3.4Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het volgende gebleken. Verzoekers wonen op een afstand van 650 tot 700 meter van de planlocatie. Aan de noordzijde van het zonnepark worden 10 rijen van in totaal ongeveer 40 meter breed blauwe bessenstruiken geplaatst om het zicht op het achterliggende zonnepark te ontnemen. De struiken worden 1,80 m tot 2 meter hoog. De hoogte van de zonnepanelen bedraagt eveneens ongeveer 1.80 meter.
Voorafgaand aan de zitting heeft belanghebbende een advies overgelegd van Prins projectmanagement & Advies met daarin de resultaten van een onderzoek naar de vraag of verzoekers als gevolg van het zonnepark gevolgen van enige betekenis ondervinden. Ter zitting zijn voorts visualisaties getoond.
Uit de resultaten van het onderzoek alsmede de visualisaties is de voorzieningenrechter gebleken dat het zonnepark vanaf het erf van verzoekers, gelet op de afstand en de afschermende bessenstruiken, ook in de winter, nauwelijks zichtbaar is. Voor zover al zicht bestaat op de locatie zal dit met name de bessenstruiken betreffen.
Verzoekers hebben ter zitting gesteld dat de ter zitting getoonde visualisaties hen niet hebben overtuigd, maar zij hebben hun stelling niet onderbouwd. De voorzieningenrechter zal daarom uitgaan van hetgeen door belanghebbende en verweerder is gesteld en uit de visualisaties is gebleken. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat de gevolgen van het besluit voor het zicht van verzoekers van dermate geringe betekenis zijn dat in zoverre een persoonlijk belang bij het bestreden besluit ontbreekt. Voorts moet naar het oordeel van de voorzieningenrechter worden geoordeeld dat, gelet op de afstand van het erf van verzoekers tot het zonnepark, de hoogte van de panelen en de landschappelijke inpassing, van het zonnepark evenmin een zodanige ruimtelijke uitstraling uitgaat op het perceel van verzoekers dat het van invloed is op het woon- en leefklimaat van verzoekers. In dat verband is tevens van belang dat op basis van de agrarische bestemming een soortgelijke belemmering van het uitzicht zou kunnen ontstaan.
Ook anderszins is niet aannemelijk geworden dat het zonnepark gevolgen van enige betekenis voor verzoekers heeft, bijvoorbeeld in de vorm van trillingen, geur, emissie, licht, geluid of bijzondere risico’s voor de omgeving. Verzoekers hebben dit ook niet bestreden. Voor zover verzoekers nadelige gevolgen ondervinden als gevolg van het vrachtverkeer door de bouw van het park is dit van tijdelijke aard zodat de belangen van verzoekers niet onevenredig worden geschaad.
Voorts zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks het bovenstaande een objectief en persoonlijk belang van verzoekers rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt. De omstandigheid, dat verzoekers regelmatig in het gebied en langs het park wandelen, alsmede de omstandigheid, dat verzoeker Ter Heijden een wandelboek heeft geschreven dat betrekking heeft op het gebied, acht de voorzieningenrechter ontoereikend om te kunnen spreken van een bijzonder individueel belang dat hen van anderen onderscheidt die zich ook in dit gebied (willen) begeven. De voorzieningenrechter wijst in dat verband op de uitspraken van de Afdeling van 18 mei 2005 (ECLI:NL:RVS:2005:AT5688) en de uitspraak van de Afdeling van 29 augustus 2007 (ECLI:NL:RVS:2007:BB2499, rechtsoverweging 2.8.2). 4 Het voorgaande brengt naar het oordeel van de voorzieningenrechter mee dat niet kan worden geoordeeld dat de belangen van verzoekers rechtstreeks bij de bestreden omgevingsvergunning zijn betrokken.
5 De voorzieningenrechter is van oordeel dat bovenstaande overwegingen moeten leiden tot de conclusie dat het beroep van verzoekers niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
6 Omdat het beroep niet-ontvankelijk verklaard wordt, is er geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.