatie is de stichting van mening dat u niet meer aan het vereiste van bedrijfsmatigheid voldoet. (…)
Het voorgaande klemt temeer nu de stichting uit het Sneeker Nieuwsblad heeft moeten vernemen dat u de met het bedrijf samenhangende ammoniakrechten heeft verkocht.
Ook heeft de stichting moeten constateren dat u zonder toestemming stellig ten behoeve van de nieuwbouw van uw buurman [naam buurman] een gronddepot op het verpachte heeft laten aanleggen. Uit de feitelijke gang van zaken, mede bezien in samenhang met het bedrijfsplan van uw zoon concludeert de stichting dat u de bedrijfsactiviteiten, waaronder de exploitatie van het gepachte. In feite overlaat aan
uw zoon, die in maatschapsverband met u samenwerkt, maar die hiernaast nauw betrokken is bij de bedrijfsvoering bij buurman [naam buurman]. Uit het door uw zoon indertijd opgestelde en aan de stichting ter hand gestelde bedrijfsplan blijkt dat de landerijen enkel zullen worden gebruikt voor de winning
van grasgewas en dat dit gewas hoofdzakelijk zal worden verkocht aan derden, terwijl voorts drijfmest die van derden afkomstig is op het gepachte zal worden aangewend. Een zodanige gang van zaken is onaanvaardbaar. Ten dezen zij wederom verwezen naar de met u bestaande pachtverhouding en de op deze verhouding van toepassing zijnde algemene voorwaarden. Uit de feitelijke gang van zaken moet de stichting node afleiden dat u het gepachte niet meer zelfstandig en bedrijfsmatig exploiteert.
De conclusie moet zijn dat u ernstig tekortschiet in de nakoming van uw verplichtingen en dat daarom de pacht behoort te eindigen, in elk geval tegen het einde van de lopende termijn.