Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het onder 1, 2 primair, 3 primair, 4 primair en
5 primair ten laste gelegde gevorderd. Daarbij heeft zij gesteld dat verdachte ten aanzien van het onder 5 primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken van het bekladden van de muren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1,
3 primair en subsidiair en 4 primair en subsidiair ten laste gelegde.
Met betrekking tot feit 1 heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte ontkent aangever [slachtoffer 1] te hebben bedreigd. Het is medeverdachte [medeverdachte 1] geweest die de ten laste gelegde bedreigende woorden heeft geuit. Daar komt bij dat de verklaringen van aangever en getuige [getuige] niet met elkaar overeenkomen. Op basis van de verklaring van [getuige] kan medeplegen niet worden bewezen. Bovendien moet ook worden gekeken naar de context. In dit geval ging het om een paar vervelende jochies, die er vervelende teksten uitflapten. Daarmee is geen sprake van bedreiging. Ook uit de verklaringen van aangever en getuige [getuige] is niet op te maken dat zij zich bedreigd voelden.
Ten aanzien van de feiten 3 en 4 heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte geen essentiële bijdrage heeft geleverd aan de door de medeverdachten gepleegde handelingen, wat volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad wel noodzakelijk is om tot een bewezenverklaring van openlijk geweld in vereniging of medeplegen te komen. Dat verdachte met betrekking tot feit 4 een geweldshandeling heeft gepleegd, kan niet worden bewezen, omdat alleen medeverdachte [medeverdachte 2] hierover heeft verklaard.
De raadsman heeft zich met betrekking tot de feiten 2 en 5 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Verdachte heeft verklaard dat hij gewelddadige handelingen heeft verricht, zodat openlijk geweld kan worden bewezen. Wel moet verdachte ten aanzien van feit 5 worden vrijgesproken van het bekladden van de muren.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 3 primair en subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij het volgende. De rechtbank stelt voorop dat van het in vereniging plegen van geweld sprake is, indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die in vereniging geweld pleegt. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is (HR 7 juli 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH9029 en HR 13 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3029). Uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het verplaatsen van bloempotten, wat geen gewelddadige handeling is. Op grond hiervan acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op het plegen van geweld dan wel vernieling. Tevens is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verdachte een bijdrage heeft geleverd aan het door de medeverdachten toegepaste geweld, zoals onder 3 primair ten laste is gelegd. Niet is gebleken dat verdachte op enige wijze door verbale of fysieke handelingen de geweldshandelingen van de medeverdachten heeft ondersteund of anderszins heeft bijgedragen in het ontstaan of het voortduren daarvan. Dit betekent dat het primair ten laste gelegde in vereniging plegen van geweld niet kan worden bewezen. Dit geldt ook voor het subsidiair ten laste gelegde medeplegen van vernieling, nu -gelet op het vorenstaande- geen sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking, wat voor medeplegen noodzakelijk is.
De rechtbank past ten aanzien van het hierna onder 1 en 4 primair bewezen verklaarde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 6 december 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik was op 28 januari 2018 met [medeverdachte 1] bij de [flat] in Uithuizermeeden. [medeverdachte 1] zei de ten laste gelegde bedreigende woorden tegen aangever.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 9 februari 2018, opgenomen op pagina 137 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018091651 d.d. 16 mei 2018, inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer 1]:
Op 28 januari 2018 was ik samen met mijn vrouw in de [flat] aan de [straatnaam] te Uithuizermeeden. Beide lange jongens bedreigden me met de dood. Ik hoorde dat ze zeiden: "Ik maak je dood" of "Ik steek je dood". Welke jongen wat zei, dat weet ik niet meer. Ik weet wel dat ze me beide hebben bedreigd.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 9 februari 2018, opgenomen op pagina 143 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van getuige
[getuige]:
Op 28 januari 2018 was ik samen met mijn man, [slachtoffer 1], aan de [straatnaam] in Uithuizermeeden. Ik zag een tweetal jongens voor de flat staan. Ik hoorde die jongen van Turkse afkomst tegen mijn man zeggen: "Dan steek ik je hartstikke dood". De hele sfeer was dermate dreigend dat wij in de auto zijn gestapt en weg zijn gereden.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 27 februari 2018, opgenomen op pagina 140 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Op 29 januari 2018 sprak ik met getuige [getuige]. Ik hoorde dat ze een van de jongens omschreef als een 'halve Turk'. Deze omschrijving, in combinatie met de andere signalementen, deed mij vermoeden dat het zou gaan om [verdachte]. Via Facebook heb ik een foto opgezocht van [verdachte] en heb deze getoond aan [getuige]. Ze herkende deze jongen als de jongen die haar man had bedreigd.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 3 april 2018, opgenomen op pagina 430 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1]:
Ik weet nog dat [verdachte] zei: "Ik maak je dood."
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 4 april 2018, opgenomen op pagina 406 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van medeverdachte
[medeverdachte 3]:
U vraagt mij naar een bedreiging bij de flat aan de [straatnaam]. Ik stond daar later over te praten met [medeverdachte 1] en [verdachte] en zij vertelden dat [medeverdachte 1] in vechthouding voor die mensen had gestaan en ze zeiden ook dat ze die mensen bedreigd hadden.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 3 april 2018, opgenomen op pagina 352 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
[medeverdachte 1] ging in een bokshouding staan. We riepen woorden als: "Ik maak je dood en ik steek je dood".
ten aanzien van feit 4 primair
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 27 februari 2018 met bijlagen, opgenomen op pagina 293 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer 7]:
Ik woon aan de [straatnaam] te Uithuizermeeden. Op 24 februari 2018, omstreeks 23.45 uur, lag ik in bed televisie te kijken. Op enig moment hoorde ik buiten het geluid van stemmen. Ik hoorde iemand roepen 'pedo pedo' en daarbij werd er stevig een aantal keren op het raam van mijn slaapkamer gebonkt. Ik ben naar mijn auto gelopen. Ik zag dat de linker buitenspiegel was vernield. Mijn auto is een rode Kia Picanto.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 12 april 2018, opgenomen op pagina 506 e.v., inhoudende als verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2]:
Op zaterdagavond 24 februari 2018 was ik met [verdachte], [medeverdachte 3], [medeverdachte 1], [medeverdachte 4], [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6]. Rond 23.00 uur zijn we weggefietst. Voor het huis van [naam] heb ik kreten gehoord als '[naam]' en 'pedo'. Ik zag dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] op de ramen sloegen. Ik zag [medeverdachte 3] tegen de lamp van de auto trappen. Ik weet dat de auto rood was. [medeverdachte 3] heeft me op WhatsApp verteld dat hij de auto kapot heeft gemaakt. Gisteren vertelde hij me dat hij ook een plantenbak heeft omgetrapt. Ik zag zelf dat [verdachte] een plantenbak omver trapte.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 4 april 2018, opgenomen op pagina 406 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van medeverdachte [medeverdachte 3]:
Ik ben met de jongens ook bij een 'pedo' geweest aan de [straatnaam]. We zijn daar met een groep heengegaan en dat waren [medeverdachte 1], [verdachte] en nog wat jongens.
Ik heb mijn fiets weggezet met een vriend. We zijn vervolgens naar het raam van hem gegaan en dat was het slaapkamerraam. Ik heb daar op staan kloppen. Ik heb daar ook bloempotten omgetrapt. Die bloempotten stonden in de tuin. We zijn vervolgens naar zijn auto gelopen en ik heb tegen een koplamp aangetrapt. Ik zag vervolgens dat [medeverdachte 1] hard tegen de buitenspiegel aantrapte en daardoor vloog die spiegel eraf.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 4 april 2018, opgenomen op pagina 440 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1]:
Ik was op zaterdagavond 24 februari 2018 met [verdachte], [medeverdachte 3], [medeverdachte 2], [medeverdachte 6], [medeverdachte 4] en nog een jongen waarvan ik de naam niet weet. Ik ben die avond/nacht nog in de [straatnaam] geweest. We fietsten langs dat huis. Een paar liepen naar de auto toe en trapten er tegenaan. Ik ben ook bij de auto geweest.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 3 april 2018, opgenomen op pagina 352 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
Ik ben bij een vernieling van een auto geweest aan de [straatnaam] in Uithuizermeeden. We waren die dag met [medeverdachte 2], [medeverdachte 1], [medeverdachte 3], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 6]. Er woont in Uithuizermeeden een man met de bijnaam [naam]. Er gaan geruchten dat die man pedofiel is. Ik hoorde in de groep roepen dat we naar [naam] gingen en eigenlijk is de groep die kant opgegaan zonder vragen te stellen. Ik fietste mee. De groep is naar de woning van die [naam] gegaan en ze hebben op de ramen staan kloppen en ze hebben bloempotten omgegooid. Ik zag dat een hele groep op een gegeven moment om de auto van die man stond en dat waren in ieder geval [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3]. Ik heb wel gezien dat die jongens bezig waren bij de auto en ik hoorde ook dat er gesloopt werd. Ik hoorde iets kapot gaan en volgens mij werd er tegen de auto aangetrapt en ik meende ook glasgerinkel te horen.
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 2 primair en 5 subsidiair bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
ten aanzien van feit 2 primair
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 6 december 2018;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 21 maart 2018, opgenomen op pagina 146 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018091651 d.d. 16 mei 2018, inhoudende de verklaring van aangever [medewerker 1] (namens [benadeelde partij 1]);
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 4 april 2018, opgenomen op pagina 440 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van medeverdachte
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 4 april 2018, opgenomen op pagina 481 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van medeverdachte
[medeverdachte 7].
ten aanzien van feit 5 subsidiair
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 6 december 2018;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 19 september 2017, opgenomen op pagina 314 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de aangifte van [benadeelde partij 1].
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank acht op grond van de opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte 1] de onder 1 ten laste gelegde woorden hebben geuit richting aangever [slachtoffer 1]. Uit de verklaring van getuige [getuige] komt naar voren dat de geuite woorden, die naar hun aard bedreigend zijn, een zodanige indruk hebben gemaakt dat werkelijke vrees is opgewekt, zodat het zogenaamde 'context-verweer' van de raadsman wordt verworpen.
Ook de onder 4 primair ten laste gelegde openlijke geweldpleging in vereniging acht de rechtbank bewezen. Uit het procesdossier volgt dat verdachte ten tijde van de gepleegde geweldshandelingen onderdeel uitmaakte van een groep van zes jongens. Zij zijn samen naar het huis van aangever [slachtoffer 7] gegaan, waar de ten laste gelegde geweldshandelingen zijn gepleegd. Uit de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] volgt dat verdachte een plantenbak omver heeft getrapt. Op grond hiervan staat voor de rechtbank vast dat verdachte opzet heeft gehad op de ten laste gelegde geweldshandelingen en daaraan een wezenlijke bijdrage heeft geleverd.
De rechtbank acht met betrekking tot feit 5 bewezen dat verdachte een raam van de wachtruimte op het station te Uithuizen heeft ingegooid. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat op dat moment de medeverdachten [medeverdachte 7] en [medeverdachte 1] niet aanwezig waren. Daarmee acht de rechtbank verdachte verantwoordelijk voor het vernielen van een raam, waarbij niet is bewezen dat hij dit feit met een ander of anderen heeft gepleegd. Dit betekent dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 5 primair ten laste gelegde openlijk geweld in vereniging en het onder 5 subsidiair ten laste gelegde onderdeel 'medeplegen'.