In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 30 november 2018 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door een verzoeker die meende dat de behandelend rechter, mr. L.T. de Jonge, niet onpartijdig was. Dit verzoek volgde na een zitting op 2 oktober 2018, waarin de verzoeker een verzoek tot opheffing van een bewind had ingediend. Tijdens deze zitting voelde de verzoeker zich niet in staat om zijn standpunt voldoende naar voren te brengen, wat hij als reden voor de wraking aanvoerde. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de verzoeker in de gelegenheid was gesteld zijn verhaal te doen en dat er geen feiten of omstandigheden waren die duidden op vooringenomenheid van de rechter.
De rechtbank benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De verzoeker had niet voldoende onderbouwd waarom hij meende dat de rechter partijdig was, en de rechtbank concludeerde dat de wijze waarop de zitting was geleid niet duidde op enige schijn van vooringenomenheid. De beslissing van de rechtbank was om het verzoek tot wraking af te wijzen en de procedure voort te zetten in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.