ECLI:NL:RBNNE:2018:4457

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 oktober 2018
Publicatiedatum
2 november 2018
Zaaknummer
LEE 15-2756
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavend optreden tegen walm en stank van Outdoor Wood Boiler met onmiddellijke stillegging

In deze zaak hebben eisers, wonende te Bellingwedde, beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bellingwedde (thans Westerwolde) om handhavend optreden tegen de walm en stank van een Outdoor Wood Boiler (OWB) af te wijzen. De rechtbank Noord-Nederland heeft op 19 oktober 2018 uitspraak gedaan in deze bodemzaak, waarbij het verzoek van eisers om handhavend op te treden werd afgewezen door verweerder. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat er sprake is van ernstige overschrijdingen van de emissiewaarden van schadelijke stoffen door de OWB, die wordt gebruikt voor de verwarming van een woning en bijbehorende gebouwen op het perceel. De rechtbank heeft een deskundige ingeschakeld, die bevestigde dat de OWB ongeschikt is voor de functie die hij nu heeft en dat de emissiegrenswaarden niet worden gehaald.

De rechtbank oordeelt dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat er geen bevoegdheid bestaat om handhavend op te treden. Gezien de vastgestelde overschrijdingen van de emissiewaarden, was verweerder bevoegd om handhavend op te treden. De rechtbank heeft daarom besloten om een voorlopige voorziening te treffen, waarbij de OWB met onmiddellijke ingang buiten werking wordt gesteld tot zes weken nadat verweerder opnieuw op het bezwaar van eisers heeft beslist. Tevens is het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Verweerder is verplicht om het door eisers betaalde griffierecht te vergoeden en is veroordeeld in de proceskosten van eisers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 15/2756

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 oktober 2018 in de zaak tussen

[eisers] , te Bellingwedde, eisers,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bellingwedde (thans: Westerwolde), verweerder,
(gemachtigde: A. Kuiper).

Procesverloop

Bij besluit van 29 januari 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eisers om handhavend op te treden tegen de walm en de stank van een Outdoor Wood Boiler (hierna: OWB) op het perceel [adres] afgewezen.
Bij besluit van 8 juli 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaarschrift van eisers ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben eisers beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft aanleiding gezien een deskundige, de Stichting Advisering Bestuurs-rechtspraak (de StAB) te benoemen teneinde de rechtbank van advies te dienen. Op 25 juli 2016 heeft de StAB de rechtbank van advies voorzien. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om op dit advies te reageren en hebben van deze gelegenheid gebruik gemaakt. De StAB heeft bij rapport van 1 november 2016 een nader advies gegeven naar aanleiding van de reacties van partijen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2017. [eiser] is verschenen. Namens verweerder is genoemde gemachtigde verschenen, bijgestaan door H. Brinkman en G. Gengler.
Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek aangehouden ten einde verweerder in de gelegenheid te stellen onderzoek te laten uitvoeren door een onafhankelijke deskundige.
Bij brief van 1 maart 2018 heeft verweerder de rapporten van Buro Blauw B.V. van februari 2018 en 1 maart 2018 ingebracht. Eisers hebben schriftelijk op de rapporten gereageerd.
Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2018. Eisers zijn verschenen. Namens verweerder is genoemde gemachtigde verschenen, bijgestaan door
[deskundige] , werkzaam bij Buro Blauw B.V.

Overwegingen

1. Bij haar oordeelsvorming betrekt de rechtbank de navolgende feiten en omstandigheden.
1.1.
De betreffende OWB is geplaatst op het terrein van de inrichting van [belanghebbende] , gevestigd aan [adres] (hierna: het perceel). De OWB wordt gebruikt voor de verwarming van de woning, de loods en de kantoorunit op het perceel. De OWB produceert, door verbranding van hout (biomassa), warme lucht die door middel van een leiding naar een warmwatersysteem wordt gevoerd. Het water wordt verwarmd ten behoeve van de verwarming. De verbrandingsgassen van de OWB worden afgevoerd door middel van een circa 9.40 meter hoge schoorsteen. Verder is achter de OWB een extra beluchter geplaatst om aan het begin van de schoorsteen de lucht te verdunnen.
1.2.
Eisers hebben bij brief van 22 september 2014 aan verweerder verzocht handhavend op te treden tegen de uitstoot van schadelijke stoffen, de walm en de stank van de OWB op het perceel.
1.3.
Bij het primaire besluit heeft verweerder het verzoek van eisers om handhavend op te treden afgewezen. Aan dit besluit zijn controles van toezichthouders van de Omgevingsdienst Groningen van 20 januari 2015, 21 januari 2015 en 27 januari 2015 (twee controles) ten grondslag gelegd.
1.4.
Tegen het primaire besluit hebben eisers bij brief van 20 februari 2015 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend.
1.5.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de commissie, het bezwaarschrift van eisers ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.

Toepasselijke regelgeving

2. Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.
2.1.
Ingevolge artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder een last onder bestuursdwang verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.

Overwegingen

3. Beoordeeld dient te worden of verweerder het verzoek om handhavend optreden met betrekking tot de OWB op het perceel terecht heeft afgewezen. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1.
In het rapport van Buro Blauw B.V. is vastgesteld dat hoofdstuk 3, afdeling 3.2.1 (stookinstallaties) van het Activiteitenbesluit van toepassing is op de OWB. Ter zitting is dit door verweerder bevestigd.
3.1.1.
In afdeling 3.2.1 van het Activiteitenbesluit worden eisen aan de emissie van stookinstallaties, zoals de OWB, gesteld. Op basis van het rapport concludeert de rechtbank dat ter plaatse van de OWB sprake is van een overschrijding van de geldende emissiewaarden van PAK-componenten behorend tot stofklasse MVP-1, stofconcentraties en SO2. Ter hoogte van de in het rapport genoemde omliggende woningen wordt de streefwaarde voor PAK-componenten van 1 ng/m³ als jaargemiddelde concentratie overschreden. Ten aanzien van de omliggende woningen geldt eveneens dat het aanvaardbaar geurhinderniveau van het provinciaal geurbeleid wordt overschreden.
3.1.2.
De rechtbank stelt vast dat [deskundige] ter zitting het rapport heeft toegelicht. De conclusies van de rechtbank dat ter plaatse van de OWB sprake is van (forse) overschrijdingen van de genoemde emissiewaarden en van verschillende overschrijdingen ter plaatse van de genoemde omliggende woningen heeft [deskundige] bevestigd. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat verweerder, gelet op de vastgestelde overschrijdingen, bevoegd was tot handhavend optreden. Uit het voorgaande volgt dat verweerder zich in het bestreden besluit ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er geen bevoegdheid bestaat om ter zake handhavend op te treden tegen de OWB. Gelet hierop behoeft hetgeen eisers overigens hebben aangevoerd geen bespreking meer.
3.2.
Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat het rapport ter advisering is voorgelegd aan de Omgevingsdienst Groningen. Volgens verweerder volgt er op een termijn van ongeveer twee weken een advies waarin de vraag beantwoord wordt of maatwerk-voorschriften kunnen worden opgelegd. Indien dit niet het geval is resteert het stilleggen van de OWB.
3.2.2.
De rechtbank stelt vast dat verweerder sinds de ontvangst van het rapport geen actie heeft ondernomen buiten de adviesaanvraag aan de Omgevingsdienst. Op basis van het rapport en de toelichting van [deskundige] kan evenwel niet anders worden geconcludeerd dan dat de OWB ongeschikt is voor de functie die hij nu heeft. Het stellen van maatwerk-voorschriften met betrekking tot de werking van de OWB en het stookgedrag laat onverlet dat aan de voor de OWB geldende emissiegrenswaarden moet worden voldaan, hetgeen bij het huidige gebruik van de OWB niet mogelijk lijkt te zijn.
3.2.3.
De rechtbank is daarom van oordeel dat het stilleggen van de OWB op dit moment noodzakelijk is. Er is sprake van dermate ernstige overschrijdingen van de emissiewaarden dat onmiddellijke stillegging van de OWB gerechtvaardigd is. Nu verweerder ter zitting niet bereid is gebleken om toezeggingen te doen over de termijn waarop daadwerkelijk stappen gezet zullen worden ten einde een situatie te bewerkstelligen waarin de OWB aan de grenswaarden kan voldoen dan wel de OWB zal worden stil gelegd, ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van 8:72, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht een voorlopige voorziening te treffen.
3.3.
De rechtbank concludeert, gelet op het voorgaande, dat verweerder het verzoek van eisers om handhavend op te treden ten aanzien van de OWB ten onrechte heeft afgewezen, nu verweerder bevoegd was om hiertoe over te gaan.
4. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding de voorlopige voorziening te treffen dat de OWB met onmiddellijke ingang buiten werking wordt gesteld tot zes weken nadat verweerder opnieuw op het bezwaar van eisers heeft beslist, waarbij verweerder erop toe dient te zien dat de OWB gedurende deze periode niet wordt gebruikt.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
6. Tot slot acht de rechtbank het aannemelijk dat de heer [eiser] verletkosten heeft gemaakt om de zittingen van 15 juni 2017 en 4 oktober 2018 bij te wonen. Aangezien het verzoek niet is onderbouwd met bewijsstukken, hanteert de rechtbank met inachtneming van vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2012:BV9511) het tarief van € 7,- per uur. De rechtbank stelt het aantal uren per zitting inclusief reistijd vast op 5 uur. De rechtbank stelt de vergoeding voor verletkosten daarom vast op € 70,- (2 x 5 uur x € 7,-).
Eisers hebben verder verzocht om vergoeding van verschotten van in totaal € 2,40. Een nadere toelichting of onderbouwing van de door eisers opgevoerde kosten is niet gegeven. Dit betekent dat de gevraagde kostenvergoeding niet dan wel onvoldoende is onderbouwd.
De rechtbank stelt tenslotte de reiskosten (van woonplaats en terug, op basis van openbaar vervoer) vast op € 42,44.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- treft de voorlopige voorziening dat de OWB op het perceel met onmiddellijke ingang buiten werking wordt gesteld tot zes weken nadat verweerder een nieuw besluit op bezwaar heeft genomen, waarbij verweerder erop toe dient te zien dat de OWB gedurende deze periode niet wordt gebruikt;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 167,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 112,44.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.F. Bruinenberg, voorzitter en mr. H.J. Bastin en
mr. V. van Dorst, leden, in aanwezigheid van mr. E. Nolles als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2018.
de griffier de voorzitter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Afschrift verzonden op: