Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster
het college van bestuur van de Stichting Zaan Primair, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
artikel 29, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs (de WPO). Vaststaat dat verweerder het bevoegd gezag is als bedoeld in dat artikel. Voorts is voor die kwalificatie van belang dat verweerder in de brief stelt dat het verbod is opgelegd ten behoeve van de veiligheid binnen de school. Ter zitting is duidelijk geworden dat verweerder met die veiligheid doelt op de psychische en sociale veiligheid, vooral van leraren en ander personeel van de school en, in mindere mate, van (ouders van) leerlingen van de school. Volgens verweerder komt die veiligheid in het geding door (schriftelijk) gedrag van verzoekster en haar gemachtigde. Los van of dit laatste waar is, is duidelijk dat verweerder met het verbod wil bereiken dat rust en het gevoel van veiligheid terugkeren op de school na een roerige periode naar aanleiding van het incident. Dat wil verweerder bereiken door verzoekster en haar gemachtigde fysieke afstand van de school te laten bewaren. Anders dan verweerder stelt, valt het verbod daarom niet puur binnen het civiele recht. In de statuten en haar beleid kan de Stichting Zaan Primair immers geen afbreuk doen aan de publiekrechtelijke bevoegdheidsverdeling zoals die in de WPO is vastgelegd. Daar komt nog bij dat de huishoudelijke leiding niet staat genoemd in het ‘Bestuurs- en managementstatuut Stichting Zaan Primair per 1 april 2018’ (het managementstatuut). Daarin is juist wel benadrukt dat de schooldirecteur de dagelijkse leiding over de school heeft en onder meer verantwoordelijk is voor goede contacten met de ouders/verzorgers en hun kinderen. De huishoudelijke leiding valt daar redelijkerwijs onder. In het licht van het voorgaande is het verbod gebaseerd op een publiekrechtelijke grondslag.