ECLI:NL:RBNNE:2018:429

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 februari 2018
Publicatiedatum
9 februari 2018
Zaaknummer
LEE 17-4363 en 17-4364
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de belanghebbendheid bij de realisering van een zonnepark in Vlagtwedde

Op 9 februari 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoekers en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlagtwedde. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een omgevingsvergunning voor de realisatie van een zonnepark in Vlagtwedde. Verzoekers, die op een afstand van 650 tot 700 meter van de planlocatie wonen, hebben betoogd dat zij als belanghebbenden moeten worden aangemerkt, omdat het zonnepark gevolgen voor hen zou hebben. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de belangen van verzoekers niet rechtstreeks betrokken zijn bij de bestreden omgevingsvergunning. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het zonnepark, door de afstand en de landschappelijke inpassing met blauwe bessenstruiken, nauwelijks zichtbaar is vanaf het erf van verzoekers. Bovendien zijn er geen significante milieueffecten aangetoond die de woon- en leefsituatie van verzoekers negatief zouden beïnvloeden. Daarom heeft de voorzieningenrechter het beroep van verzoekers niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 17/4363 en LEE 17/4364
uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 februari 2018 op het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoekers],te [plaats], verzoekers
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlagtwedde, verweerder
(gemachtigden: G. Metselaar en K. Gringhuis).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: Zonnepark Vlagtwedde B.V. te Dokkum (gemachtigde: K. Roderburg).

Procesverloop

Bij besluit van 9 november 2017 het bestreden besluit) heeft verweerder aan Powerfield omgevingsvergunning verleend voor de realisering van een zonnepark aan [perceel] te [plaats].
Verzoekers hebben tegen het besluit beroep ingediend bij de rechtbank. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende en verzoekers hebben aanvullende stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2018. Verzoekers zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Voor belanghebbende zijn verschenen mr. K. Spee, S. Jellema, J. van Leeuwen en J. Bertholet.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek wordt gedaan indien beroep bij de bestuursrechter is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2.1
Op 29 mei 2017 heeft derde belanghebbende een aanvraag ingediend om omgevingsvergunning ten behoeve van de realisatie van een grondgebonden zonnepark op een perceel van circa 100 hectare op de percelen [perceel]. De zonnepanelen hebben een hoogte van ongeveer 1.80 m boven het maaiveld. De omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor de activiteiten bouwen en handelen in strijd met regels Ruimtelijke ordening.
2.2
Op 27 juni 2017 heeft de raad de ‘beleidsnotitie Zonneparken Vlagtwedde’ vastgesteld.
2.3
Bij besluit van 18 juli 2017 hebben Gedeputeerde Staten van Groningen de locatie aan de [perceel] bij [plaats] aangewezen voor het plaatsen van een zonnepark.
2.4
Op 27 juni 2017 heeft de raad van de gemeente Vlagtwedde een ontwerp verklaring van geen bedenkingen afgegeven.
2.5
Het voornemen om de omgevingsvergunning te verlenen is gepubliceerd in het nieuwsblad van de gemeente Vlagtwedde op 5 en 12 juli 2017.
2.6
Op 11 augustus 2017 hebben verzoekers een zienswijze ingediend.
2.7
Op 26 september 2017 heeft de raad de tegen de ontwerpverklaring van geen bedenkingen van 27 juni 2017 ongegrond verklaard en een verklaring van geen bedenkingen afgegeven.
2.8
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder de zienswijzen ongegrond verklaard en de vergunning verleend.
2.9
Tegen dit besluit hebben verzoekers beroep ingesteld bij de rechtbank en een voorlopige voorziening gevraagd aan de voorzieningenrechter.
3.
Belanghebbendheid
3.1
Verweerder en derde belanghebbende stellen zich op het standpunt dat verzoekers niet als belanghebbenden bij het bestreden besluit zijn aan te merken. Verzoekers hebben, gelet op de afstand tot het zonnepark, de hoogte van de zonnepanelen en de landschappelijke inpassing door middel van een bessenkwekerij, nauwelijks zicht op het zonnepark. Ook op grond van milieueffecten heeft het zonnepark geen nadelige gevolgen voor de woon-en leefsituatie van verzoekers nu geen sprake is van geurhinder, geluidhinder, lichthinder, trillingen, emissie en risico.
3.2
Artikel 8:1 van de Awb luidt: ‘Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.”
Artikel 1:2, eerste lid, luidt: “Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.”
3.3
Voor het zijn van belanghebbende moet aannemelijk zijn dat ter plaatse van de woning of het perceel van de betrokkene gevolgen van enige betekenis kunnen worden ondervonden (zie uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 16 maart 2016, (ECLI:NL:RVS:2016:737)). Het uitgangspunt is dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit - zoals een bestemmingsplan of een vergunning - toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn
3.4
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het volgende gebleken. Verzoekers wonen op een afstand van 650 tot 700 meter van de planlocatie. Aan de noordzijde van het zonnepark worden 10 rijen van in totaal ongeveer 40 meter breed blauwe bessenstruiken geplaatst om het zicht op het achterliggende zonnepark te ontnemen. De struiken worden 1,80 m tot 2 meter hoog. De hoogte van de zonnepanelen bedraagt eveneens ongeveer 1.80 meter.
Voorafgaand aan de zitting heeft belanghebbende een advies overgelegd van Prins projectmanagement & Advies met daarin de resultaten van een onderzoek naar de vraag of verzoekers als gevolg van het zonnepark gevolgen van enige betekenis ondervinden. Ter zitting zijn voorts visualisaties getoond.
Uit de resultaten van het onderzoek alsmede de visualisaties is de voorzieningenrechter gebleken dat het zonnepark vanaf het erf van verzoekers, gelet op de afstand en de afschermende bessenstruiken, ook in de winter, nauwelijks zichtbaar is. Voor zover al zicht bestaat op de locatie zal dit met name de bessenstruiken betreffen.
Verzoekers hebben ter zitting gesteld dat de ter zitting getoonde visualisaties hen niet hebben overtuigd, maar zij hebben hun stelling niet onderbouwd. De voorzieningenrechter zal daarom uitgaan van hetgeen door belanghebbende en verweerder is gesteld en uit de visualisaties is gebleken. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat de gevolgen van het besluit voor het zicht van verzoekers van dermate geringe betekenis zijn dat in zoverre een persoonlijk belang bij het bestreden besluit ontbreekt. Voorts moet naar het oordeel van de voorzieningenrechter worden geoordeeld dat, gelet op de afstand van het erf van verzoekers tot het zonnepark, de hoogte van de panelen en de landschappelijke inpassing, van het zonnepark evenmin een zodanige ruimtelijke uitstraling uitgaat op het perceel van verzoekers dat het van invloed is op het woon- en leefklimaat van verzoekers. In dat verband is tevens van belang dat op basis van de agrarische bestemming een soortgelijke belemmering van het uitzicht zou kunnen ontstaan.
Ook anderszins is niet aannemelijk geworden dat het zonnepark gevolgen van enige betekenis voor verzoekers heeft, bijvoorbeeld in de vorm van trillingen, geur, emissie, licht, geluid of bijzondere risico’s voor de omgeving. Verzoekers hebben dit ook niet bestreden. Voor zover verzoekers nadelige gevolgen ondervinden als gevolg van het vrachtverkeer door de bouw van het park is dit van tijdelijke aard zodat de belangen van verzoekers niet onevenredig worden geschaad.
Voorts zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks het bovenstaande een objectief en persoonlijk belang van verzoekers rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt. De omstandigheid, dat verzoekers regelmatig in het gebied en langs het park wandelen, alsmede de omstandigheid, dat verzoeker Ter Heijden een wandelboek heeft geschreven dat betrekking heeft op het gebied, acht de voorzieningenrechter ontoereikend om te kunnen spreken van een bijzonder individueel belang dat hen van anderen onderscheidt die zich ook in dit gebied (willen) begeven. De voorzieningenrechter wijst in dat verband op de uitspraken van de Afdeling van 18 mei 2005 (ECLI:NL:RVS:2005:AT5688) en de uitspraak van de Afdeling van 29 augustus 2007 (ECLI:NL:RVS:2007:BB2499, rechtsoverweging 2.8.2).
4 Het voorgaande brengt naar het oordeel van de voorzieningenrechter mee dat niet kan worden geoordeeld dat de belangen van verzoekers rechtstreeks bij de bestreden omgevingsvergunning zijn betrokken.
5 De voorzieningenrechter is van oordeel dat bovenstaande overwegingen moeten leiden tot de conclusie dat het beroep van verzoekers niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
6 Omdat het beroep niet-ontvankelijk verklaard wordt, is er geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
 verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.F. Bruinenberg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. F.K. Heiting, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2018.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Afschrift verzonden op: