ECLI:NL:RBNNE:2018:4703

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 november 2018
Publicatiedatum
20 november 2018
Zaaknummer
C/17/162817 / KG ZA 18-216
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot overdracht van fosfaatrechten in kort geding met betrekking tot onterechte registratie op peildatum en onrechtmatige daad

In deze zaak vordert eiser [A] in kort geding dat Maatschap [X] wordt veroordeeld om binnen 48 uur na betekening van het vonnis de fosfaatrechten voor 83 stuks jongvee, die aan Maatschap [X] zijn toegekend, over te dragen aan [A]. De achtergrond van de zaak betreft een geschil over de registratie van jongvee in het Identificatie & Registratie systeem (I&R) en de toekenning van fosfaatrechten. Eiser [A] heeft zijn melkveebedrijf in 2015 verkocht aan Maatschap [X] en verzorgt sindsdien het jongvee van Maatschap [X] op zijn bedrijf. De Staatssecretaris van Economische Zaken heeft op 2 juli 2015 een systeem van fosfaatrechten aangekondigd, waarbij de peildatum voor de toekenning van fosfaatrechten is vastgesteld op 2 juli 2015. Maatschap [X] heeft op 3 juli 2015 jongvee dat bij [A] op stal stond, met terugwerkende kracht geregistreerd op haar UBN, maar heeft deze registratie op 6 juli 2015 weer ongedaan gemaakt. Eiser stelt dat hij door deze handelingen schade lijdt, omdat hij onvoldoende fosfaatrechten heeft om zijn jongvee opfokbedrijf te blijven exploiteren. De voorzieningenrechter oordeelt dat [A] een voldoende spoedeisend belang heeft en dat Maatschap [X] onrechtmatig heeft gehandeld door de fosfaatrechten niet aan [A] over te dragen. De vordering van [A] wordt toegewezen, waarbij Maatschap [X] wordt veroordeeld tot overdracht van de fosfaatrechten en betaling van een dwangsom bij niet-nakoming.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rolnummer: C/17/162817 / KG ZA 18-216
Vonnis in kort geding van 7 november 2018
in de zaak van
[A],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. M.B. Bartelds te Zwolle,
tegen
1. de maatschap
MAATSCHAP [X],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[B],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[C],
wonende te [woonplaats] ,
4.
[D],
wonende te [woonplaats] ,
5.
[E],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. P.J.G. Goumans te Nijmegen.
Partijen zullen hierna [A] en Maatschap [X] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding d.d. 9 oktober 2018 en een akte houdende wijziging van eis tevens houdende vermeerdering van eis
  • de mondelinge behandeling d.d. 25 oktober 2018
  • de pleitnota van [A]
  • de pleitnota van Maatschap [X]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[A] exploiteerde tot begin 2015 een melkveebedrijf te [bedrijfsplaats] . In maart 2015 heeft [A] via een advertentie in Veldpost zijn veestapel te koop gezet. Maatschap [X] heeft zowel de melk- en kalfkoeien als ook het jongvee van [A] gekocht. Het door [A] aan Maatschap [X] verkochte jongvee - waarvoor Maatschap [X] geen ruimte had op haar bedrijf - is bij [A] op stal blijven staan, tezamen met een stier van [A] en aangevuld met jongvee van het bedrijf van Maatschap [X] . Maatschap [X] heeft van [A] de toegangsgegevens voor het Identificatie & Registratie systeem (I&R) gekregen voor de I&R registratie volgens de regels van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. In het I&R systeem wordt, aan de hand van een uniek bedrijfsnummer (UBN), geregistreerd waar vee zich bevindt. Het is het mogelijk om met terugwerkende kracht (met een maximum van vier dagen) dieren over te schrijven.
2.2.
Op 2 juli 2015 heeft de Staatssecretaris van Economische Zaken een systeem van fosfaatrechten aangekondigd waarbij als peildatum voor het vaststellen van de hoeveelheid fosfaatrechten 2 juli 2015 geldt.
2.3.
Op 3 juli 2015 heeft Maatschap [X] met terugwerkende kracht per 29 juni 2015 83 stuks van het jongvee van Maatschap [X] , dat bij [A] op stal stond, in het I&R systeem op het UBN van Maatschap [X] gezet. Op 6 juli 2015 heeft Maatschap [X] de registratie teruggedraaid en het jongvee weer op het UBN van [A] gezet.
2.4.
Sinds maart 2015 verzorgt [A] het jongvee van Maatschap [X] dat bij hem op stal staat op basis van een tussen partijen mondeling gesloten overeenkomst. [A] voert het jongvee en rijdt de mest uit over zijn land. [A] ontvangt hiervoor een vergoeding van € 60,- per dier per maand. Wanneer er een veearts nodig is, dan waarschuwt [A] Maatschap [X] . Maatschap [X] schakelt dan op haar kosten een veearts in.
2.5.
[X] haalt periodiek jongvee bij [A] op en brengt ander jongvee naar [A] terug. Zodra jongvee bij het bedrijf van [A] aankomt wordt het op het UBN van [A] gezet. Wanneer het jongvee terugkeert naar het bedrijf van Maatschap [X] wordt het weer overgeschreven op het UBN van Maatschap [X] Het aantal stuks jongvee dat [A] voor Maatschap [X] op stal heeft staan en verzorgt, is redelijk constant (tussen de 70 en 85 stuks).
2.6.
Op 1 januari 2018 is het stelsel van fosfaatrechten zoals opgenomen in de Meststoffenwet ingevoerd.
2.7.
Bij beschikking van 12 januari 2018 heeft de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit [A] de fosfaatrechten toegekend van 22 kg berekend op basis van één stuks jongvee (de stier van [A] ). [A] heeft tegen deze beschikking geen bezwaar aangetekend. De fosfaatrechten behorende bij de 83 stuks jongvee zijn aan Maatschap [X] toegekend.
2.8.
Op 5 juni 2018 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [A] (en zijn zoon [G] en dochter [H] ) en [C] en op 6 juni 2018 heeft [G] een e-mail aan Maatschap [X] gestuurd omtrent de fosfaatrechten. In reactie daar op heeft [C] bij e-mail van 8 juni 2018 laten weten:
Wij hebben in deze al in 2015 aangegeven, dat er geen dieren geregistreerd staan, maar dat te zullen oplossen! (…..) Er moeten dus fosfaatrechten komen voor [voornaam A]
(voorzieningenrechter: [A] ). Duidelijk, wij gaan dat regelen maar hoe?
(…..)
Door deze overheidsmaatregel lijkt het er op, dat we toch wel op elkaar aangewezen zijn (in zekere zin). Zonder fosfaatrechten kan [voornaam A] geen jongvee in de stal hebben. Zonder fosfaatrechten is het jongvee van [X] dakloos.
Het bedachte voorstel is nu als volgt:
- [X] gaat alle fosfaatrechten kopen voor [A] .
- Deze komen op naam van [A] .
- Het exacte aantal moet bekeken worden, maar is op basis van 02-0702015 en dat het voldoende is voor nu en geen boetes.
- Bij vertrouwen over en weer gaat de jongvee opfok door zoals die nu steeds ging zo niet dan kunnen we beter stoppen.
- Bij het stoppen van de overeenkomst krijgt [X] de helft van de fosfaatrechten terug. De andere helft zijn en blijven voor [A] .
2.9.
[G] heeft namens zijn vader bij brief van 12 juni 2018 aangegeven dat de fosfaatrechten op zijn naam moeten komen zonder voorwaarden of restricties.
2.10.
Partijen hebben vervolgens geen overeenstemming bereikt.

3.Het geschil

3.1.
[A] vordert na vermeerdering van eis - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. Primair Maatschap [X] te veroordelen om binnen 48 uur na betekening van het in deze te wijzen vonnis de fosfaatrechten die hij heeft ontvangen voor de 83 stuks jongvee, te vermeerderen met 10% afroming, te weten netto 1.731,6 kilogram fosfaatrechten (bruto 1.924 kilogram), althans enig ander in goede justitie te bepalen aantal kilogram, in de vorm van in 2018 benutbare fosfaatrechten, op haar kosten over te dragen door alle handelingen daartoe, onder andere via de website van 'mijn.rvo.nl', te verrichten die zijn vereist, op straffe van een dwangsom van € 300.000,- ineens, althans een door de rechtbank (lees: voorzieningenrechter) in goede justitie te bepalen dwangsom, indien [X] niet voldoet aan de verplichting uit het te wijzen vonnis;
II. Subsidiair Maatschap [X] te veroordelen om binnen 48 uur na betekening van het in deze te wijzen vonnis een voorschot te betalen op de schade die [A] lijdt ten bedrage van € 514.015,84 exclusief btw, althans enig ander in goede justitie te bepalen bedrag, voor de aankoop van netto 1.731,6 kilogram fosfaatrechten, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 6 juni 2018;
Primair en subsidiair:
III. Maatschap [X] te veroordelen in de kosten van deze procedure, daaronder begrepen de nakosten advocaat ad € 131,00 zonder betekening dan wel
€ 199,00 in geval van betekening, met bepaling dat over de totale kostenveroordeling de wettelijke rente verschuldigd zal zijn vanaf de 14de dag na het in deze te wijzen vonnis.
3.2.
Maatschap [X] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [A] met veroordeling van [A] in de kosten van het geding.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft [A] een voldoende spoedeisend belang gesteld bij zijn vorderingen. Volgens [A] heeft hij op dit moment onvoldoende fosfaatrechten om zijn jongvee opfokbedrijf te blijven exploiteren. Bovendien dient hij vóór 1 januari 2019 zijn fosfaatuitstoot te compenseren teneinde overtreding van artikel 21b lid 1 Meststoffenwet te voorkomen. Daarmee is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter het spoedeisend belang gegeven. Dat [A] ook eerder actie had kunnen ondernemen, zoals Maatschap [X] heeft aangevoerd, ontneemt niet het spoedeisend belang aan de vorderingen van [A] .
4.2.
Eveneens zal het verweer van Maatschap [X] dat de zaak zich niet leent voor beoordeling in kort geding worden gepasseerd. Dat er forse belangen zijn gemoeid met de fosfaatrechten, maakt niet dat er geen voorlopige voorziening kan worden getroffen ter zake het geschil dat partijen verdeeld houdt.
4.3.
[A] maakt aanspraak op de door Maatschap [X] ontvangen fosfaatrechten voor 83 stuks jongvee en voert daartoe - kort weergegeven - het navolgende aan. Toen de echtgenote van [A] , die de administratie van het melkveebedrijf van [A] verzorgde, (terminaal) ziek werd, heeft [A] begin 2015 besloten zijn melkvee te verkopen en over te gaan op het opfokken van jongvee. [A] heeft zijn melkvee aan Maatschap [X] verkocht en met Maatschap [X] een opfokovereenkomst gesloten. [A] heeft de toegangsgegevens voor het I&R systeem aan Maatschap [X] verstrekt teneinde de I&R registratie te regelen. Maatschap [X] heeft misbruik van deze gegevens gemaakt door zonder de toestemming van [A] op 3 juli 2015 het jongvee, dat in het kader van de tussen partijen gesloten opfokovereenkomst bij [A] op stal stond, in het I&R systeem met terugwerkende kracht per 29 juni 2015 op het UBN van Maatschap [X] te zetten. Hierdoor heeft Maatschap [X] - ten onrechte - de fosfaatrechten ontvangen voor het jongvee dat door [A] voor Maatschap [X] werd gehouden en verzorgd omdat Maatschap [X] 'geregistreerd houder' van dat jongvee was. De I&R registratie komt echter niet overeen met de werkelijkheid. Maatschap [X] heeft, zo stelt [A] , niet alleen gehandeld in strijd met de opfokovereenkomst maar daarnaast heeft Maatschap [X] in strijd met de maatschappelijke betamelijkheid en daarmee onrechtmatig gehandeld door het jongvee op 3 juli 2015 met terugwerkende kracht over te schrijven op haar UBN en thans te weigeren de fosfaatrechten aan [A] over te dragen. [A] lijdt hierdoor schade, aangezien hij zijn jongvee opfokbedrijf niet kan voortzetten. [A] vordert - in verband met de afroming van 10% op grond van artikel 25 van de Meststoffenwet - bruto 1.924 kilogram fosfaatrechten.
4.4.
Maatschap [X] voert tot haar verweer - kort gezegd - het navolgende aan.
[A] was volgens Maatschap [X] in 2015 voornemens zijn bedrijf te beëindigen, hetgeen hij kenbaar heeft gemaakt in de advertentie in Veldpost. Om toch wat 'om handen te hebben' is met Maatschap [X] de afspraak gemaakt dat het door Maatschap [X] aangekochte jongvee (waarvoor Maatschap [X] op haar bedrijf ook geen ruimte had) op het bedrijf van [A] gestald bleef en dat Maatschap [X] dat aanvulde met eigen jongvee. Daartoe zou de vrijgekomen stal worden gehuurd en werd per rund een all-in prijs afgesproken. Daarin waren niet de dierenartskosten, de kosten van mineralen en het insemineren en de verzekering begrepen. Deze bleven voor Maatschap [X] . De regie lag bij Maatschap [X] en de I&R registratie zou volledig door Maatschap [X] worden verzorgd. Maatschap [X] was eigenaar van het vee, vulde dat aan met jongvee van het eigen bedrijf, huurde de locatie, hield toezicht en betaalde daarvoor een all-in prijs. [A] heeft Maatschap [X] daarom verantwoordelijk gemaakt voor de I&R registratie en hij stemde ook in met de door Maatschap [X] uitgevoerde acties.
4.5.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
In de kern draait het in deze zaak om de vraag aan wie de fosfaatrechten toekomen die door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aan Maatschap [X] zijn toegekend. Gelet op de tekst (van de artikelen 23 leden 3 en 5 en 25) en de systematiek van de Meststoffenwet, de Memorie van Toelichting bij Wijziging van de Meststoffenwet in verband met invoering van een stelsel van fosfaatrechten (Kamerstukken II, vergaderjaar 2016/2017, 34 532, nr. 3) en het arrest van de Hoge Raad van 2 juni 1998 (ECLI:NL:HR:1998:ZD1055), is het feitelijk houderschap en niet de eigendomssituatie (op 2 juli 2015) doorslaggevend voor de toekenning van fosfaatrechten. Houder is degene die feitelijk de dieren in zijn stal onderbracht, op zijn land weide en de verzorging op zich nam.
4.6.
Voor de beantwoording van de vraag of [A] op 2 juli 2015 feitelijk houder was van het jongvee, dient naar alle feiten en omstandigheden van het geval te worden gekeken. De voorzieningenrechter acht vooralsnog voldoende aannemelijk gemaakt dat een eventuele bodemrechter voormelde vraag bevestigend zal beantwoorden. Daartoe acht de voorzieningenrechter het navolgende redengevend. Het jongvee staat bij [A] op stal. Maatschap [X] heeft weliswaar betoogd dat zij de stalruimte van [A] huurt/pacht - hetgeen door [A] is betwist - maar iedere onderbouwing van die stelling ontbreekt. Niet is gebleken dat aan het schriftelijkheidsvereiste voor de pachtovereenkomst (artikel 7:317 BW) is voldaan terwijl evenmin gebleken is dat Maatschap [X] voor de pacht van de stal een vergoeding aan [A] betaalt. De tussen partijen overeengekomen vergoeding bedraagt immers € 60,- per stuks jongvee per maand. Daaruit kan naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter redelijkerwijs worden afgeleid dat deze is gerelateerd aan de verzorging van het jongvee en niet (mede) aan het gebruik van de stalruimte. Dat partijen anderszins hebben afgesproken, is niet aannemelijk geworden. Voorts acht de voorzieningenrechter van belang dat [A] het jongvee feitelijk verzorgt: hij voert het vee, zorgt voor de mestafzet en waarschuwt Maatschap [X] wanneer het nodig is dat er een veearts wordt ingeschakeld. Deze situatie, die is ontstaan nadat [A] in maart 2015 zijn veestapel aan Maatschap [X] verkocht, is sindsdien ongewijzigd voort blijven bestaan en kwalificeert naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter als houderschap in de zin van de Meststoffenwet. Voorts acht de voorzieningenrechter van belang dat de hoeveelheid stuks jongvee dat [A] voor Maatschap [X] verzorgt, nagenoeg constant is. Dat het jongvee niet wordt geweid, maar altijd op stal staat, maakt het vorenstaande niet anders.
4.7.
Het verweer van Maatschap [X] dat zij op grond van de door haar aangevoerde feiten en omstandigheden moet worden aangemerkt als feitelijk houder gaat niet op. De feiten en omstandigheden waarop Maatschap [X] zich beroept - dat de regie, het toezicht en de verantwoordelijkheid bij haar lagen/liggen en dat zij zorg droeg/draagt voor de diverse kosten - spelen naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen rol bij de beantwoording van de vraag of men als houder van het vee kan worden aangemerkt. Daartoe is van belang wie het vee voedt, weidt en verzorgt.
4.8.
Dat [A] , zoals Maatschap [X] voorts heeft aangevoerd, in 2015 de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt, geen bedrijfsopvolger zou hebben en zijn bedrijf wilde beëindigen, acht de voorzieningenrechter eveneens niet van belang. [A] exploiteert immers nog steeds een bedrijf waarbij hij het jongvee van Maatschap [X] verzorgt dan wel opfokt, ten behoeve waarvan hij fosfaatrechten nodig heeft. Dat [A] deze fosfaatrechten enkel wil verkrijgen omdat deze een hoge waarde vertegenwoordigen, zoals Maatschap [X] betoogd, is niet aannemelijk geworden nu van een mogelijke bedrijfsbeëindiging door [A] niet is gebleken. [A] heeft aangegeven de exploitatie van zijn opfokbedrijf (zelf dan wel door zijn zoon) voort te zetten. Ook dit verweer kan Maatschap [X] derhalve niet baten.
4.9.
In het onderhavige geval was het bedoelde jongvee op 2 juli 2015 geregistreerd op het UBN van Maatschap [X] . Tussen partijen is niet in geschil dat deze registratie een 'aanwezigheidregistratie' betreft en dat deze registratie niet overeenkwam met de werkelijkheid. Het jongvee bevond zich immers in de stallen van het bedrijf van [A] . Maatschap [X] heeft deze onterechte registratie ook op 6 juli 2015 weer ongedaan gemaakt. Dat [A] niet gereageerd heeft op de beslissing van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 12 januari 2018 brengt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet met zich dat [A] daarmee zijn recht heeft prijsgegeven om van Maatschap [X] te eisen dat zij een einde maakt aan de situatie waarbij de fosfaatrechten ten gevolge van een door Maatschap [X] op een cruciaal moment en met terugwerkende kracht doorgevoerde I&R registratie aan Maatschap [X] zijn toegekend. Dat [A] geen bezwaar heeft aangetekend tegen de beschikking van de Minister regardeert Maatschap [X] niet.
4.10.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft [A] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat Maatschap [X] met vorenbedoelde registratie heeft gehandeld in strijd met de tussen partijen gesloten overeenkomst, op grond waarvan het jongvee van Maatschap [X] werd gehuisvest in de stallen van [A] en waarbij [A] de verzorging van deze dieren op zich nam. Dat [A] voor het registeren van de dieren op het UBN van Maatschap [X] geen toestemming zou hebben gegeven en dat Maatschap [X] misbruik zouden hebben gemaakt van de door [A] aangeleverde inloggegevens voor de I&R registratie, is van de zijde van Maatschap [X] gemotiveerd betwist. Volgens Maatschap [X] heeft [A] immer aangegeven dat de fosfaatrechten Maatschap [X] toekwamen.
4.11.
Wat daar ook van zij, het handelen van Maatschap [X] kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter wel als onrechtmatig worden aangemerkt. Niet zozeer omdat Maatschap [X] op 3 juli 2015 met terugwerkende kracht het jongvee dat bij [A] op stal stond op haar eigen UBN heeft geregistreerd, maar wel doordat Maatschap [X] , hoewel haar bekend was dat deze registratie niet juist was, geweigerd heeft de fosfaatrechten, die [A] hierdoor is misgelopen, onvoorwaardelijk aan [A] over te dragen. Maatschap [X] heeft daarmee naar het oordeel van de voorzieningenrechter gehandeld in strijd met de maatschappelijke betamelijkheid. Deze onrechtmatige gedraging is aan Maatschap [X] toe te rekenen en [A] heeft als gevolg van dat handelen schade geleden, nu de fosfaatrechten die [A] nodig heeft voor de exploitatie van zijn bedrijf, zijnde het houden van het jongvee voor Maatschap [X] , een aanzienlijke waarde vertegenwoordigen.
4.12.
De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat Maatschap [X] gehouden is de aan hem toegekende fosfaatrechten die [A] hadden behoren toe te komen, aan [A] dient over te dragen. Eveneens dient de 10% afroming naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter voor rekening van Maatschap [X] te komen nu dit behoort tot de door [A] ten gevolge van de onrechtmatige handelwijze van Maatschap [X] geleden schade. De verwijzing door Maatschap [X] naar het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 18 juli 2018 (ECLI:NL:RBNNE:2018:2809) gaat niet op, nu de correctiemogelijkheid van artikel 23 lid 5 Meststoffenwet (in- en uitscharen) hier niet aan de orde is.
4.13.
Maatschap [X] stelt voorts dat de door [A] gemaakte berekening onjuist is omdat [A] uitgaat van 76 pinken en 8 kalveren, welke begrippen de Meststoffenwet niet kent, maar Maatschap [X] licht dit verweer naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende toe. Volgens de door [A] overgelegde rundveestaat gaat het om het 76 stuks jongvee ouder dan 1 jaar en 8 stuks jongvee jonger dan 1 jaar, welke begrippen wel in overeenstemming zijn met de Meststoffenwet. De voorzieningenrechter acht de vordering van [A] voor wat betreft de omvang van de over te dragen kilogrammen fosfaatrechten dan ook onvoldoende weerlegd.
4.14.
Uit het vorenstaande volgt dat ook een belangenafweging naar het oordeel van de voorzieningenrechter in het voordeel van [A] dient uit te vallen. [A] zal zonder de fosfaatrechten zijn bedrijf niet kunnen exploiteren en niet onwaarschijnlijk is dat hij in een situatie terecht zal komen waarbij hij artikel 21b Meststoffenwet overtreedt, waarop forse boetes gesteld zijn. Daarmee heeft hij een rechtens te respecteren belang bij toekenning van de fosfaatrechten. Maatschap [X] daarentegen heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende belang bij fosfaatrechten voor jongvee dat niet door haar wordt gehouden, maar door [A] in het kader van de tussen partijen gemaakte afspraken over het verzorgen en/of opfokken van het aan Maatschap [X] in eigendom toebehorende jongvee. Dat deze fosfaatrechten een aanzienlijke waarde vertegenwoordigen, maakt het vorenstaande niet anders, te meer nu niet aannemelijk is geworden dat [A] deze fosfaatrechten wil verkrijgen om daarover vrijelijk te kunnen beschikken.
4.15.
Tegen de door [A] gevorderde dwangsom heeft Maatschap [X] geen verweer gevoerd. De gevorderde dwangsom zal worden toegewezen op de wijze als in het dictum te melden. Dit vormt naar het oordeel van de voorzieningenrechter een voldoende prikkel tot nakoming van het vonnis.
4.16.
Maatschap [X] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [A] vastgesteld op:
- dagvaarding € 91,72
- griffierecht € 291,00
- salaris advocaat
633,00
Totaal € 1.015,72.
De nakosten worden toegewezen op de wijze als in het dictum bepaald.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt Maatschap [X] om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis de fosfaatrechten die zij ontvangen heeft voor de 83 stuks jongvee, te vermeerderen met 10% afroming, te weten netto 1.731,6 kilogram fosfaatrechten (bruto 1.942 kilogram) in de vorm van in 2018 benutbare fosfaatrechten, op haar kosten over te dragen aan [A] door alle handelingen daartoe, onder andere via de website 'mijn.rvo.nl', te verrichten die zijn vereist;
5.2.
veroordeelt Maatschap [X] om aan [A] een dwangsom te betalen van € 300.000,- ineens indien Maatschap [X] niet aan de in 5.1. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet;
5.3.
veroordeelt Maatschap [X] in de proceskosten, aan de zijde van [A] tot op heden vastgesteld op € 1.015,72, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na heden;
5.4.
veroordeelt Maatschap [X] in de kosten die na dit vonnis ontstaan, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Maatschap [X] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na betekening van het vonnis;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.E. Biesma en in het openbaar uitgesproken op 7 november 2018. [1]

Voetnoten

1.c: 110