ECLI:NL:RBNNE:2018:5351

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 december 2018
Publicatiedatum
21 december 2018
Zaaknummer
18/930104-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man uit Duitsland wegens mensensmokkel met een Libanese vriend

Op 21 december 2018 heeft de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, een 40-jarige man uit Duitsland veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden wegens mensensmokkel. De man was beschuldigd van het helpen van een Libanese vriend bij het verkrijgen van toegang tot Nederland door hem over de Duits-Nederlandse grens te smokkelen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist dat de toegang van zijn vriend tot Nederland wederrechtelijk was, aangezien deze geen geldige documenten had. Tijdens de zitting op 13 december 2018 was de verdachte niet aanwezig, maar zijn advocaat, mr. V. Gensch, was wel aanwezig en verklaarde dat hij tot de verdediging was gemachtigd. Het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. S.E. Eijzenga.

De tenlastelegging betrof een incident op 12 maart 2017, waarbij de verdachte de Libanese vriend naar het aanmeldcentrum in Ter Apel had gebracht met de bedoeling hem daar af te leveren voor het aanvragen van asiel. De rechtbank overwoog dat de verdachte zich bewust was van de wederrechtelijkheid van zijn handelen, gezien de omstandigheden waaronder de vriend naar Nederland werd gebracht. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat de verdachte niet wist dat zijn handelen strafbaar was, en oordeelde dat hij de Nederlandse wetgeving diende te kennen, vooral gezien zijn Duitse nationaliteit.

De rechtbank achtte het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en verklaarde de verdachte strafbaar. Bij de strafmotivering hield de rechtbank rekening met de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en het feit dat de verdachte niet eerder was veroordeeld. De rechtbank besloot tot een voorwaardelijke gevangenisstraf, omdat de verdachte niet uit winstbejag had gehandeld en het leek te gaan om een eenmalige vriendendienst. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, en de rechtbank paste de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht toe.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/930104-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 21 december 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
wonende te [woonplaats (dld)] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 13 december 2018.
Verdachte is niet verschenen; wel is verschenen mr. V. Gensch, advocaat te Gronau (Duitsland), die verklaard heeft uitdrukkelijk tot de verdediging te zijn gemachtigd.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.E. Eijzenga.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 maart 2017 te Ter Apel, in de gemeente Vlagtwedde, althans in Nederland, een ander te weten [slachtoffer] , behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door Nederland door die [slachtoffer] met de auto vanuit Duitsland in de richting van het aanmeldcentrum in Ter Apel te brengen (met de bedoeling die [slachtoffer] daar af te leveren voor het aanvragen van asiel) terwijl hij, verdachte, wist of ernstige redenen had te vermoeden dat die toegang of die doorreis wederrechtelijk was.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat verdachte weliswaar wist dat [slachtoffer] in Nederland asiel wilde aanvragen, maar dat verdachte niet wist dat het strafbaar was om [slachtoffer] met dat doel vanuit Duitsland naar Nederland te brengen.
Het oordeel van der rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 12 maart 2017, opgenomen op pagina 4 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2017063938 d.d. 3 april 2017 inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Ongeveer twee maanden geleden ben ik naar Duitsland gekomen. Ik had gebeld met mijn vriend [verdachte] . Ik wilde naar Nederland, omdat ik hoorde dat je daar goed asiel aan kunt vragen. Ik heb mijn vriend [verdachte] gevraagd mij naar Nederland te brengen. Ik ben deze ochtend naar de woning van [verdachte] gegaan. Daar ben ik bij hem in de auto gestapte en hij bracht me naar Nederland.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 11 juni 2018, opgenomen op pagina 12 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte:
Ik heb mijn vriend naar Nederland gebracht om asiel aan te laten vragen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 maart 2017, opgenomen op pagina 2 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant(en):
Op zondag 12 maart 2017, omstreeks 08:15 te Ter Apel zagen wij een auto met buitenlands kenteken geparkeerd staan aan de [adres] . Aan de [adres] is een aanmeldcentrum gevestigd. Ik vorderde ter inzage het rij- en kentekenbewijs van de bestuurder. Ik vroeg de bestuurder wat de reden was waarom hij in Ter Apel was. De bestuurder vertelde dat hij de bijrijder af moest leveren in Ter Apel. De bestuurder liet mij zijn telefoon zien. Ik zag dat daar het adres van de [adres] opstond.
Ik vorderde de identiteitsbewijzen van de bijrijder. Wij hoorden de bestuurder zeggen dat de bijrijder geen papieren bij zich had en dat hij asiel aan wilde vragen.
We troffen diverse pasjes aan bij de verdachte (bestuurder).
Verdachte: [verdachte] , geboren [geboortedatum] te [geboorteplaats] .

Bewijsoverweging

De rechtbank overweegt dat het begrip “wederrechtelijk” in de delictsomschrijving van artikel 197a Wetboek van Strafrecht gelet op de wetsgeschiedenis dient te worden uitgelegd als “zonder enig subjectief recht of enige bevoegdheid”. De in artikel 197a Wetboek van Strafrecht bedoelde hulp moet zijn verleend aan iemand die tot de toegang, de doorreis of het verblijf aan geen rechtsregel - van nationale of internationale herkomst - enige titel kan ontlenen. [1] In welke gevallen een vreemdeling het recht heeft om in Nederland te verblijven, is bepaald in de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Artikel 8 Vw bepaalt dat een vreemdeling rechtmatig verblijf heeft indien hij een verblijfstitel heeft dan wel in afwachting is van een beslissing op een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, oftewel van de uitkomst van een rechtsmiddel daartegen.
Ten aanzien van [slachtoffer] , de persoon die door verdachte is vervoerd, is hiervan niet gebleken. [slachtoffer] heeft de Libanese nationaliteit. Voor personen met de Libanese nationaliteit is voor toegang tot Nederland, naast een paspoort, een Schengenvisum vereist. [slachtoffer] kon in Nederland dergelijke documenten niet tonen. Dit betekent dat zijn toegang tot Nederland wederrechtelijk is geweest. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte wist dat [slachtoffer] geen papieren bij zich had en asiel wilde aanvragen in Nederland. De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte wist dat de toegang van [slachtoffer] tot Nederland wederrechtelijk was. Het verweer inhoudende dat verdachte niet wist dat het strafbaar was om [slachtoffer] desondanks behulpzaam te zijn door hem naar Nederland te brengen, verwerpt de rechtbank. Verdachte heeft zich op Nederlands grondgebied begeven en mag worden geacht de Nederlandse regelgeving te kennen. De rechtbank constateert bovendien dat verdachte de Duitse nationaliteit heeft en dat mensensmokkel in Duitsland eveneens strafbaar is.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 12 maart 2017 te Ter Apel, in de gemeente Vlagtwedde, een ander te weten [slachtoffer] , behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot en doorreis door Nederland door die [slachtoffer] met de auto vanuit Duitsland in de richting van het aanmeldcentrum in Ter Apel te brengen, met de bedoeling die [slachtoffer] daar af te leveren voor het aanvragen van asiel, terwijl hij, verdachte, wist dat die toegang of die doorreis wederrechtelijk was.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Mensensmokkel.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om rekening te houden met het feit dat verdachte en [slachtoffer] elkaar al heel lang kennen en dat het ging om een eenmalige vriendendienst. Verdachte heeft niet gehandeld uit winstbejag.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 16 november 2018, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mensensmokkel, waarbij hij een persoon behulpzaam is geweest bij het zich wederrechtelijk toegang verschaffen tot Nederland. Verdachte heeft daarmee het overheidsbeleid inzake bestrijding van illegaal verblijf in en illegale toegang tot Nederland doorkruist. Hiervoor past in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Nu verdachte niet uit winstbejag heeft gehandeld en het lijkt te gaan om een eenmalige vriendendienst is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf zoals geëist door de officier van justitie, passend en geboden is.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c en 197a van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de eventuele uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.V. Nolta, voorzitter, mr. O.J. Bosker en mr. M.B. de Wit, rechters, bijgestaan door mr. C.L. van der Woude, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 december 2018.
Mrs. De Wit en Van der Woude zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.ECLI:NL:HR2008:BA8499, ECLI:NL:HR:2010:BJ3230.