ECLI:NL:RBNNE:2018:5271

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 december 2018
Publicatiedatum
19 december 2018
Zaaknummer
18/840045-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van minderjarige verdachte voor openlijk geweld en diefstal

Op 20 december 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een minderjarige verdachte veroordeeld tot een deels voorwaardelijke werkstraf van 60 uur, met een proeftijd van 2 jaar. De verdachte, geboren in 2004, was betrokken bij een groep jongeren die gedurende een langere periode in Uithuizen en Uithuizermeeden overlast veroorzaakte en strafbare feiten pleegde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan openlijk geweld tegen goederen en diefstal, maar sprak hem vrij van andere tenlastegelegde feiten. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van de verdachte en medeverdachten, en concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor het in vereniging plegen van geweld. De rechtbank hield rekening met de aanbevelingen van de Raad voor de Kinderbescherming, die adviseerde om een werkstraf op te leggen met bijzondere voorwaarden, waaronder coaching. De rechtbank legde ook een schadevergoeding op aan de benadeelde partij, waarbij de moeder van de verdachte aansprakelijk werd gesteld voor de schade, aangezien de verdachte ten tijde van de feiten nog minderjarig was. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de gemeenschap, maar gaf ook blijk van de positieve ontwikkeling van de verdachte in de hulpverlening.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/840045-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 20 december 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [straatnaam].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
6 december 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.J. Flach, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. van den Oever.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. zaak 2)
primair
hij op of omstreeks 28 januari 2018 te Uithuizermeeden, (althans) in de gemeente Eemsmond, openlijk, te weten, aan/bij de Stationsstraat, in elk geval op of aan de
openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een goed, te weten een (ruit van een) abri, door (met de hand/voet en/of een steen en/of een voorwerp) tegen een of meerdere de ra(a)m(en) (van die abri) te schoppen en/of te slaan en/of te gooien en/of te duwen;
subsidiair
hij op of omstreeks 28 januari 2018 te Uithuizermeeden, (althans) in de gemeente Eemsmond, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk (een of meerdere ramen van) een abri, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s), te weten aan [benadeelde partij 1] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2. ( zaak 11)
primair
hij op of omstreeks 11 februari 2018 te Uithuizermeeden, (althans) in de gemeente Eemsmond, openlijk, te weten aan/bij de Stationsstraat (2), in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een goed, te weten een of meer in- en uit-checkpa(a)l(en) en/of een afvalbak en/of een treinspoor, door verf over die in- en uit-checkpa(a)l(en) en/of een afvalbak en/of een treinspoor te gieten/gooien en/of te smijten en/of te spatten; terwijl hij, verdachte deze goederen opzettelijk heeft vernield;
subsidiair
hij op of omstreeks 11 februari 2018 te Uithuizermeeden, (althans) in de gemeente Eemsmond, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk (een) in- en uit-checkpa(a)l(en) en/of een afvalbak en/of een treinspoor, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s), te weten aan [benadeelde partij 2] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
3. ( zaak 13)
hij op of omstreeks 27/28 januari 2018 te Uithuizermeeden, (althans) in de gemeente Eemsmond, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen geld (uit een geldkistje), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
4. ( zaak 14)
primair
hij in of omstreeks de periode van 15 september 2017 tot en met 18 september 2017 te Uithuizen, (althans) in de gemeente Eemsmond, openlijk, te weten, aan/bij de Oosterstationsstraat (1), in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een goed, te weten een wachtruimte door een of meerdere ra(a)m(en) in te gooien en/of te slaan en/of te schoppen en/of een of meerdere mu(u)r(en) met een stift en/of een spuitbus te bekladden
(met onder meer een hakenkruis);
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 15 september 2017 tot en met 18 september 2017 te Uithuizen, (althans) in de gemeente Eemsmond, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk (de/een mu(u)r(en) en/of ra(a)m(en) van) een wachtruimte, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s), te weten aan [benadeelde partij 1] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het onder 1 primair, 2 primair, 3 en 4 primair ten laste gelegde gevorderd. Ten aanzien van feit 4 heeft de officier van justitie aangevoerd dat op grond van de verklaringen van verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] kan worden bewezen dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] met een spuitbus een muur van de wachtruimte op station Uithuizen hebben beklad. Daarmee hebben zij in vereniging openlijk geweld gepleegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft met betrekking tot feit 4 betoogd dat geen sprake is van openlijk geweld in vereniging. Terwijl verdachte een blokje om liep, heeft medeverdachte [medeverdachte 2] de naam van verdachte op de muur gespoten. Verdachte kan slechts worden veroordeeld voor het overspuiten van zijn naam, welke handeling niet samenhangt met de door medeverdachte [medeverdachte 2] gepleegde handeling.
Ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 4 primair en subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat van het in vereniging plegen van geweld sprake is, indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die in vereniging geweld pleegt. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is. (HR 7 juli 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH9029 en HR 13 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3029)
Uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat medeverdachte
[medeverdachte 1] op het station in Uithuizen een raam van de wachtruimte heeft ingegooid en dat medeverdachte [medeverdachte 2] met een spuitbus een muur van die wachtruimte heeft beklad, waarbij hij onder meer een hakenkruis en de naam van verdachte op de muur heeft gespoten. Op dat moment stond verdachte buiten de wachtruimte te telefoneren. Toen verdachte in de wachtruimte kwam en zijn naam op de muur zag staan (waardoor de muur reeds vernield was), heeft hij met de spuitbus van [medeverdachte 2] zijn naam overgespoten. Op grond hiervan acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op het plegen van geweld dan wel vernieling. Hij heeft slechts zijn naam onleesbaar willen maken. Tevens is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verdachte een bijdrage heeft geleverd aan het door de medeverdachten toegepaste geweld, zoals onder 4 primair ten laste is gelegd. Niet is gebleken dat verdachte op enige wijze door verbale of fysieke handelingen de geweldshandelingen van de twee medeverdachten heeft ondersteund of anderszins heeft bijgedragen in het ontstaan of het voortduren daarvan. Dit betekent dat het primair ten laste gelegde in vereniging plegen van geweld niet kan worden bewezen. Dit geldt ook voor het subsidiair ten laste gelegde medeplegen van vernieling, nu -gelet op het vorenstaande- geen sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking, wat voor medeplegen noodzakelijk is.
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 1 primair, 2 primair en 3 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
ten aanzien van feit 1
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 6 december 2018;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 21 maart 2018, opgenomen op pagina 146 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018091651 d.d. 16 mei 2018, inhoudende de verklaring van aangever [medewerker] (namens [benadeelde partij 1]);
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 3 april 2018, opgenomen op pagina 352 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van medeverdachte
[medeverdachte 1];
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 4 april 2018, opgenomen op pagina 440 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van medeverdachte
[medeverdachte 2].
ten aanzien van feit 2
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 6 december 2018;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 21 maart 2018, opgenomen op pagina 254 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van aangever
[medewerker] (namens [benadeelde partij 2]);
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 4 april 2018, opgenomen op pagina 440 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van medeverdachte
[medeverdachte 2].
ten aanzien van feit 3
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 6 december 2018;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 5 april 2018, opgenomen op pagina 309 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van aangever [slachtoffer];
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 4 april 2018, opgenomen op pagina 360 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van medeverdachte
[medeverdachte 1];
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 5 april 2018, opgenomen op pagina 458 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [medeverdachte 2].

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 primair, 2 primair en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
primair
hij op 28 januari 2018 te Uithuizermeeden, gemeente Eemsmond, openlijk, te weten aan de Stationsstraat, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een goed, te weten een abri, door met de voet tegen meerdere ramen van die abri te schoppen en te duwen;
2.
primair
hij op 11 februari 2018 te Uithuizermeeden, gemeente Eemsmond, openlijk, te weten aan de Stationsstraat, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een goed, te weten in- en uitcheckpalen en een afvalbak en een treinspoor door verf over die in- en uitcheckpalen en afvalbak en treinspoor te gooien en/of te spatten, terwijl hij, verdachte, deze goederen opzettelijk heeft vernield;
3.
hij op of omstreeks 28 januari 2018 te Uithuizermeeden, gemeente Eemsmond, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen geld (uit een geldkistje), toebehorende aan [slachtoffer].
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1.
primairopenlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen;
2.
primairopenlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen, terwijl de schuldige opzettelijk goederen vernielt;
3. diefstal door twee of meer verenigde personen.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair,
2 primair, 3 en 4 primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf van 80 uur subsidiair 40 dagen vervangende jeugddetentie, waarvan 40 uur subsidiair 20 dagen vervangende jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor een werkstraf van kortere duur dan gevorderd door de officier van justitie en een proeftijd van 1 jaar. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de hulpverlening zijn vruchten afwerpt. Verdachte heeft geen rottigheid meer uitgehaald en het gaat momenteel goed op school. Hij heeft de dagen die hij in verzekering heeft doorgebracht, als erg pittig ervaren. De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht hiermee rekening te houden. Een proeftijd van 2 jaar is te lang en voor verdachte niet te overzien.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich met anderen schuldig gemaakt aan het plegen van openlijk geweld tegen goederen en aan diefstal. Hij maakte onderdeel uit van een groep jongeren die gedurende een langere periode in Uithuizen en Uithuizermeeden overlast veroorzaakte en strafbare feiten pleegde. Verdachte en zijn mededaders hebben met hun handelen materiële schade, hinder en ergernis veroorzaakt bij de gedupeerden. Tevens hebben zij gevoelens van onveiligheid en maatschappelijke onrust veroorzaakt in Uithuizen en Uithuizermeeden.
De rechtbank heeft gelet op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (Raad)
d.d. 14 november 2018, waarin de Raad opmerkt dat impulsiviteit, het zoeken naar spanning en het gegeven dat verdachte in groepsverband was, factoren lijken te zijn geweest die een rol hebben gespeeld bij het plegen van de feiten. De Raad heeft de rechtbank geadviseerd verdachte een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen onder de in het rapport geadviseerde voorwaarden. Omdat verdachte baat heeft bij de gesprekken die hij momenteel
heeft met de jeugdcoach vanuit Elker, heeft de Raad ter terechtzitting geadviseerd het meewerken aan coaching als bijzondere voorwaarde toe te voegen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een deels voorwaardelijke werkstraf moet worden opgelegd van na te noemen duur. Omdat de rechtbank, anders dan de officier van justitie, feit 4 niet bewezen acht, valt de straf lager uit dan door de officier van justitie gevorderd. Aan het voorwaardelijke deel van de werkstraf zullen de voorwaarden worden verbonden zoals die door de Raad zijn geadviseerd.
De rechtbank acht een proeftijd van 1 jaar niet op zijn plaats, gelet op het 'evaluatie werkplan' van Jeugdbescherming Noord. Uit dit stuk komt naar voren dat er onlangs nog een incident is geweest en dat de school, evenals de Raad, zorgen over verdachte heeft.

Benadeelde partijen

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [benadeelde partij 1] ten aanzien van feit 1, tot een bedrag van € 665,- ter zake van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
2. [slachtoffer] ten aanzien van feit 3, tot een bedrag van € 100,- ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
3. [benadeelde partij 1] ten aanzien van feit 4, tot een bedrag van € 682,50 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide vorderingen van [benadeelde partij 1] kunnen worden toegewezen en de vordering van [slachtoffer] tot een bedrag van € 65,-, telkens met oplegging van de hoofdelijkheidsclausule en de schadevergoedingsmaatregel, waarbij de vervangende jeugddetentie op nihil dient te worden gesteld.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer] heeft de officier van justitie gesteld dat de schade aan het geldkluisje weliswaar niet is onderbouwd, maar dat deze schade kan worden geschat op € 15,-. Volgens de aangifte bestond de inhoud van het kluisje uit ongeveer € 50,-, zodat van dit bedrag moet worden uitgegaan. De rest van de vordering dient niet ontvankelijk te worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
Met betrekking tot de vorderingen van [benadeelde partij 1] heeft de raadsvrouw aangevoerd dat op pagina 150 van het procesdossier vermeld staat dat ten aanzien van feit 2 ProRail de kostendrager is. Omdat een uittreksel van de Kamer van Koophandel ontbreekt, is nu niet duidelijk wie de benadeelde partij is. Ten aanzien van feit 4 kan verdachte niet worden aangesproken omdat hij daarvoor niet verantwoordelijk kan worden gesteld. De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer] moet worden gematigd tot
€ 50,-, omdat de schade aan het geldkluisje niet is onderbouwd. Daarnaast heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht verdachte alleen voor zijn eigen deel aansprakelijk te stellen en de hoofdelijkheidsclausule achterwege te laten.
Oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot de vorderingen van [benadeelde partij 1] overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank acht feit 4 niet bewezen, zodat de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering. Ook voor zover de vordering ziet op feit 1, zal de rechtbank deze niet ontvankelijk verklaren. Hiertoe overweegt de rechtbank dat het schadevergoedingsformulier, dat overigens meerdere vorderingen bevat, namens [benadeelde partij 1] is ingevuld door mw. [benadeelde partij 2]. Zoals de raadsvrouw terecht heeft gesteld, ontbreekt bij de vordering een uittreksel van de Kamer van Koophandel. Evenmin is een volmacht bijgevoegd, zodat niet is komen vast te staan dat mevrouw [benadeelde partij 2] bevoegd is de benadeelde partij te vertegenwoordigen.
Dit houdt in dat beide vorderingen niet in dit strafgeding kunnen worden behandeld, maar slechts bij de burgerlijke rechter kunnen worden aangebracht.
Met betrekking tot de vordering van [slachtoffer] is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 3 bewezen verklaarde. [slachtoffer] heeft in zijn aangifte gesteld dat een bedrag van ongeveer € 50,- is weggenomen, terwijl uit de verklaringen van verdachte en zijn mededaders volgt dat zij in totaal € 47,- hebben verdeeld. De rechtbank zal de post 'inhoud gekraakt kluisje' daarom matigen tot laatstgenoemd bedrag. De post 'geldkluisje' ad € 25,- is niet onderbouwd en gemotiveerd betwist door de verdediging en zal daarom worden afgewezen. Dit betekent dat de vordering van [slachtoffer] toewijsbaar is tot een bedrag van € 47,-. De rechtbank zal verdachte slechts aansprakelijk stellen voor het bedrag dat hij aan de diefstal heeft overgehouden, te weten € 12,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 januari 2018. De rechtbank zal de vordering voor het overige afwijzen.
Nu verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde feit de leeftijd van veertien jaren nog niet had bereikt, wordt de vordering op grond van artikel 51g lid 4 Sv geacht te zijn gericht tegen zijn moeder, [naam]. De moeder van verdachte is aansprakelijk voor betaling van het toegewezen bedrag. Met betrekking tot het standpunt van de officier van justitie dat tevens de schadevergoedingsmaatregel zoals bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht moet worden opgelegd, overweegt de rechtbank dat deze maatregel niet aan de ouders of de voogd kan worden opgelegd.
De rechtbank zal de moeder van verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 141 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 4 primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2 primair en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een werkstraf voor de duur van 60 uren.De werkstraf moet binnen 6 maanden zijn verricht.
Bepaalt dat van deze werkstraf
een gedeelte, groot 30 uren, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaar, schuldig heeft gemaakt aan de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden.
Stelt als algemene voorwaarden:
a. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
b. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
c. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich gedurende en door de Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen te bepalen periode meldt bij de jeugdreclassering en dat hij zich daarna zal blijven melden zo lang en zo frequent als deze instelling dat noodzakelijk acht;
2. dat de veroordeelde meewerkt aan coaching;
3. dat de veroordeelde meewerkt aan de geïndiceerde hulp.
Draagt voornoemde instelling op toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde het onvoorwaardelijk opgelegde deel van de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 15 dagen zal worden toegepast.
Beveelt voorts dat, indien het mocht komen tot de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde deel van de werkstraf, vervangende jeugddetentie voor de duur van 15 dagen zal worden toegepast, indien de veroordeelde dat deel van de werkstraf niet naar behoren verricht.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling.
ten aanzien van feit 3
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt de moeder van verdachte, [naam], mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
12,-(zegge: twaalf euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 januari 2018.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Veroordeelt voornoemde [naam] in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
ten aanzien van de feiten 1 en 4
Bepaalt dat de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]in haar vorderingen niet ontvankelijk is en dat deze vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter kunnen worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Baluah, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. O.J. Bosker en mr. A. Jongsma, rechters, bijgestaan door A.W. ten Have-Imminga, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 december 2018.