ECLI:NL:RBNNE:2018:4830

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 november 2018
Publicatiedatum
29 november 2018
Zaaknummer
18/830197-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor diefstal in vereniging met oplegging van voorwaardelijke gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

Op 29 november 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 25-jarige verdachte, die zich schuldig had gemaakt aan diefstal in vereniging. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 92 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met oplegging van algemene en bijzondere voorwaarden. De diefstal vond plaats op 1 september 2018 te Musselkanaal, waar de verdachte samen met een ander een aantal rollen kabels heeft weggenomen van een hoofdspanningsstation. De rechtbank achtte het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, mede op basis van de verklaring van de verdachte en een proces-verbaal van aangifte. De rechtbank heeft de omstandigheden waaronder de diefstal is gepleegd, de ernst van het feit en het strafblad van de verdachte in haar overwegingen meegenomen. De verdachte had eerder onherroepelijk voor soortgelijke feiten gevangenisstraffen opgelegd gekregen en bevond zich op dat moment in proeftijd. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf afgewezen, maar heeft de verdachte wel een laatste kans gegeven door een voorwaardelijke straf op te leggen, met de verplichting tot ambulante behandeling en deelname aan een leefstijltraining. Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, omdat niet was aangetoond dat de gemachtigde aanwezig was. De rechtbank heeft ook vorderingen na voorwaardelijke veroordelingen behandeld en de proeftijden verlengd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830197-18
vorderingen na voorwaardelijke veroordeling parketnummers 18/920142-16, 18/830215-15 en 18/830090-16
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 29 november 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats],
thans gedetineerd te PI Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 november 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. C.H. van Keulen, advocaat te Amsterdam. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. D. Homans.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 1 september 2018 te Ter Apel, gemeente Westerwolde, of in (de gemeente) Musselkanaal, althans in Nederland, (vanaf een terrein van een hoofdspanningsstation) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een aantal rollen kabels, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan
een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan
[benadeelde partij], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het
misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen rollen kabels onder
zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking
en/of inklimming.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw refereert zich ten aanzien van een bewezenverklaring.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 15 november 2018;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 2 september 2018, opgenomen op pagina 4 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018231011 d.d. 2 september 2018, inhoudend de verklaring van [getuige].

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 1 september 2018 te Musselkanaal, vanaf een terrein van een hoofdspanningsstation, tezamen en in vereniging met een ander, een aantal rollen kabels dat aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen rollen kabels onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak en verbreking en inklimming.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en inklimming.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat bij het opleggen van de straf rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat sprake is geweest van een onherstelbaar vormverzuim. De staandehouding en aanhouding van verdachte waren onrechtmatig, nu op het moment dat verdachte werd staandegehouden geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld. Het enkel keren van de auto is geen omstandigheid waardoor het vermoeden ontstaat dat sprake zou kunnen zijn van een strafbaar feit. Nadat verdachte had voldaan aan het stopteken zagen de verbalisanten de kabels pas in de auto liggen en hebben ze navraag gedaan, waarna de aanhouding van verdachte heeft plaatsgevonden. De mate van verwijtbaarheid is groot, nu als gevolg hiervan inverzekeringstelling en een voorlopige tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf heeft plaatsgevonden. Verdachte raakt alles kwijt wat hij heeft opgebouwd als hij nog langer in detentie zit.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van Verslavingszorg Noord Nederland, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met een ander rollen stroomkabels gestolen. Hiermee heeft hij niet alleen geen respect getoond voor de eigendomsrechten van anderen, maar ook een gevaarlijke situatie doen ontstaan omdat het ging om stroomkabels bij een in werking zijnde hoofdspanningsstation. Het energiebedrijf moest daarom direct herstelwerkzaamheden laten uitvoeren, hetgeen voor veel overlast en schade voor het energiebedrijf heeft gezorgd.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Verdachte liep ten tijde van dit feit zelfs in drie proeftijden.
De ernst van het feit, zeker in samenhang beschouwd met het strafblad van verdachte, zou naar het oordeel van de rechtbank in beginsel tot het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige maanden moeten leiden.
De rechtbank ziet in hetgeen is aangevoerd over de staandehouding en aanhouding van verdachte géén aanleiding een lagere straf op te leggen. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. Uit het proces-verbaal van aanhouding kan niet worden afgeleid op grond van welke bevoegdheid verbalisanten verdachte hebben staande gehouden. Echter blijkt wel dat verbalisant heeft gevraagd naar het rijbewijs van verdachte. Uit het arrest van de Hoge Raad van 9 oktober 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1872) volgt dat als inzage is gevorderd in het rijbewijs en/of de kentekenpapieren van het voertuig, mag worden aangenomen dat de bevoegdheden van artikel 160 Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) zijn uitgeoefend ter controle van de naleving van de bij of krachtens de WVW 1994 vastgestelde voorschriften. Zolang een dergelijke controlebevoegdheid, uitgevoerd door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, mede is uitgeoefend ter controle van de naleving van de bij of krachtens de WVW 1994 vastgestelde voorschriften als bedoeld in artikel 160 WVW 1994 is die uitoefening derhalve in beginsel rechtmatig, ook indien die bevoegdheid daarnaast het verrichten van opsporingshandelingen mogelijk maakt waarop deze bepalingen niet zien. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de staandehouding rechtmatig is geweest. De aanhouding was eveneens rechtmatig gezien de omstandigheden die vervolgens na de staandehouding zijn gebleken. Feit blijft wel dat de verbalisanten hebben verzuimd op te schrijven op grond van welke bevoegdheid zij hebben gehandeld. Dit kan wel als een vormverzuim worden aangemerkt, maar de consequenties hiervan zijn niet zodanig ernstig dat verdachte in zijn belangen is geschaad. De rechtbank zal daarom volstaan met de constatering dat sprake is van een vormverzuim.
Wel houdt de rechtbank rekening met hetgeen over verdachte is gebleken uit de rapportage van de reclassering en het verhandelde ter zitting. Ten tijde van het plegen van de diefstal had verdachte een woning en werk en ontving hij ambulante ondersteuning bij praktische zaken. Het lukte hem om zijn leven een andere wending te geven en vanaf november 2017 werd hij ook niet langer aangemerkt als veelpleger. Hij werkte op enig moment zeven dagen per week om zijn schulden te kunnen afbetalen. Dit werd verdachte vervolgens te veel, waardoor hij terugviel in drugsgebruik en uiteindelijk ook in delictgedrag. De reclassering vindt het noodzakelijk dat verdachte nu ook een ambulante behandeling bij de AFPN en een leefstijltraining gaat volgen.
De rechtbank stelt vast dat het verdachte enige tijd gelukt is zijn leven op orde te houden, maar dat er meer nodig is om hem een langdurig drugs- en delictvrij bestaan te laten opbouwen. De rechtbank volgt de reclassering dan ook in haar advies verdachte de verplichting op te leggen zich ambulant te laten behandelen en een leefstijltraining te volgen. Ter voorkoming van recidive acht de rechtbank verder van belang is dat verdachte zijn woning en werk behoudt. Hierin ziet de rechtbank aanleiding verdachte nog een laatste kans te geven door het opleggen van een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals de reclassering heeft geadviseerd, waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht.

Benadeelde partij

[benadeelde partij] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 5.677,40 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
Hoewel de formele machtiging voor [getuige] namens [benadeelde partij] ontbreekt bij de vordering benadeelde partij is voldoende duidelijk dat [getuige], die namens [benadeelde partij] aangifte heeft gedaan en de stukken hier ter terechtzitting heeft overhandigd, wel als zodanig gemachtigd is. De gemaakte kosten direct na de diefstal zijn gevorderd. De toelichting die [getuige] daarop heeft gegeven is duidelijk. De opgevoerde schadeposten zijn voor toewijzing vatbaar, met uitzondering van de dubbel getelde kosten voor het hekwerk, zodat het totaalbedrag € 5.203,08 wordt. Daarbij moet de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd.
Standpunt van de verdediging
Niet is gebleken dat [getuige] is gemachtigd door [benadeelde partij], zodat de vordering benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Voorts acht de raadsvrouw de vordering onvoldoende gespecificeerd. De gevorderde schadeposten die zien op het aansluiten van de kabels en de 40 manuren voor de herstelwerkzaamheden zijn niet duidelijk en de herstelkosten voor het hekwerk zijn dubbel gerekend.
Oordeel van de rechtbank
Uit de stukken blijkt niet dat degene die de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] heeft ondertekend en ter zitting aanwezig was, door de benadeelde partij is gemachtigd om voor haar op te treden in deze strafzaak. De rechtbank zal de vordering daarom niet ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Vorderingen na voorwaardelijke veroordeling

18/830090-16
Bij onherroepelijk vonnis van 27 december 2016 van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Noord-Nederland te Groningen, is verdachte veroordeeld tot -onder meer- een gevangenisstraf van 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. De proeftijd is ingegaan op 11 januari 2017. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen. Op 3 september 2018 heeft de officier van justitie een vordering voorlopige tenuitvoerlegging ingediend, die op 4 september 2018 door de rechter-commissaris is bevolen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 17 oktober 2018 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
Nu veroordeelde het bewezenverklaarde feit heeft begaan voor het einde van de proeftijd, kan de vordering in beginsel worden toegewezen. Gelet op hetgeen ter terechtzitting is behandeld, ziet de rechtbank aanleiding om de vordering tenuitvoerlegging toe te wijzen voor 86 dagen en voor het overige te volstaan met verlenging van de proeftijd voor de duur van één jaar.
18/830215-15
Bij onherroepelijk vonnis van 19 november 2015 van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Noord-Nederland te Groningen, is verdachte veroordeeld tot -onder meer- een gevangenisstraf van 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. De proeftijd is ingegaan op 4 december 2015. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 17 oktober 2018 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
Nu veroordeelde het bewezenverklaarde feit heeft begaan voor het einde van de proeftijd, kan de vordering in beginsel worden toegewezen. Gelet op hetgeen ter terechtzitting is behandeld, ziet de rechtbank aanleiding om te volstaan met verlenging van de proeftijd voor de duur van één jaar.
18/920142-16
Bij onherroepelijk vonnis van 25 juli 2016 van de politierechter van de rechtbank Noord-Nederland te Groningen, is verdachte veroordeeld tot -onder meer- een gevangenisstraf 229 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. De proeftijd is ingegaan op 9 augustus 2016. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 17 oktober 2018 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
Nu veroordeelde het bewezenverklaarde feit heeft begaan voor het einde van de proeftijd, kan de vordering in beginsel worden toegewezen. Gelet op hetgeen ter terechtzitting is behandeld, ziet de rechtbank aanleiding om te volstaan met verlenging van de proeftijd voor de duur van één jaar.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 92 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 90 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich binnen drie werkdagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis meldt bij de reclassering van Verslavingszorg Noord Nederland op het adres Parallelweg 36 te Emmen. Hij blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
2. dat de veroordeelde actief deelneemt aan module 2 en 3 van de justitiële interventie Leefstijltraining 24/7. De veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer;
3. dat de veroordeelde zich laat behandelen door de AFPN of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
4. dat de veroordeelde meewerkt aan controle van het gebruik van amfetamine en cannabis om het middelengebruik te beheersen. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd. Mogelijke controlemiddelen zijn speeksel- en urineonderzoek.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Ten aanzien van 18/830197-18:
Verklaart de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij]niet ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18/830090-16:
Gelast de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de straf voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 27 december 2016, te weten: 86 dagen gevangenisstraf
Verlengt voor het overige deel van de voorwaardelijke straf de in dat vonnis vastgestelde proeftijd met één jaar.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18/830215-15:
Verlengt de in het vonnis van de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 19 november 2015 vastgestelde proeftijd met één jaar.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18/920142-16:
Verlengt de in het vonnis van de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 25 juli 2016 vastgestelde proeftijd met één jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Smeets, voorzitter, mr. L.W. Janssen en mr. M. Haisma, rechters, bijgestaan door mr. L.S. Gosselaar, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 november 2018.
mr. Smeets is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.