ECLI:NL:RBNNE:2018:4958

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 december 2018
Publicatiedatum
6 december 2018
Zaaknummer
C/18/183598 HA ZA 18/85
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van een dwangbevel inzake lesgeldvordering door de Dienst Uitvoering Onderwijs

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 5 december 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een student, en de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) over een dwangbevel dat door DUO was uitgevaardigd voor de invordering van lesgeld. De eiser had zich ingeschreven voor de opleiding Logistiek medewerker bij de Stichting voor educatie en beroepsonderwijs Zadkine, maar betwistte dat hij lesgeld verschuldigd was voor het studiejaar 2016-2017. Hij stelde dat hij zich niet had ingeschreven voor dat studiejaar en dat het dwangbevel derhalve onterecht was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser in zijn verweer heeft betoogd dat de handtekeningen op de onderwijsovereenkomst en de handtekeningenlijst niet van hem zijn. De rechtbank heeft de stellingen van de eiser serieus genomen en besloten dat er een deskundigenonderzoek moet plaatsvinden om de echtheid van de handtekeningen te verifiëren. De rechtbank heeft DUO in de gelegenheid gesteld om haar standpunt nader toe te lichten en heeft aangegeven dat het dwangbevel mogelijk geen deugdelijke grondslag heeft.

De rechtbank heeft verder bepaald dat DUO de originele documenten moet overleggen aan de deskundige en dat het voorschot voor het deskundigenonderzoek door DUO moet worden gedeponeerd. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en de rechtbank heeft partijen de gelegenheid gegeven om zich uit te laten over de benoeming van de deskundige en de aan hem voor te leggen vragen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/183598 / HA ZA 18-86
Vonnis van 5 december 2018
in de zaak van
[voornaam] [eiser],
wonende te Rotterdam,
eiser,
advocaat mr. J.I.T. Sopacua te Rotterdam,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN, te dezen vertegenwoordigd door de
DIENST UITVOERING ONDERWIJS (DUO), agentschap van het
MINISTERIE VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP,
zetelend te Groningen,
gedaagde,
advocaat mr. L.E. Ettema te Groningen.
Partijen zullen hierna [eiser] en DUO genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 20 maart 2018
  • het tussenvonnis van 6 juni 2018
  • de akte nadere productie, van de zijde van [eiser]
  • het proces-verbaal van comparitie van 23 oktober 2018.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De rechtbank zal bij de beoordeling uitgaan van de volgende feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of niet voldoende betwist, tussen partijen vaststaan.
2.2.
[eiser] heeft zich voor het studiejaar 2015-2016 laten inschrijven bij de Stichting voor educatie en beroepsonderwijs Zadkine (hierna: Zadkine) te Rotterdam. Een door [eiser] ondertekende onderwijsovereenkomst van 23 september 2015 vermeldt dat [eiser] voor dat studiejaar ingeschreven wordt voor de opleiding Logistiek medewerker, beroepsopleidende leerweg niveau 2.
2.3.
Een onderwijsovereenkomst die gedateerd is op 10 september 2016 vermeldt dat [eiser] bij Zadkine ingeschreven wordt voor de opleiding Logistiek medewerker, met als startdatum 1 augustus 2016 en als verwachte einddatum 30 september 2017. De overeenkomst (hierna ook: de onderwijsovereenkomst) is namens Zadkine ondertekend, en ook bij de naam van [eiser] is een handtekening geplaatst.
2.4.
In het Basisregister onderwijs (BRON) is geregistreerd dat [eiser] voor de periode van 1 augustus 2016 tot 16 januari 2017 ingeschreven is geweest voor de opleiding Logistiek medewerker bij Zadkine.
2.5.
Op 26 september 2016 heeft DUO per brief aan [eiser] verzocht om betaling van lesgeld voor het studiejaar 2016-2017. DUO vermeldt in de brief dat [eiser] staat ingeschreven bij Zadkine en dat hij daarom het lesgeld van € 1.137,00 moet betalen.
2.6.
Op de "Handtekeningenlijst 1 oktober/1 februari" (hierna: de handtekeningenlijst), die gedateerd is op 3 oktober 2016, is bij de naam [eiser] een handtekening geplaatst.
2.7.
Op 31 oktober 2016 heeft DUO aan [eiser] een herinnering gestuurd voor de betaling van het lesgeld voor het studiejaar 2016-2017. Op 22 november 2016 heeft DUO [eiser] nogmaals een betalingsherinnering gestuurd.
2.8.
Op 5 december 2016 heeft DUO [eiser] een eerste aanmaning gestuurd voor de betaling van het lesgeld voor het studiejaar 2016-2017.
2.9.
Naar aanleiding van de correspondentie van DUO heeft [eiser] telefonisch contact met DUO opgenomen. [eiser] heeft daarbij gemeld dat hij zich niet ingeschreven heeft voor het studiejaar 2016-2017 en dat hij daarom geen lesgeld verschuldigd is. DUO heeft [eiser] hiervoor verwezen naar Zadkine. [eiser] heeft vervolgens contact opgenomen met Zadkine, waarna Zadkine hem heeft terugverwezen naar DUO.
2.10.
Naar aanleiding van de aanmaning van 5 december 2016, heeft [eiser] bij brief van 23 december 2016 aan DUO bericht:
"Ik heb een aanmaning gehad dat ik voor 30 december 2016 een bedrag moet betalen 1137,00 euro.
Bij deze wil ik u erop attent maken dat ik geen nieuwe contract heb getekend met de school- de reden hier voor is dat ik geen geld heb om mijn studie voor te zetten, in het verleden betaalde mijn vader alle rekeningen voor mij.
Van wegen economische reden heeft mijn vader geen werk meer hij heeft nu een w w uitkering sinds april 2016, ik begrijp dat er regels zijn, mijn vader die heeft gesproken met de genen die over deze zaak gaat op school maar die weigert om ge hoor te geven.
Studie jaar 2015-2016 heb ik niet gehaald, en door die situatie van mijn vader heb ik besloten om te gaan solliciteren van daar heb ik die nieuwe contract niet getekend (…)
(…)
[eiser]
Student bij de zadkine
Aluminiumstraat 25
3067 GS Rotterdam
Mijn kenmerk (…)"
2.11.
Op 27 januari 2017 heeft Zadkine per e-mail aan [eiser] bericht dat hij per 16 januari 2017 is uitgeschreven als student van de opleiding Logistiek medewerker.
2.12.
In reactie op de brief van [eiser] aan DUO van 23 december 2016, heeft DUO bij brief van 27 februari 2017 aan [eiser] bericht dat hij zich voor het jaar 2016-2017 heeft ingeschreven voor een opleiding en dat hij daarom lesgeld verschuldigd is.
2.13.
Op 15 maart 2017 heeft DUO [eiser] een tweede aanmaning gestuurd voor de betaling van het lesgeld. Op 14 juni 2017 heeft DUO nog een derde aanmaning gestuurd. Deze derde aanmaning is evenals de eerdere aanmaningen en herinneringen, verzonden naar het woonadres van [eiser] aan de [adres] te Rotterdam.
2.14.
Op 7 juli 2017 heeft DUO een dwangbevel tegen [eiser] uitgevaardigd (hierna ook: het dwangbevel). Het dwangbevel betreft de invordering van het lesgeld van € 1.137,00 voor het studiejaar 2016-2017, vermeerderd met rente en met € 206,37 aan invorderingskosten. Het dwangbevel is op 17 juli 2017 aan [eiser] betekend.
2.15.
[eiser] heeft het lesgeld voor het jaar 2016-2017 en de door DUO gevorderde rente en kosten niet voldaan.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] komt op grond van artikel 438 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) op tegen het dwangbevel van DUO van 7 juli 2017. Daarbij vordert [eiser] , naar de rechtbank begrijpt, om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bepalen dat het dwangbevel en de vordering die aan het dwangbevel ten grondslag ligt, berusten op een onjuiste feitelijke en/of juridische grondslag;
II. te bepalen dat het dwangbevel vernietigd wordt;
III. voor recht te verklaren, voor zover mogelijk, dat de vordering die aan het dwangbevel ten grondslag ligt geen juridische grondslag heeft; en
IV. DUO te veroordelen in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de nakosten en met de wettelijke rente over de kosten en de nakosten.
3.2.
DUO heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiser] bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van de procedure, inclusief de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente over deze kosten indien de kosten niet binnen veertien dagen na datum van het vonnis voldaan zijn.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] vordert, kort gezegd, dat vastgesteld wordt dat het dwangbevel van DUO geen deugdelijke grondslag heeft. Volgens [eiser] is hij voor het studiejaar 2016-2017 geen lesgeld verschuldigd. Het dwangbevel tot invordering van dat lesgeld zou dan ook ten onrechte zijn uitgevaardigd. [eiser] betoogt verder dat DUO geen rechtens te respecteren belang heeft bij tenuitvoerlegging van het dwangbevel, en dat DUO door tenuitvoerlegging zou handelen in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur.
4.2.
De rechtbank stelt bij de beoordeling voorop dat een verplichting tot betaling van lesgeld rechtstreeks voortvloeit uit de wet (artikel 3 Les- en cursusgeldwet (hierna: Lcw)). Het dwangbevel van DUO ziet dus niet op een verplichting die voortvloeit uit een besluit waartegen bezwaar en beroep heeft opengestaan. Tegen het dwangbevel zelf kon evenmin bezwaar en beroep worden ingesteld. Deze procedure op de voet van artikel 438 Rv is de eerste gelegenheid waarbij het dwangbevel en de daaraan ten grondslag gelegde betalingsverplichting getoetst worden. De toetsing behoeft daarom niet beperkt te blijven tot de vraag of DUO misbruik maakt van een bevoegdheid tot executie. De rechtbank dient, voor zover de vorderingen en stellingen van [eiser] daartoe aanleiding geven, ook te beoordelen of het dwangbevel een deugdelijke grondslag heeft (zie Kamerstukken II 2003/04, 29 702, nr. 3, p. 24-26 en p. 61-63).
4.3.
Het dwangbevel van DUO van 7 juli 2017 betreft de invordering van lesgeld voor het studiejaar 2016-2017. Volgens DUO is [eiser] dit lesgeld verschuldigd omdat hij voor dat studiejaar ingeschreven heeft gestaan voor een opleiding bij Zadkine. [eiser] heeft zich, aldus DUO, ook voor de opleiding
lateninschrijven. Dit laatste blijkt volgens DUO uit de onderwijsovereenkomst tussen Zadkine en [eiser] van 10 september 2016. Uit de handtekeningenlijst van 3 oktober 2016 blijkt volgens DUO dat [eiser] in dat studiejaar ook daadwerkelijk onderwijs heeft gevolgd. Ook vanwege het volgen van onderwijs is [eiser] verplicht om het lesgeld te voldoen, aldus DUO. Dat [eiser] zich heeft laten inschrijven en dat hij onderwijs heeft gevolgd, zou verder onder meer blijken uit een door Zadkine opgesteld overzicht van de contacten die hebben plaatsgevonden tussen Zadkine en [eiser] . Dit overzicht is opgenomen in de e-mail van 12 december 2017 van Zadkine aan DUO, die als productie 15 in het geding is gebracht.
4.4.
Volgens [eiser] heeft hij zich niet laten inschrijven voor het studiejaar 2016-2017 en heeft hij in dat jaar ook geen onderwijs gevolgd. [eiser] stelt dat hij besloten had om met de opleiding te stoppen omdat hij het eerste studiejaar niet goed had afgerond en hij bovendien geen geld had om nog een jaar te studeren. De onderwijsovereenkomst waar DUO zich op beroept, is volgens [eiser] niet door hem ondertekend. De handtekening op de handtekeningenlijst is volgens [eiser] evenmin van hem. Ter onderbouwing van deze stellingen wijst [eiser] er onder meer op dat de handtekening op zijn identiteitsbewijs sterk afwijkt van de handtekeningen op de overeenkomst en op de handtekeningenlijst. Volgens [eiser] heeft hij overigens ook nooit aan Zadkine verzocht om hem als student uit te schrijven.
4.5.
Gelet op de gemotiveerde stellingen van [eiser] en het daartegen door DUO gevoerde verweer, is de rechtbank voorshands van oordeel dat niet aangenomen kan worden dat het dwangbevel een deugdelijke grondslag heeft. Het standpunt van DUO dat [eiser] lesgeld verschuldigd is, steunt in belangrijke mate op haar stelling dat de onderwijsovereenkomst en de handtekeningenlijst door [eiser] ondertekend zijn. [eiser] heeft stellig en gemotiveerd weersproken dat de bedoelde handtekeningen van hem zijn. Daar komt bij dat het standpunt van DUO, in elk geval zonder nadere toelichting, niet goed te verenigen is met de gegevens waar zij zich op beroept. Daarbij wijst de rechtbank op het volgende.
4.6.
DUO beroept zich ter onderbouwing van haar standpunt op het door Zadkine opgestelde overzicht van contacten tussen Zadkine en [eiser] (zie productie 15). Volgens dit overzicht heeft Zadkine [eiser] op 26 september 2016 een herinnering gestuurd over het inleveren van de onderwijsovereenkomst. Daarmee lijkt uit het overzicht te volgen dat Zadkine op 26 september 2016 niet beschikte over een door [eiser] ondertekende onderwijsovereenkomst. DUO heeft niet toegelicht hoe dat gegeven zich verhoudt tot de brief van DUO van diezelfde datum, 26 september 2016, waarin DUO vermeldt dat [eiser] zich ingeschreven heeft. Ook heeft DUO niet afdoende toegelicht hoe de genoemde herinnering zich verhoudt tot het feit dat de overeenkomst, die in elk geval ondertekend is namens Zadkine, gedateerd is op 10 september 2016. Omdat een dergelijke toelichting ontbreekt, biedt het door DUO overgelegde contactoverzicht vooralsnog vooral steun aan de stelling van [eiser] dat er met de op 10 september 2016 gedateerde overeenkomst 'geknoeid' is en dat Zadkine hem uit eigen beweging heeft ingeschreven.
4.7.
De rechtbank zal DUO in de gelegenheid stellen om haar standpunt omtrent de hiervoor genoemde gegevens nader toe te lichten. Verder acht de rechtbank het voorshands nodig om een deskundigenbericht in te winnen omtrent de echtheid van de handtekeningen op de onderwijsovereenkomst en op de handtekeningenlijst.
4.8.
DUO krijgt de gelegenheid om op de in het dictum genoemde roldatum een akte te nemen om haar standpunt omtrent de onder 4.6 genoemde gegevens toe te lichten en te onderbouwen. De rechtbank gaat ervan uit dat DUO bij die akte ook de stukken die aangeduid worden in het contactoverzicht van Zadkine, alsnog in het geding zal brengen. Verder wijst de rechtbank erop dat DUO in dit geval, anders dan zij stelt, voor de onderbouwing van haar standpunt niet kan volstaan met een verwijzing naar de registratie van de inschrijving in het Basisregister onderwijs (BRON). De inschrijving - die door of namens het bevoegd gezag geschiedt - dient immers plaats te vinden met instemming van degene die ingeschreven wordt (vgl. artikel 4 Lcw, artikel 2 Uitvoeringsbesluit Les- en cursusgeldwet 2000). Gelet op de beginselen van behoorlijk bestuur mag van DUO in elk geval dan ook verwacht worden dat zij, indien aangenomen moet worden dat [eiser] ten onrechte ingeschreven is, beziet of toepassing gegeven dient te worden aan de hardheidsclausule van artikel 9b Lcw (vgl. ABRvS 5 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1795).
4.9.
Ter comparitie hebben partijen aangegeven dat zij, indien dat voor de beoordeling van de vorderingen nodig mocht blijken te zijn, een deskundigenonderzoek naar de echtheid van de handtekeningen wenselijk achten. De rechtbank is voorlopig van oordeel dat volstaan kan worden met de benoeming van één handschriftdeskundige, en stelt voor als deskundige te benoemen: [deskundige AGB de Monchy] , werkzaam bij AGB de Monchy c.s. te Rotterdam. Het voornemen is om aan de deskundige de volgende vragen te stellen:
Kunt u vaststellen of de handtekeningen die op de onderwijsovereenkomst en op de handtekeningenlijst bij de naam van [eiser] zijn geplaatst, van [eiser] afkomstig zijn?
Met welke mate van waarschijnlijkheid kunt u aangeven of deze handtekeningen wel of niet van [eiser] afkomstig zijn?
Op grond van welke onderzoeksbevindingen bent u tot uw conclusie gekomen?
Welke andere feiten of omstandigheden, voortvloeiend uit het onderzoek, kunnen van belang zijn voor een goed begrip van de zaak?
4.10.
De deskundige heeft aangegeven een voorschot van € 1.850,00 (exclusief btw) te vragen. Omdat mede vanwege het ontbreken van een toereikende toelichting van de zijde van DUO voorshands niet aangenomen kan worden dat het dwangbevel een deugdelijke grondslag heeft, is de rechtbank voornemens om te bepalen dat het voorschot gedeponeerd moet worden door DUO.
4.11.
Voor het bedoelde onderzoek dient de deskundige te beschikken over de originele onderwijsovereenkomst en de originele handtekeningenlijst. DUO dient deze documenten in het geding te brengen en aan de deskundige te overhandigen. Indien het niet mogelijk is om de originele documenten ter beschikking te stellen, komt dit voor risico van DUO.
4.12.
De rechtbank zal partijen in de gelegenheid stellen om zich bij akte uit te laten over de aan de deskundige voor te leggen vragen. Indien een partij zich wil uitlaten over de persoon van de te benoemen deskundige, dient zij daarbij eventuele bezwaren tegen de genoemde deskundige te motiveren en aan te geven over welke deskundige partijen het eens zijn. Partijen zullen een termijn van twee weken krijgen om op de akte van de wederpartij te reageren.
4.13.
De rechtbank zal iedere verdere beslissing aanhouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verwijst de zaak naar de rol van 9 januari 2019 voor het nemen van een
akte door DUOover de onderwerpen als vermeld onder 4.6 en onder 4.12, en voor het nemen van een
akte door [eiser]over de onderwerpen als vermeld onder 4.12;
5.2.
bepaalt dat partijen vervolgens een termijn van twee weken zullen krijgen om op de onder 5.1 bedoelde akte van de wederpartij te reageren;
5.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.J. Smelt en in het openbaar uitgesproken op 5 december 2018. [1]

Voetnoten

1.type: