ECLI:NL:RBNNE:2018:5503

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 november 2018
Publicatiedatum
18 januari 2019
Zaaknummer
C18/186114 / PR RK 18-249
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van een rechter in een civiele procedure

In deze zaak heeft verzoekster, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.B. Rietberg, op 31 juli 2018 een verzoek tot wraking ingediend tegen mr. L.C. Bosch, de behandelend rechter in een andere procedure (C/18/185816 FA RK 18/2260). Het verzoek is ingekomen op 1 augustus 2018. Mr. Bosch heeft aangegeven niet in de wraking te berusten. Op 26 november 2018 is het verzoek behandeld door de wrakingskamer, waar verzoekster en haar advocaat aanwezig waren, evenals mr. Bosch en de andere partij in de procedure, vertegenwoordigd door mr. M.J. Flach.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat het wrakingsverzoek niet tijdig is ingediend. Volgens artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dient een verzoek tot wraking te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn. In dit geval is het verzoek pas ingediend na de mondelinge behandeling op 30 juli 2018, terwijl de verzoekster geen redenen heeft opgegeven voor de vertraging. De rechtbank concludeert dat verzoekster niet-ontvankelijk is in haar verzoek tot wraking, wat betekent dat het verzoek niet in behandeling kan worden genomen. De procedure in de oorspronkelijke zaak (C/18/185816 FA RK 18/2260) zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

De beslissing is openbaar uitgesproken op 30 november 2018 door de meervoudige kamer van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Zaaknummer: C18/186114 / PR RK 18-249
beslissing van de meervoudige kamer van 30 november 2018
op het verzoek tot wraking ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) van
[naam],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
advocaat mr. P.B. Rietberg.

1.Procesverloop

1.1.
Bij brief van 31 juli 2018, ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 1 augustus 2018, heeft mr. Rietberg namens verzoekster een verzoek ingediend tot wraking van
mr. L.C. Bosch, behandelend rechter in de procedure met nummer
C/18/185816 FA RK 18/2260, waarbij verzoekster als partij is betrokken.
Mr. Bosch heeft aangegeven niet in de wraking te berusten.
1.2.
Op 26 november 2018 is het verzoek ter zitting behandeld door de wrakingskamer.
Aldaar is verschenen verzoekster, vergezeld van mr Rietberg.
Tevens is verschenen mr. Bosch.
Ook is verschenen de andere partij in de procedure met nummer
C/18/185816 FA RK 18/2260, te weten [naam] , vergezeld van zijn advocaat
mr. M.J. Flach.
Van de zitting heeft de griffier aantekening gehouden.

2.2. Beoordeling

2.1.
Ingevolge artikel 36 Rv kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Ingevolge artikel 37, eerste lid, Rv wordt het verzoek gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
Dit laatstbedoelde artikellid borgt daarmee dat het ernstige gebrek dat aan de behandeling van een zaak kleeft wanneer de onpartijdigheid van een rechter in twijfel wordt getrokken, direct kenbaar wordt gemaakt.
2.2.
In de wetsgeschiedenis van artikel 37, eerste lid, Rv (MvT,
Kamerstukken II1999/00, 26 855, nr. 3, p. 66) staat dienaangaande dat een wrakingsverzoek kan worden ingediend in elke stand van het geding, dus ook nog na afloop van de behandeling. Het is namelijk zeer wel mogelijk dat dan pas feiten of omstandigheden blijken waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uit de toelichting volgt dat de mogelijkheid om na afloop van de behandeling een wrakingsverzoek in te dienen in beginsel niet geboden hoeft te worden indien terstond tijdens de zitting zich dergelijke feiten of omstandigheden voordoen.
2.3.
Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de grond voor het wrakingsverzoek is gelegen in hetgeen zich tijdens de mondelinge behandeling van het ingediende verzoek van verzoekster in de procedure met nummer
C/18/185816 FA RK 18/2260, op 30 juli 2018 heeft voorgedaan.
Het onderhavige wrakingsverzoek is op 1 augustus 2018 ingediend. Daarmee is het verzoek niet gedaan zodra die feiten en omstandigheden bekend zijn geworden. Dat klemt te meer omdat verzoekster in haar verzoek geen reden heeft aangegeven op grond waarvan het wrakingsverzoek eerst op 1 augustus 2018 is ingediend. Bijzondere feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel nopen, zijn gesteld noch gebleken.
2.4.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek tot wraking zal worden verklaard.
Daarmee behoeft het verweer van de zijde van mr. Bosch geen bespreking.

3.3. Beslissing

De rechtbank:
3.1.
verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek;
3.2.
bepaalt dat de procedure met nummer C/18/185816 FA RK 18/2260 wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking;
3.3.
beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoekster, mr. L.C. Bosch alsmede aan mr. M.J. Flach als advocaat van [naam] in de procedure met nummer C/18/185816 FA RK 18/2260.
Deze beslissing is gegeven door mrs. P.J. Duinkerken, voorzitter, mr. B. Tromp en
mr. P.G. Wijtsma, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2018.
coll: js (319)