ECLI:NL:HR:2010:BJ3230
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- B.C. de Savornin Lohman
- J. de Hullu
- W.M.E. Thomassen
- W.F. Groos
- Rechtspraak.nl
Wederrechtelijke doorreis en mensensmokkel in het strafrecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 maart 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1963, werd beschuldigd van mensensmokkel, specifiek van het helpen van een Indiase minderjarige asielzoeker, [betrokkene 8], bij het verkrijgen van een wederrechtelijke doorreis door Nederland. De verdachte had de minderjarige in de periode van 1 januari 2006 tot en met 1 maart 2006 geholpen door instructies te geven over zijn reis naar Amsterdam, onderdak te bieden, een ticket te regelen en hem te begeleiden naar België. De Hoge Raad oordeelde dat het Gerechtshof terecht had vastgesteld dat er sprake was van een wederrechtelijke doorreis, ondanks het verweer van de verdachte dat [betrokkene 8] rechtmatig in Nederland verbleef op basis van zijn asielaanvraag. De Hoge Raad benadrukte dat de wetgeving omtrent mensensmokkel, met name artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht, bedoeld is om het tegengaan van mensensmokkel te waarborgen. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak enkel wat betreft de opgelegde taakstraf, maar verwierp het beroep voor het overige. De uitspraak onderstreept de noodzaak om de intenties van asielzoekers en de context van hun verblijf in Nederland zorgvuldig te overwegen in het licht van de wetgeving omtrent mensensmokkel.