ECLI:NL:RBNNE:2018:5531

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 oktober 2018
Publicatiedatum
5 februari 2019
Zaaknummer
C/19/124018 / JE RK 18-400
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige met onduidelijke ontwikkelingsbehoeften

In deze zaak heeft de kinderrechter op 3 oktober 2018 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De ondertoezichtstelling was eerder ingesteld op 4 oktober 2017 en verlengd op 4 april 2018. De Gecertificeerde Instelling (GI) heeft verzocht om de ondertoezichtstelling voor een jaar te verlengen, omdat er zorgen waren over de ontwikkeling van [minderjarige], die onder andere ademhalingsproblemen en een mogelijke Autisme Spectrum Stoornis (ASS) vertoonde. De moeder van [minderjarige] was bijgestaan door haar advocaat, mr. drs. M. Erkens, en heeft bezwaar gemaakt tegen de aanmerkingen van de vader als belanghebbende, aangezien hij geen ouderlijk gezag heeft.

De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld en de betrokken partijen gehoord. De moeder heeft betoogd dat de vader geen belanghebbende is, omdat hij geen gezinsleven heeft met [minderjarige]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de vader niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat zijn rechten en verplichtingen niet worden geraakt door de ondertoezichtstelling. De kinderrechter heeft ook geoordeeld dat de zorgen van de GI over de opvoedingssituatie van [minderjarige] gegrond zijn, en dat de moeder niet in staat is om een veilig en continu opvoedingsklimaat te bieden.

Uiteindelijk heeft de kinderrechter besloten om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van twaalf maanden, tot 4 oktober 2019. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De kinderrechter heeft benadrukt dat het van groot belang is dat er duidelijkheid komt over de medische en psychische situatie van [minderjarige], en dat de hulpverlening moet worden voortgezet om zijn ontwikkeling te waarborgen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Assen
zaakgegevens : C/19/124018 / JE RK 18-400
datum uitspraak: 3 oktober 2018

beschikking verlenging ondertoezichtstelling

in de zaak van

Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen, hierna te noemen de Gecertificeerde Instelling (GI),
gevestigd te Assen,
betreffende
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt voorts als belanghebbende(n) aan:

[T] , hierna te noemen de moeder,

wonende op een bij de kinderrechter bekend geheim adres,
advocaat mr. drs. M. Erkens, kantoorhoudende te Den Haag.
De kinderrechter merkt als informant aan:

[E] , hierna te noemen de vader,

wonende te [woonplaats] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de GI van 23 augustus 2018, ingekomen bij de griffie op
24 augustus 2018;
- het verweerschrift met bijlagen van de vrouw van 27 september 2018, ingekomen bij de
griffie op 28 september 2018;
- de ter zitting overgelegde getuigenverklaring door de moeder.
Op 2 oktober 2018 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. drs. M. Erkens,
- de vader,
- mevrouw [W] en mevrouw [S] , namens de GI.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
[minderjarige] woont bij de moeder.
Bij beschikking van 4 oktober 2017 is [minderjarige] onder toezicht gesteld tot 4 april 2018. De kinderrechter heeft bij beschikking van 4 april 2018 het aangehouden deel van het verzoek van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] toegewezen tot 4 oktober 2018.

Het verzoek

De GI heeft verzocht de ondertoezichtstelling te verlengen van [minderjarige] voor de duur van één jaar.

Het standpunt van verzoeker

Op basis van de inhoud van het observatierapport van het AMC (Amsterdam Medisch Centrum) is de GI tot de conclusie gekomen dat de ondertoezichtstelling dient te worden verlengd.
De reden voor het onderhavige verzoek is onder andere dat de GI in het observatierapport leest dat veel van de zorgen rond [minderjarige] door het AMC niet onderkend worden en/of ontkracht worden. Veel van de door moeder geuite zorgen, zoals de ademhalingsstoornissen en ASS (Autisme Spectrum Stoornis), blijken door de betreffende medici niet dan wel onvoldoende gezien te worden. Er wordt in het observatierapport ook niet gesproken over een in te zetten behandeling voor [minderjarige] . De GI kan zich verder ook niet aan de indruk onttrekken dat tekstgedeelten ten aanzien van de ASS-problematiek uit het observatierapport zijn weggelaten.
De GI heeft zorgen over het handelen van moeder, omdat [minderjarige] meer en langdurig wordt blootgesteld aan dezelfde onderzoeken. [minderjarige] is namelijk drie of vier keer opgenomen geweest en er is contact geweest met twaalf verschillende instellingen of ziekenhuizen.
Ook is het de GI niet gebleken dat er medische contra-indicaties zijn die een volledige schoolgang van [minderjarige] in de weg staan. Op dit moment gaat [minderjarige] drie uurtjes per week, verdeeld over drie ochtenden, naar school. Het is voor de GI onduidelijk hoe de problematiek van [minderjarige] zich verhoudt tot zijn schoolgang.
De GI is van mening dat moeder haar houding en handelen afleidt, en het daardoor
voor de GI meer ingewikkeld wordt inhoudelijk uitvoering te geven aan de ondertoezichtstelling, ondanks dat moeder hulpverlening accepteert. Moeder gaat de strijd aan met de GI, zit niet in de samenwerking, trekt haar eigen spoor en lijkt zich hierin door niemand te laten tegenspreken. Moeder vindt hierin medestanders, waardoor zij ondersteuning vindt in haar handelen.
Dit betekent voor de GI dat de gronden voor de ondertoezichtstelling zoals destijds geformuleerd niet worden weggenomen, aangezien de opdrachten vanuit de rechtbank en de Raad voor de Kinderbescherming onvoldoende zijn beantwoord. De grootste zorg ziet nog steeds op de medische situatie van [minderjarige] . De GI wil de situatie dan ook verder uitzoeken om de vragen beantwoord te krijgen, aangezien de huidige situatie het moeilijk maakt om de daadwerkelijke problematiek te duiden. Wanneer blijkt dat de ondertoezichtstelling eerder kan worden afgesloten, dan zal de GI hier ook zeker toe overgaan.

Het standpunt van belanghebbenden

Standpunt van moeder
Allereerst maakt moeder bezwaar tegen het aanmerken van de vader als belanghebbende in deze procedure. In het onderhavige geval heeft de man geen ouderlijk gezag en geen gezinsleven. De vader is daarom geen belanghebbende op grond van artikel 798, eerste lid, Rv (Burgerlijke Rechtsvordering). Een ondertoezichtstelling is namelijk een beperking van het ouderlijk gezag. Dit is inmiddels ook constante jurisprudentie en is wederom bevestigd door de Hoge Raad bij uitspraak van 30 maart 2018 (ECLI:NL:HR:2018:463). Gelet op het vorengaande dient de vader niet te worden aangemerkt als belanghebbende.
Verder voert de moeder aan dat getoetst dient te worden of de noodzaak van de ondertoezichtstelling nog aanwezig is. Door de GI wordt niet duidelijk gemaakt wat de ernstige ontwikkelingsbedreigingen voor [minderjarige] nu precies zijn. Iedereen heeft zorgen om [minderjarige] , maar dat is geen ontwikkelingsbedreiging. Volgens moeder is er ook geen enkele sprake van dat zij niet de noodzakelijke hulp zou aanvaarden, waardoor er ook onvoldoende grond is voor een ondertoezichtstelling, nu niet wordt voldaan aan deze belangrijke, wettelijke en noodzakelijke voorwaarde. Er blijft namelijk sprake van problematiek, vervolgonderzoek en een complex beeld inzake [minderjarige] .
Op 4 april 2018 is de ondertoezichtstelling door de kinderrechter verlengd, omdat er nog geen duidelijkheid was over de medische situatie van [minderjarige] . Die duidelijkheid is er nu wel, omdat [minderjarige] reeds is geobserveerd en er van daaruit bevindingen zijn gedaan. De problematiek van [minderjarige] wordt nu door de medici gezien en bevestigd. Er is volledig zicht op de situatie en er is voldoende hulpverlening betrokken. De exacte problematiek van [minderjarige] is nog niet geheel duidelijk, aangezien hij zich de komende periode nog verder zal ontwikkelen. De ademhalingsproblemen zijn in het onderzoek van het AMC ook niet duidelijk naar voren gekomen. Daarbij moet opgemerkt worden dat deze problemen ook niet meer elke week bij moeder plaatsvinden, maar dat het wel een zorgelijk punt blijft. De ASS-problematiek is wel voldoende duidelijk geworden aan de hand van een onderzoek van een psycholoog. Dit geeft wel de ernst van de problematiek aan, aangezien ASS alleen bij kinderen op jonge leeftijd geconstateerd kan worden als dit blijkt uit hun gedrag.
Verder gaat [minderjarige] naar school en wordt in overleg met de schoolondersteuning en het GGZ gekeken wat hij precies aankan. Iedereen zit er bovenop, waardoor er geen noodzaak is voor verdere overheidsbemoeienis.
Het klopt dat moeder passages in het observatierapport heeft witgelakt. Het betreft volgens moeder passages omtrent de medische geschiedenis van moeder dan wel de familie van moeder. Deze wenst zij niet te delen met de GI dan wel met andere partijen.
Vastgesteld moet worden dat er een groot gat zit tussen de medische wereld en de jeugdzorg. Als moeder dingen zegt, dan wordt het omgeven met twijfels en vraagtekens. Het AMC kan een aantal zorgen niet positief bevestigen, maar dat betekent niet dat moeder alles verzint. Door moeder wordt uitsluitend op advies en verwijzing van de artsen gehandeld. De regievoering van de gezinsvoogd heeft verder niets opgeleverd. De bemoeienis van de gezinsvoogd levert alleen maar bijzonder veel stress op bij moeder. Wat moeder betreft is de samenwerking verder uiterst constructief geweest. De gezinsvoogd is altijd geïnformeerd door moeder en zij werkte overal aan mee. Een andere derde naar de situatie te laten kijken geeft teveel ruis. Er zijn namelijk al voldoende artsen betrokken en daar ligt de regie dan ook. Het is een verkeerde gedachte om met een ondertoezichtstelling hierover helderheid te krijgen. Als de ondertoezichtstelling wel verlengd wordt, dan dient er een discussie gevoerd te worden over de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Het is daarbij van belang dat moeder in deze dan het initiatief en de leiding krijgt.
Het simpele feit dat er geen contact is met vader, is onvoldoende om aan te nemen dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging.
Standpunt van vader (als informant)
Ter zitting heeft vader verklaard dat hij het van belang vindt dat de ondertoezichtstelling wordt verlengd. Hij wil meer op de hoogte gehouden worden. Het is vader ook niet geheel duidelijk wat er precies met [minderjarige] aan de hand is. Verder merkt vader op dat er nog steeds geen sprake is van omgang met [minderjarige] , ondanks dat er geen bezwaren zijn tegen de omgang.

De beoordeling

De kinderrechter stelt voorop, alvorens inhoudelijk te oordelen, dat het zich heeft gebogen over de vraag of de vader, gelet op de prejudiciële vragen die het gerechtshof 's-Hertogenbosch aan de Hoge Raad heeft gesteld en die door de Hoge Raad bij uitspraak van 30 maart 2018 zijn beantwoord (ECLI:NL:HR:2018:463), in de onderhavige procedure al dan niet als belanghebbende aangemerkt dient te worden.
Bij de vraag of iemand belanghebbende is in de zin van artikel 798, eerste lid, Rv dient de kinderrechter dit ook te beantwoorden middels de eisen uit artikel 8 EVRM (Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens). De toetsing aan de eisen van artikel 8 EVRM geeft nog steeds ruimte in de beoordeling of niet-verzorgers/opvoeders als belanghebbende dienen te worden aangemerkt. De kinderrechter is daarbij van oordeel dat een juridisch ouder zonder gezag als belanghebbende dient te worden aangemerkt in een kinderbeschermingsprocedure, waaronder de procedure ten aanzien van een ondertoezichtstelling, als een kind op een constante wijze, behorend tot zijn of haar gezin, wordt verzorgd en opgevoed. Ondanks dat een ondertoezichtstelling een gezagsbeperkende maatregel is, kan niet worden gesproken dat deze maatregel weinig tot geen effect heeft op de positie van de juridische ouder zonder gezag. Door de gezinsvoogd kunnen namelijk beslissingen worden genomen die rechtstreeks ingrijpen op het familie- en gezinsleven van de juridisch ouder zonder gezag.
De kinderrechter is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat voormelde vraag ontkennend dient te worden beantwoord. De vader kan in het kader van de ondertoezichtstelling niet worden beschouwd als belanghebbende, aangezien zijn rechten en verplichtingen niet rechtstreeks worden geraakt. Niet gesteld kan worden dat [minderjarige] op een constante wijze, behorend tot het gezin van vader, wordt verzorgd en opgevoed. De vader oefende voor de ondertoezichtstelling het ouderlijk gezag niet uit. Daarnaast staat de ondertoezichtstelling in het onderhavige geval niet in de weg aan een eventuele effectuering van het recht op gezinsleven met [minderjarige] . Er zijn verder door vader geen bijzondere omstandigheden gesteld op grond waarvan zou moeten worden afgeweken van het hiervoor genoemde uitgangspunt. De kinderrechter zal de vader in de onderhavige procedure derhalve niet als belanghebbende aanmerken.
Verder is de kinderrechter, gelet op de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting, van oordeel dat de wettelijke gronden voor een ondertoezichtstelling van [minderjarige] nog altijd aanwezig zijn, waardoor is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
De kinderrechter is gebleken dat moeder niet in staat is een opvoedingsklimaat te bieden waarin de continuïteit en veiligheid in de dagelijkse verzorging en opvoeding van [minderjarige] wordt gewaarborgd. Dit wordt veroorzaakt door onvoorspelbaar en instabiel handelen van moeder, waarbij moeder zeer zorgelijk gedrag laat zien. De zorgelijke signalen hebben betrekking op het meermaals blootstellen van [minderjarige] aan medische onderzoeken. Op initiatief van moeder heeft er gedurende een week een observatieonderzoek plaatsgevonden bij het AMC in verband met klachten van [minderjarige] , betrekking hebbend op onder andere ademhalingsproblemen en een stoornis in het autistisch spectrum. Naast het AMC heeft moeder ook nog contact gehad met twaalf verschillende instellingen, waaronder ziekenhuizen, om de problematiek van [minderjarige] te bespreken. Het onderzoek door het AMC heeft de zorgen van moeder niet bevestigd. De zorgen van moeder worden door de artsen niet gedeeld, waardoor er geen diagnose kan worden gesteld. Niettemin zijn daardoor de zorgen van moeder niet dan wel onvoldoende weggenomen. De constateringen van het AMC worden door moeder niet geheel onderkend. Hiermee staat het voor de kinderrechter voldoende vast dat door het handelen van moeder sprake was van een voor [minderjarige] belastende situatie. Er lijkt onvoldoende besef bij moeder aanwezig te zijn wat voor impact de medische onderzoeken op [minderjarige] hebben. Doordat dit inzicht ontbreekt, zal moeder niet in staat zijn om deze situatie voor [minderjarige] adequaat te verbeteren.
Voorts is de kinderrechter van oordeel dat moeder afwijzend staat ten opzichte van inmenging door jeugdhulpverlening in haar leven en dat zij daardoor probeert de GI zoveel mogelijk buiten de deur te houden, terwijl zij met haar houding geheel voorbij gaat aan de zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] . De kinderrechter is er dan ook niet van overtuigd dat zij de nodige hulpverlening in het vrijwillig kader zal inschakelen, temeer daar moeder stelt hulpverlening niet nodig te achten doordat de problemen voldoende zijn ondervangen door inschakeling van hulpverlening die zij zelf nodig acht. Gebleken is dat moeder geheel haar eigen visie heeft op de situatie. Dit blijkt onder andere uit het feit dat moeder van mening is dat [minderjarige] vanwege zijn problematiek maar een beperkte belastbaarheid heeft en er daardoor maar een beperkte schoolgang mogelijk is, terwijl dit niet door het onderzoek van het AMC dan wel een ander instituut wordt onderschreven. De kinderrechter is thans gebleken dat moeder de noodzaak van de ondertoezichtstelling niet onderkent, nu zij heeft verklaard geen ontwikkelingsbedreigingen ten aanzien van [minderjarige] te zien. Hierdoor is er voor de gezinsvoogd moeilijk uitvoering te geven aan de ondertoezichtstelling.
Naar het oordeel van de kinderrechter is het voor de ontwikkeling van [minderjarige] van groot belang dat de hulpverlening middels een ondertoezichtstelling wordt gecontinueerd. Het is van belang dat er volledige duidelijkheid komt omtrent de medische en psychische situatie van [minderjarige] en zijn (on)mogelijkheden. Doordat moeder bepaalde passages uit het observatierapport van het AMC heeft weggehaald, is er nog steeds geen concreet zicht op de fysieke toestand van [minderjarige] . Ook zijn er geen bewijsstukken door moeder overgelegd waaruit blijkt dat de diagnose ASS is gesteld. Verder acht de kinderrechter het van belang dat er zicht komt op de (opvoedings)situatie van moeder, waarbij onderzocht wordt of moeder in staat is om bij de speciale (ontwikkelings)behoeftes van [minderjarige] aan te sluiten en hem het nodige te bieden. Gelet op het vorengaande acht de kinderrechter hierin regievoering van een gezinsvoogd noodzakelijk. De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengen voor de duur van twaalf maanden.

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , tot 4 oktober 2019;
wijst af het meer of anders verzochte.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.R. Eising, kinderrechter, in tegenwoordigheid van
J.N. Martijn als griffier en in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2018.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden