ECLI:NL:RBNNE:2018:4641

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 november 2018
Publicatiedatum
14 november 2018
Zaaknummer
C/18/187779 / JE RK 18-750 en C/18/187676 / JE RK 18-732
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing door kinderrechter in jeugdzorgzaak

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 13 november 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een moeder en een vader over een schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Noord. De moeder en de vader, beiden vertegenwoordigd door mr. M.S. Scheffers, hebben verzocht om de schriftelijke aanwijzing, gedateerd op 24 september 2018, vervallen te verklaren. De kinderrechter heeft de verzoeken van de ouders ontvankelijk verklaard en beoordeeld of de schriftelijke aanwijzing tijdig was aangevochten. De kinderrechter oordeelde dat de GI niet voldoende rekening had gehouden met de zienswijze van de ouders bij het opstellen van de aanwijzing, wat leidde tot de conclusie dat de aanwijzing niet deugdelijke motivering had en daarmee in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De kinderrechter verklaarde de schriftelijke aanwijzing vervallen, maar verving deze door een regeling die in het belang van de minderjarigen wenselijk werd geacht. De ouders werden verplicht om samen te werken met de hulpverlening en afspraken na te komen. De kinderrechter benadrukte dat de GI verantwoordelijk is voor het bieden van hulp aan de kinderen en dat de ouders zich moeten houden aan de bodemeisen die aan de vervallen aanwijzing waren verbonden.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaakgegevens : C/18/187779 / JE RK 18-750 en C/18/187676 / JE RK 18-732
datum uitspraak: 13 november 2018
beschikking conflictbehandeling schriftelijke aanwijzing
in de zaken van

1.[verzoekster] ,

hierna te noemen de moeder,
die woont in [woonplaats]
advocaat: mr. M.S. Scheffers, die kantoor houdt in Kolham,

2.[verzoeker] ,

hierna te noemen de vader,
die woont op een geheim gehouden adres,
advocaat: mr. M.S. Scheffers, die kantoor houdt in Kolham,
en
de gecertificeerde instelling
Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen,
hierna te noemen de GI,
die gevestigd is in Groningen.
De kinderrechter merkt de moeder aan als belanghebbende in de zaak van de vader en de vader als belanghebbende in de zaak van de moeder.

1.De procedure

1.1.
Op 18 oktober 2018 is ter griffie van deze rechtbank een verzoekschrift van de moeder ingekomen. Op dezelfde dag is ook ter griffie een verzoekschrift van de vader ingekomen. Zowel de vader en de moeder verzoeken de rechtbank om, verkort weergegeven, een schriftelijke aanwijzing van de GI die is gedateerd op 24 september 2018, vervallen te verklaren.
1.2.
Op 13 november 2018 heeft de kinderrechter de zaken ter zitting achter gesloten deuren gevoegd behandeld. Verschenen zijn de vader en de moeder, hun advocaat en mevrouw [gezinsvoogd 1] en de heer [gezinsvoogd 2] , namens de GI.

2.De feiten

2.1.
De rechtbank kan bij de beoordeling van het verzoek uitgaan van de volgende feiten.
2.2.
Verzoekster is de moeder van:
- [minderjarige 1]geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] hierna te noemen [naam] ,
- [minderjarige 2]geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats]
hierna te noemen [naam] ,
- [minderjarige 3]geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [naam] ,
- [minderjarige 4]geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [naam] ,
- [minderjarige 5]geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [naam] .
2.3.
De moeder is belast met het eenhoofdig ouderlijk over [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] . Het gezag over [minderjarige 2] en [minderjarige 1] oefent zij samen uit met de vader.
2.4.
[minderjarige 3] , [minderjarige 5] en [minderjarige 4] zijn uit huis geplaatst. [minderjarige 2] en [minderjarige 1] wonen bij hun vader.
2.5.
Bij beschikkingen van 20 april 2018 heeft de kinderrechter alle kinderen onder toezicht gesteld van de GI. De kinderrechter heeft bovendien een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder, tot uiterlijk 20 augustus 2018 en deze machtiging vervolgens verlengt tot uiterlijk 20 november 2018.
2.6.
Op 24 september 2018 heeft de GI een schriftelijke aanwijzing gegeven die betrekking heeft op de verzorging en opvoeding van [minderjarige 2] [minderjarige 1] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] . Die aanwijzing luidt, voor zover hier van belang:
Jeugdbescherming Noord is ervoor verantwoordelijk dat er hulp wordt ingezet om de bij uw kinderen geconstateerde ontwikkelingsbedreigingen weg te nemen. Om te kunnen onderzoeken of de geconstateerde en bovengenoemde zorgpunten zijn weggenomen of om
deze weg te nemen is het noodzakelijk dat u op korte termijn samenwerkt met de hulpverlening om aan de vanuit de ondertoezichtstelling gestelde doelen te werken om de ontwikkelingsbedreigingen van uw kinderen op te kunnen heffen.
Gezien dit tot dusver niet van de grond is gekomen in de vorm van een opname bij De Bron, zal Jeugdbescherming Noord hulp inzetten van ‘Stabiel’ (of vergelijkbare hulpverlening). Dit is een vorm van meer gestructureerde hulp, en wordt gezien als laatste kans hulpverlening’, met meer doorzettingsvermogen om de hulp nu wel op gang te krijgen in het belang van uw kinderen, zodat de opvoedingssituatie beter afgestemd wordt op hun behoeften.
Besluit:
De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Noord & Veilig Thuis Groningen geeft de volgende aanwijzing(en):
- u informeert Jeugdbescherming Noord elke vrijdag van de week over het verloop van de week van de kinderen via email.
- u maakt afspraken met de hulpverlening ‘Stabiel’ (of vergelijkbare hulpverlening) en bent aanwezig op het moment van de afspraken.
- u werkt samen met de hulpverlening ‘Stabiel’ (of vergelijkbare hulpverlening) om aan de vanuit de ondertoezichtstelling gestelde doelen te werken, deze hulp houdt onder andere in dat van u gevraagd wordt mee te werken aan observaties, onverwachtse huisbezoeken en huisbezoeken in de avonduren en weekenden.
De bodemeisen die Jeugdbescherming Noord verbindt aan de schriftelijke aanwijzing zijn:
- binnen de opvoedsituatie wordt er door u of door gezinsleden niet gedreigd met geweld of geweld geuit. De opvoedsituatie wordt vormgegeven zonder fysieke of verbale dreiging.
- u werkt samen met de hulpverlening aan de vanuit de ondertoezichtstelling gestelde doelen.
Indien u besluit zich niet aan deze aanwijzing(en) te houden, zijn wij genoodzaakt om het perspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te heroverwegen.

3.Het verzoek

3.1.
De moeder en de vader verzoeken de rechtbank, verkort weergegeven, de schriftelijke aanwijzing vervallen te verklaren. Daartoe voert zij aan, samengevat weergegeven, dat de schriftelijke aanwijzing onvoldoende is gemotiveerd, onder meer omdat de GI geen rekening heeft gehouden met de reactie die zij op het voornemen tot het nemen van de aanwijzing wel hebben gegeven. De moeder en de vader stellen dat de aanwijzing te verstrekkend is en niet overeenstemt met de met de gestelde doelen en een ernstige inbreuk vormt op hun privéleven. De moeder en de vader stellen verder dat de aanwijzing is foutief gedateerd op 24 september 2018 en dat zij aanwijzing pas op 10 oktober 2018 per e-mail hebben ontvangen, waardoor hun verzoek tijdig is gedaan.
3.2.
De GI voert een verweer dat strekt tot niet-ontvankelijkheid van de moeder, althans tot afwijzing van haar verzoek. Daartoe voert de GI aan, samengevat weergegeven, dat gelet op de gronden waarop de schriftelijke aanwijzing berust, deze in belang van de kinderen in stand moet worden gelaten. Volgens de GI is in ieder geval onderzoek door "Stabiel" nodig om meer zicht te krijgen op de oorzaak van de gezinsproblemen, de factoren die die gezinsproblemen in stand houden en wat nodig is om tot een effectieve hulpverlening te komen. Volgens de GI kan het daarvoor vereiste diagnostische onderzoek niet door MartiniZorg worden verricht, zoals de ouders wel willen.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak, samengevat weergegeven met het oog op een doelmatige bespreking, om de vraag of de rechtbank tijdig is verzocht om de schriftelijke aanwijzing van de GI vervallen te verklaren. Als dat tijdig is verzocht, staat te beoordelen of op de daartoe door de moeder en de vader aangevoerde gronden, de schriftelijke aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen moet worden verklaard. Verder is in deze zaak een gezichtspunt dat wanneer de schriftelijke aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen wordt verklaard, de kinderrechter de bevoegdheid heeft om de schriftelijke aanwijzing te vervangen door een regeling die hem in het belang van de minderjarigen wenselijk voorkomt.
4.2.
De moeder en de vader kunnen omdat zij gezag over de kinderen uitoefenen hun verzoeken tot vervallenverklaring doen, als zij binnen twee weken van de dag waarop de schriftelijke aanwijzing is verzonden of is uitgereikt hun verzoek bij de rechtbank hebben ingediend, of als het verzoek niet binnen deze termijn is gedaan, redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de zij in verzuim is geweest (art. 1:264 lid 3 en 4 BW).
4.3.
De GI kon desgevraagd niet vertellen op welke datum de schriftelijke aanwijzing is uitgereikt of verzonden. De GI heeft zich daarom op het standpunt gesteld dat, voor zover het verzoek tot vervallen verklaring niet tijdig is gedaan, redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de moeder en de vader in verzuim zijn geweest.
4.4.
De kinderrechter komt op grond van het voorgaande tot slotsom dat de moeder en de vader in hun verzoeken kunnen worden ontvangen. Te beoordelen staat daarom of de schriftelijke aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen moet worden verklaard.
4.5.
De kinderrechter kan een aanwijzing waartegen van begin af aan bezwaren bestaan, vervallen verklaren. Daartoe zal aan de hand van de omstandigheden ten tijde van zijn beslissing moeten worden bekeken of aan de vereisten die de Algemene wet bestuursrecht (Awb) stelt aan de totstandkoming van besluiten moeten is voldaan. Voor de toetsing aan de Awb is redengevend dat de GI weliswaar geen bestuursorgaan is in de zin van art. 1:1 Awb, maar uit de totstandkomingsgeschiedenis van de Jeugdwet (TK 2012-2013, 33 684, nr. 3, blz. 114 e.v.) blijkt dat een besluit aan de Awb moet worden getoetst als de GI bij het nemen van dat besluit handelt in de uitoefening van haar taken als bestuursorgaan voor zover zij met openbaar gezag is bekleed (vgl. Raad van State 12 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3318). De kinderrechter is van oordeel dat van dat openbare gezag sprake is als een GI een schriftelijke aanwijzing geeft, omdat zij dan eenzijdig de rechten en plichten van burgers wijzigt en zij de daartoe gegeven bevoegdheid ontleent aan een publiekrechtelijke basis. Aan dat laatste kan naar het oordeel van de kinderrechter niet afdoen dat, strikt genomen, de bevoegdheid tot het geven van de aanwijzing strikt genomen is gegeven in art. 1:263 BW. Naar het oordeel van de kinderrechter valt een besluit van een gecertificeerde instelling ter uitvoering van de ondertoezichtstelling om de hiervoor uiteengezette redenen onder de werking van de Awb.
4.6.
Een schriftelijke aanwijzing moet daarom worden beschouwd als een besluit in de zin van art. 1:3 Awb. Dit betekent dat algemene bepalingen over besluiten en de bijzondere bepalingen over beschikkingen van de Awb van toepassing zijn, houdende onder meer algemene voorschriften over zorgvuldigheid en belangenafweging, voorschriften over de bekendmaking van besluiten en over het vooraf horen van de belanghebbenden.
4.7.
Het voorgaande brengt met zich dat één van de vereisten waaraan moet zijn voldaan hieruit bestaat dat de GI bij de voorbereiding van een schriftelijke aanwijzing de nodige kennis omtrent de relevante feiten en af te wegen belangen vergaart (art. 3:2 Awb). Dat heeft de GI niet gedaan, omdat zij bij de voorbereiding van de schriftelijke aanwijzing de zienswijze van de moeder en de vader niet heeft meegenomen. De kinderrechter is van oordeel dat de schriftelijke aanwijzing van de GI daardoor niet rust op een deugdelijke motivering, wat in strijd is met artikel 3:46 Awb. De kinderrechter zal daarom de schriftelijke aanwijzing vervallen verklaren.
4.8.
De kinderrechter ziet in de omstandigheden van het geval aanleiding om van zijn bevoegdheid gebruik te maken om de aanwijzing van de GI te vervangen door een regeling die hem in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt.
4.9.
Daartoe heeft de kinderrechter zelfstandig beoordeeld welke regeling in concreto het meest het belang van alle betrokkenen en die van de minderjarigen in het bijzonder dient. De kinderrechter komt in het licht van alle feiten en omstandigheden van het geval tot de slotsom dat de aanwijzing passend en geboden is in het belang van de kinderen. De kinderrechter kan zich verenigen met de gronden waarop de schriftelijke aanwijzing rust.
4.10.
Een en ander brengt met zich dat de kinderrechter de gronden waarop de schriftelijke aanwijzing rust, overneemt en tot de zijne maakt. De gronden van de schriftelijke aanwijzingen dienen daarom als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
4.11.
Meer concreet betekent het voorgaande dat de kinderrechter de schriftelijke aanwijzing vervallen zal verklaren, maar dat hij zal gelijktijdig in het dictum van deze beschikking een regeling opnemen die nagenoeg gelijkluidend is aan de schriftelijke aanwijzing.
4.12.
Nagenoeg, omdat hij de aanwijzing dat de moeder en de vader de GI elke vrijdag van de week over het verloop van de week per e-mail moeten berichten, niet opportuun acht. De moeder en de vader hebben aangevoerd dat zij vinden dat het weekrapport van MartiniZorg al toereikend informatie geeft, de moeder dat zij bovendien onvoldoende taalvaardig is om in de Nederlandse taal het verslag te maken. Tegen deze achtergrond ziet de kinderrechter niet in hoe het doel dat de GI met dit onderdeel van de aanwijzing voor ogen heeft, kan worden behaald.
4.13.
De verzochte uitvoerbaar verklaring bij voorraad van de vervallenverklaring zal niet worden gegeven. Daarvoor is redengevend dat tegen deze beslissing geen hoger beroep openstaat, maar slechts cassatie in het belang der wet (art. 807 Rv). Bij de verzochte uitvoerbaar bij verklaring bij voorraad heeft de moeder daarom geen belang (art. 3:303 BW).

5.De beslissing

De kinderrechter
1. verklaart de schriftelijke aanwijzing vervallen,
2. bepaalt de moeder en de vader afspraken maken met hulpverlener "Stabiel" en afspraken die met deze hulpverlener worden gemaakt, zullen nakomen,
3. bepaalt dat de moeder en de vader zullen moeten samenwerken met Stabiel om vanuit de ondertoezichtstelling gestelde doelen te werken, en dat de moeder en de vader meewerken aan observaties, onverwachtse huisbezoeken en huisbezoeken in de avonduren en weekenden,
4. bepaalt dat wanneer Stabiel niet beschikbaar is, de GI een andere hulpverlenende instantie kan aanwijzen, ten aanzien waarvan hetgeen de kinderrechter in deze beschikking gegeven regeling óók geldt,
5. bepaalt dat de moeder en de vader zich moet houden aan de door de GI in de vervallen verklaarde aanwijzing opgenomen bodemeisen, die als hier herhaald en ingelast dienen te worden beschouwd,
6. wijst af wat meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. B.R. Tromp, kinderrechter, in tegenwoordigheid van
S.B.M. van der Velden als griffier en in het openbaar uitgesproken op 13 november 2018.