ECLI:NL:RBNNE:2018:5361

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 december 2018
Publicatiedatum
27 december 2018
Zaaknummer
18/730173-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heling van goederen verkregen bij woninginbraak met recidive en vordering na voorwaardelijke veroordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 21 december 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan heling van goederen die bij een woninginbraak zijn weggenomen. De verdachte, geboren in 1985 te Alkmaar, heeft verklaard dat hij dit deed voor geldelijk gewin. De rechtbank overweegt dat de verdachte door zijn handelen heeft bijgedragen aan de instandhouding van vermogenscriminaliteit. De tenlastelegging omvatte onder andere het verwerven en voorhanden hebben van goederen die door misdrijf verkregen waren. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij een bijdrage aan de inbraak heeft geleverd. De rechtbank oordeelt dat er onvoldoende bewijs is voor de betrokkenheid van de verdachte bij de inbraak, en spreekt hem vrij van het onder 1. primair en 2. ten laste gelegde. Het onder 1. subsidiair ten laste gelegde, opzetheling, wordt wel bewezen verklaard. De rechtbank legt een gevangenisstraf van twee maanden op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast is er een vordering na voorwaardelijke veroordeling behandeld, waarbij de proeftijd met één jaar wordt verlengd en bijzondere voorwaarden worden gesteld, waaronder toezicht door de reclassering en behandeling bij GGZ Noord-Holland.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730173-18
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 16/660065-17
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 21 december 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1985 te Alkmaar,
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 december 2018.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.C. Jonge Vos, advocaat te Amsterdam.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.J. Mous.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks de periode van 27 juli 2018 tot en met 29 juli 2018 te Menaam, in elk geval in de gemeente Waadhoeke, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een beautycase (met inhoud) en/of een ketting (goudkleurig), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen voornoemde goed(eren) onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming, terwijl nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
subsidiair zo het vorenstaande niet mocht leiden tot schuldigverklaring van en strafoplegging aan verdachte
hij op of omstreeks 29 juli 2018, in elk geval in of omstreeks de periode van 27 juli 2018 tot en met 29 juli 2018, te Menaam, in elk geval in de gemeente Waadhoeke, in elk geval in Nederland, een of meer goed(eren) te weten een of meer beautycase(s) (met inhoud, te weten een hoeveelheid sieraden) en/of een goudkleurige ketting heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dat/die voornoemde goed(eren) wist dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren)
betrof;
2.
hij in of omstreeks de periode van 27 juli 2018 tot en met 29 juli 2018, in elk geval in de maand juli 2018, te Menaam, in elk geval in de gemeente Waadhoeke, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om (in/uit een woning gelegen aan of bij de [straatnaam]) enig(e) goed(eren) van verdachtes en/of verdachtes medadaders(s) gading, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde,
weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, (met een voorwerp) aan een (deur)kozijn heeft gewrikt en/of een slot(plaat) van een deur heeft verbogen en/of een (zit)bankje heeft verplaatst naar een
openstaand ruitje, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
terwijl nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het onder 1. primair ten laste gelegde en vrijspraak van het onder 2. ten laste gelegde gevorderd. Ten aanzien van het onder 1. primair ten laste gelegde heeft hij daartoe het volgende aangevoerd. De officier van justitie verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 11 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:652. Verdachte is vlak in de buurt van de beautycase aangetroffen en op pagina 41 van het eerste dossier is opgenomen dat verbalisant heeft gezien dat verdachte die beautycase droeg. Verdachte is in de buurt geweest van de plek waar de inbraak is gepleegd. De Hoge Raad zegt dat wanneer een verdachte zwijgt of anderszins een verklaring aflegt, gekeken moet worden naar de aannemelijkheid van die verklaring. Er is geen aannemelijke verklaring waarom verdachte gevraagd zou worden om vanuit Alkmaar te komen om een beautycase, dan wel een pakje, op te halen en dat vervolgens naar Alkmaar te brengen. De zendmastgegevens verklaren niet waarom verdachte voor het ophalen van het pakketje naar Alkmaar, waar € 100,00 tegenover zou staan, zou gaan. De officier van justitie heeft aangevoerd dat, gelet op het aantreffen van verdachte in bezit van het gestolen voorwerp in de buurt van de inbraak, waarvoor geen aannemelijke en geloofwaardige verklaring is gegeven, alsmede de samenwerking die uit de zendmastgegevens is af te leiden, verdachte dusdanig nauw heeft meegewerkt dat hem verweten kan worden dat de diefstal door hem in vereniging is gepleegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1. primair ten laste gelegde. Ten aanzien van het onder 1. subsidiair ten laste gelegde refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde heeft de raadsman aangegeven dat er geen begin van bewijs is dat verdachte bij dat feit betrokken is geweest.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak
De rechtbank acht het onder 1. primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank overweegt hierbij het volgende. Uit de bewijsmiddelen blijkt niet op welk moment de inbraak heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft, evenals de raadsman, geconstateerd dat er in het dossier aanwijzingen zijn dat de inbraak eerder is gepleegd dan de nacht waarin verdachte is aangehouden. Nu onduidelijk is op welk moment de inbraak heeft plaatsgevonden en er ook geen andere bewijsmiddelen zijn waardoor verdachte aan de inbraak gelinkt kan worden, is de rechtbank van oordeel dat niet vastgesteld kan worden dat verdachte een intellectuele en/of materiële bijdrage aan de inbraak heeft geleverd. De rechtbank spreekt verdachte derhalve vrij van het onder 1. primair ten laste gelegde.
Met de officier van justitie en de raadsman oordeelt de rechtbank dat er geen bewijs is voor feit 2. Zij zal verdachte voor dat feit vrijspreken.
Bewezenverklaring
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 1. subsidiair bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 11 december 2018;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 29 juli 2018, opgenomen op pagina 95 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018208828 d.d. 5 september 2018, inhoudende de verklaring van [slachtoffer];
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 juli 2018, opgenomen op pagina 40 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verbalisant;
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 juli 2018, opgenomen op pagina 67 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verbalisanten;
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 24 oktober 2018, opgenomen in het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018197695 d.d. 25 oktober 2018, inhoudende de verklaring van verdachte.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1. subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. subsidiair
hij op 29 juli 2018 te Menaam, in de gemeente Waadhoeke, goederen te weten beautycases met inhoud, te weten een hoeveelheid sieraden en een goudkleurige ketting heeft voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die voornoemde goederen wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. subsidiair opzetheling
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1. primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, waarvan 79 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf meer op te leggen. De raadsman heeft gevraagd een deels voorwaardelijke straf met reclasseringstoezicht op te leggen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan heling van goederen die bij een woninginbraak zijn weggenomen. Verdachte heeft verklaard dat hij dit heeft gedaan voor geldelijk gewin. De rechtbank overweegt dat verdachte door zijn handelen heeft bijgedragen aan de instandhouding van vermogenscriminaliteit. Verdachte wist dat de goederen van diefstal afkomstig waren en heeft toch besloten de opdracht om deze goederen te vervoeren aan te nemen. Als reactie op dit strafbare feit dient een straf te volgen.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank acht geslagen op het volgende. De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, eerder meerdere keren onherroepelijk is veroordeeld tot gevangenisstraffen wegens vermogensdelicten. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte ten tijde van het plegen van het onderhavige feit in een proeftijd liep.
Op 7 november 2018 is de voorlopige hechtenis van verdachte geschorst. Uit het voortgangsverslag van de reclassering d.d. 6 december 2018 blijkt dat verdachte gemotiveerd is mee te werken aan een reclasseringstoezicht. Verdachte is reeds aangemeld bij Stichting Exodus Alkmaar en GGZ Noord Holland. Op 25 november 2018 is verdachte bij Exodus geplaatst. De begeleider van Exodus heeft de reclassering laten weten dat verdachte zich actief inzet voor zijn traject. Verdachte doet zijn taken en is vriendelijk in contact. Ter terechtzitting heeft verdachte aangegeven dat hij de dag na de zitting, 12 december 2018, zal starten met dagbesteding bij een recyclingbedrijf. De reclassering heeft in haar advies d.d. 17 oktober 2018 geadviseerd bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, met daarbij als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandeling en begeleid wonen of maatschappelijke opvang.
De rechtbank ziet ten aanzien van de bewezenverklaring en gelet op de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, ondanks de veelvuldige recidive voor vermogensfeiten, geen ruimte voor een deels voorwaardelijke gevangenisstraf. Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat het passend is verdachte voor het onderhavige feit een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, op te leggen.

Inbeslaggenomen goederen

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de inbeslaggenomen telefoon, tas, shirt, sokken, jas en schoenen kunnen worden teruggegeven aan de rechthebbende. De officier van justitie heeft gevorderd de pepperspray te onttrekken aan het verkeer.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de inbeslaggenomen goederen geen standpunt ingenomen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de aan verdachte toebehorende inbeslaggenomen voorwerpen, te weten twee busjes pepperspray, vatbaar voor onttrekking aan het verkeer nu zij bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten zijn aangetroffen, terwijl het ongecontroleerde bezit daarvan door verdachte in strijd is met de wet of het algemeen belang.
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten het telefoontoestel, de tas, het T-shirt, de sokken en de jas moeten worden bewaard ten behoeve van de tot nu toe onbekend gebleven rechthebbende(n).

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk geworden vonnis van 4 oktober 2017, gewezen door de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland te Utrecht, is verdachte veroordeeld tot -voor zover hier van belang- een gevangenisstraf voor de duur van 10 weken, waarvan vier weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 19 oktober 2017.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de proeftijd met één jaar te verlengen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit de proeftijd te verlengen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat, nu veroordeelde de in voormeld vonnis gestelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, in beginsel tenuitvoerlegging dient te worden gelast van de niet ten uitvoer gelegde straf. Gelet op hetgeen op de terechtzitting is behandeld en besproken, acht de rechtbank termen aanwezig thans te volstaan met verlenging van de proeftijd voor de duur van één jaar en daarbij bijzondere voorwaarden te stellen. De rechtbank overweegt daartoe dat verdachte zich sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis van de onderhavige hoofdzaak aan de ook in dat kader gestelde voorwaarden heeft gehouden. Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven zijn leven te willen beteren. De rechtbank acht het ter voorkoming van recidive in de toekomst van belang dat verdachte bij deze positieve wending in zijn leven wordt begeleid. Om die reden acht de rechtbank oplegging van bijzondere voorwaarden, zoals hierna omschreven, noodzakelijk.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36b, 36d en 416 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1. primair en 2. is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1. subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Verklaart onttrokken aan het verkeerde in beslag genomen 2.00 STK Pepperspray CS REIZGAS.

Gelast de bewaring van de in beslag genomen

- 1.00 STK Telefoontoestel, kl: Goud, Apple Iphone 7;
- 1.00 STK Tas, vermoedelijke inhoud sokken;
- 1.00 STK Shirt, kl: Zwart;
- 4.00 STK Sok, kl: Zwart;
- 1.00 STK Jas, kl: Bruin,
ten behoeve van de rechthebbende(n).

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

16/660065-17:
Verlengt de in het vonnis van de politierechter te Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht d.d. 4 oktober 2017 vastgestelde proeftijd met één jaar en wijzigt de bijzondere voorwaarden als volgt:
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich uiterlijk binnen 14 dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis meldt bij de reclassering Leger des Heils, op het adres Weesperzijde 70 te Amsterdam, telefoonnummer [telefoonnummer] en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode, die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd en op door de reclassering te bepalen tijdstippen dient te blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zolang die instelling dat noodzakelijk acht;
2. dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van GGZ Noord-Holland Noord, of een soortgelijke zorgverlener, zulks ter bepaling door de reclassering;
3. dat de veroordeelde, zolang de reclassering dat gedurende de proeftijd noodzakelijk vindt, zal verblijven bij Exodus, of een soortgelijke instelling voor beschermd- en/of begeleid wonen, zulks ter beoordeling van de reclassering en zich zal houden aan het (dag-)programma en de huisregels dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.Y.B. Jansen, voorzitter, mr. N.A. Vlietstra en mr. C.A.J. Tuinstra, rechters, bijgestaan door mr. C.G. Velvis, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 december 2018.
Mr. Tuinstra is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.