ECLI:NL:RBNNE:2018:4190

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 oktober 2018
Publicatiedatum
19 oktober 2018
Zaaknummer
18/830198-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf en terbeschikkingstelling na poging tot doodslag en andere strafbare feiten

Op 19 oktober 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1997, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot doodslag. De verdachte heeft op 15 oktober 2017 in Groningen vijfmaal met een revolver op het slachtoffer geschoten, waarbij het slachtoffer door drie kogels is geraakt en blijvend letsel heeft opgelopen, waaronder een hoge dwarslaesie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met opzet handelde en dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Naast de poging tot doodslag is de verdachte ook veroordeeld voor bedreiging, mishandeling en het voorhanden hebben van wapens. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 10 jaar op, alsook de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege, gezien de gebrekkige ontwikkeling van de verdachte en het gevaar voor recidive. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer en de maatschappij. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, met een schadevergoeding van €369.344,70 voor materiële en immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830198-18
ter terechtzitting gevoegde parketnummers 18/176204-16 & 18/830388-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 19 oktober 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd te PI Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
20 september 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G.N. Weski, advocaat te Rotterdam.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.J. Mous.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging ex artikel 314a Wetboek van Strafvordering (Sv) en na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
parketnummer 18/176204-16
1.
hij op of omstreeks 15 juni 2016, in de gemeente Groningen,
[slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven
gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk
dreigend die [slachtoffer 1] (telefonisch) mondeling toegevoegd de woorden: "Ik kom
bij je vader en ik maak jullie allemaal dood" en/of (daarna, bij haar woning)
mondeling toegevoegd de woorden "Je moet de deur open doen, ik wil mijn kleine
zien, als je de deur niet open doet kom ik later terug en breek ik de deur
open, ik maak je dood en je hebt echt een probleem" althans woorden van
gelijke dreigende aard en/of strekking;
2.
hij op of omstreeks 15 juni 2016, in de gemeente Groningen, een wapen van
categorie III, te weten een gaspistool (merk/type Umarex Colt Government), een schietbeker en/of een patroonmagazijn (bestemd door genoemd gaspistool) en/of munitie van categorie III, te weten 50 stuks 9mm centraalvuur knalpatronen (merk Geco), voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 15 juni 2016, in de gemeente Groningen, een wapen van
categorie I, onder 1, te weten een valmes, voorhanden heeft gehad;
4.
hij op of omstreeks 12 april 2016, in de gemeente Groningen, [slachtoffer 1]
heeft mishandeld door haar in het gezicht te slaan of te stompen;
parketnummer 18/830198-18
hij op of omstreeks 19 juli 2016 te Zuidlaren, gemeente Tynaarlo, tezamen en
in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening in/uit een pand gelegen aan de [straatnaam]
( [benadeelde partij] ) heeft weggenomen één of meer mobiele telefoons, accessoires en/of
een hoeveelheid geld, te weten ongeveer 2100 euro, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de
plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen
goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak,
verbreking, inklimming;
parketnummer 18/830388-17
1.
hij op of omstreeks 15 oktober 2017, in de gemeente Groningen, ter uitvoering
van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met
voorbedachten rade [slachtoffer 4] van het leven te beroven, met dat opzet met
een vuurwapen meerdere kogels in de richting van die [slachtoffer 4] heeft afgevuurd,
door welke kogels die [slachtoffer 4] is getroffen in de rug en/of (linker onder)been
en/of schaamstreek, althans meermalen in diens lichaam,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 15 oktober 2017, in de gemeente Groningen, ter uitvoering
van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 4] van
het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen meerdere kogels in de
richting van die [slachtoffer 4] heeft afgevuurd, door welke kogels die [slachtoffer 4] is
getroffen in de rug en/of (linker onder)been en/of schaamstreek, althans
meermalen in diens lichaam,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 15 oktober 2017, in de gemeente Groningen, openlijk, te
weten op of aan de openbare weg, de Korreweg, in elk geval op of aan de
openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten
[slachtoffer 4] , door
-de vrije doorgang te belemmeren van die [slachtoffer 4] , en/of
-aan de fiets van die [slachtoffer 4] te trekken en/of te rukken, en/of
-die [slachtoffer 4] vast te pakken en/of omver te duwen en/of ten val te
brengen, en/of
-die [slachtoffer 4] te schoppen en/of te slaan;
3.
hij op of omstreeks 15 oktober 2017, in de gemeente Groningen, een wapen van
categorie III, te weten een revolver (merk Nagant), voorhanden heeft gehad;
4.
hij op of omstreeks 6 november 2017, in de gemeente Groningen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk BBM, kaliber 6.35), voorhanden heeft gehad;
5.
hij op of omstreeks 6 november 2017, in de gemeente Groningen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen van categorie I onder 7°, te weten een veerdrukpistool (merk Hellfire Compact), zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen, voorhanden heeft gehad.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
Parketnummer 18/176204-16
De officier van justitie heeft op grond van de stukken in het dossier gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde.
Parketnummer 18/830198-18
De officier van justitie heeft op grond van het dossier aangevoerd dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Parketnummer 18/830388-17
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde heeft de officier van justitie het volgende aangevoerd. Verdachte heeft met een revolver in totaal vijf schoten afgevuurd op aangever, waarbij vanaf het eerste schot sprake was van poging tot moord. Ter onderbouwing heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte bewust de revolver heeft meegenomen om die te gebruiken. Hoewel al twee keer eerder tegen verdachte was gezegd dat hij de revolver moest weg doen, heeft hij dit niet gedaan; hij heeft de revolver juist herladen. Bij de worsteling met aangever heeft verdachte ook gezegd dat 'die jongen nergens heen gaat'. In de slechts paar minuten die het schieten heeft geduurd, kan op grond van de uiterlijke verschijningsvorm worden vastgesteld dat verdachte tijd heeft gehad om na te denken over zijn te nemen beslissing. Zo volgt uit de camerabeelden dat verdachte in een constant tempo met steeds hetzelfde interval meermalen de trekker heeft overgehaald daarbij richtend op de wegrennende aangever, terwijl verdachte zich in de richting van aangever heeft bewogen. Elke keer na het overhalen van de trekker heeft verdachte kunnen nadenken waar hij mee bezig was omdat de haan bij het schieten met een revolver niet gespannen blijft staan en er kracht moet worden uitgeoefend om de haan naar achteren te trekken. Nadien zou verdachte hebben gezegd dat hij op aangever heeft geschoten omdat hij daar zin in had. Er kan derhalve geen sprake zijn geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden heeft de officier van justitie geconcludeerd dat verdachte voor de uitvoering van zijn daad heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven, zodat het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Met betrekking tot het onder 4 en 5 ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat de kamer waar verdachte is aangehouden erg klein en overzichtelijk was. Verdachte heeft meerdere dagen op de kamer doorgebracht, waardoor hij zich bewust moet zijn geweest van de
aanwezigheid van de wapens. De wapens, aangetroffen op een stapel kleding en boven in een kledingkast, lagen als het ware voor het oprapen. Verdachte had tevens directe beschikkingsmacht over de wapens. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat gelet op het arrest van de Hoge Raad uit 2013, waarbij sprake was van medeplegen van het voorhanden hebben van meerdere vuurwapens, het onder 4 en 5 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. [1]
Standpunt van de verdediging
Parketnummer 18/176204-16
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken nu de aangifte van [slachtoffer 1] op geen enkele wijze wordt ondersteund door een ander wettig bewijsmiddel.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de feiten 2 en 3 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Met betrekking tot feit 4 heeft de raadsman aangevoerd dat in de tenlastelegging als pleegdatum 12 april 2016 staat vermeld. De politie heeft verdachte voorgehouden dat het incident zou zijn voorgevallen op 14 april 2016, zodat hetgeen verdachte bij de politie verklaard heeft ook geacht moet worden betrekking te hebben op enkel die datum. Nu er in het dossier geen wettig bewijs voorhanden is om de aangifte van de mishandeling (gepleegd op 12 april 2016) te ondersteunen, dient verdachte van het onder 4 ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Parketnummer 18/830198-18
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Parketnummer 18/830388-17
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde heeft de raadsman het volgende betoogd. Indien de rechtbank op grond van de verklaringen van [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [getuige 1] concludeert dat verdachte op aangever heeft geschoten, kan op grond van deze verklaringen niet worden vastgesteld dat er voorafgaand aan het schieten een dermate substantiële tijdspanne is geweest dat verdachte zich heeft kunnen beraden omtrent zijn handelingen, dan wel dat verdachte al langer rondliep met het idee om iemand (en specifiek aangever) van het leven te beroven. Verdachte dient derhalve van het onder 1 primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde en de feiten 2, 3, 4 en 5 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Parketnummer 18/176204-16
Bewezenverklaring
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Feit 1
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 15 juni 2016, opgenomen op pagina 42 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100 2016200006 d.d. 8 september 2016, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
Op woensdag 15 juni 2016 werd ik door [verdachte] gebeld. Ik hoorde dat hij vertelde dat hij zijn spullen bij mij thuis op wilde halen. Hij zei: 'Ik kom bij je vader en ik maak jullie allemaal dood'. Toen [verdachte] mij belde en mij met de dood bedreigde, had ik ook echt het idee dat hij dit zou kunnen doen. Toen ik bij mijn woning aan de [straatnaam] aan kwam, zag ik dat [verdachte] aan kwam lopen. Ik hoorde dat [verdachte] naar mij schreeuwde: 'Je moet de deur open doen, ik wil mijn kleine zien, als je de deur niet open doet kom ik later terug en breek ik de deur open, ik maak je dood en je hebt echt een probleem'.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanhouding d.d. 15 juni 2016, opgenomen op pagina 10 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisanten:
Op woensdag 15 juni 2016 werden wij gezonden naar de [straatnaam] te Groningen
omdat de ex-man voor de deur stond. Wij hoorden dat het een Turkse jongen betrof. Ter plaatse zagen wij een jongen voor [straatnaam] staan, welke voldeed aan het signalement. Deze jongen, nader te noemen als verdachte [verdachte] , hebben wij de cautie medegedeeld. Wij hoorden van verdachte [verdachte] dat hij ruzie had met de bewoonster van [straatnaam] omdat hij er niet in mocht. Ik, verbalisant, hoorde van verdachte [verdachte] dat er nog goederen van hem in de woning waren en dat hij deze terug wilde. Ik zag dat aangever geëmotioneerd en overstuur was. Ik, verbalisant, hoorde van aangever [slachtoffer 1] dat verdachte [verdachte] de volgende woorden tegen haar gezegd heeft: "Ik maak je dood" of woorden van gelijke strekking.
Feiten 2 en 3
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 2 en 3 ten laste gelegde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt ten aanzien van feit 2 als volgt:
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 20 september 2018;
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 juni 2016, opgenomen op pagina 63 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100 2016200006 d.d. 8 september 2016, inhoudende het relaas van verbalisanten met betrekking tot de doorzoeking van de woning van verdachte;
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 augustus 2016, opgenomen op pagina 75 van voornoemd dossier, inhoudende het relaas van verbalisant met betrekking tot het onderzoek van een wapen.
Deze opgave luidt ten aanzien van feit 3 als volgt:
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 20 september 2018;
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 juni 2016, opgenomen op pagina 63 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100 2016200006 d.d. 8 september 2016, inhoudende het relaas van verbalisanten met betrekking tot de doorzoeking van de woning van verdachte;
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 juni 2016, opgenomen op pagina 70 van voornoemd dossier, inhoudende het relaas van verbalisant met betrekking tot het onderzoek van een wapen.
Feit 4
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 14 april 2016, opgenomen op pagina 22 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100 2016200006 d.d. 8 september 2016, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
Ik doe aangifte van mishandeling gepleegd op dinsdag 12 april 2016. Ik bevond mij in mijn woning aan de [straatnaam] te Groningen. [verdachte] is via de schutting van de buren op mijn balkon aan de achterzijde van de woning geklommen. Ik zag dat de moeder van [verdachte] de balkondeur opendraaide en naar [verdachte] toeliep. Ik zag toen dat [verdachte] zijn moeder tegen de muur aandrukte en de woning in kwam lopen. Ik zag en voelde toen dat [verdachte] mij, kennelijk opzettelijk en met kracht, met een gebalde vuist een slag tegen mijn gezicht aan gaf. Deze vuistslag veroorzaakte pijn bij mij. Ik werd geraakt op mijn linker wang.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 17 juni 2016, opgenomen op pagina 28 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
Ik heb [slachtoffer 1] twee maanden geleden een vlakke hand gegeven, daar was mijn moeder ook bij die heeft dat gezien. Ik heb [slachtoffer 1] op haar wang geraakt met platte hand.
Bewijsoverweging
De rechtbank overweegt dat het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen nu de aangifte van [slachtoffer 1] voldoende wordt ondersteund door het proces-verbaal van aanhouding.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde gaat de rechtbank ten voordele van verdachte uit van 40 patronen, nu op grond van het dossier niet eenduidig kan worden vastgesteld hoeveel patronen er onder verdachte zijn aangetroffen. De rechtbank is voorts van oordeel dat op grond van de stukken in het dossier niet kan worden vastgesteld dat de in de woning van verdachte aangetroffen schietbeker en patroonmagazijn goederen zijn waarvan het voorhanden hebben strafbaar is gesteld op basis van de Wet wapens en munitie. Verdachte zal daarom van deze onderdelen van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde overweegt de rechtbank dat de aangifte voldoende wordt ondersteund door de verklaring van verdachte. Aangeefster heeft verklaard dat zij door verdachte is geslagen, terwijl de moeder van verdachte op dat moment ook aanwezig was. Verdachte heeft in juni 2016 bij de politie verklaard dat hij twee maanden geleden aangeefster heeft geslagen terwijl zijn moeder ook aanwezig was. De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen voldoende blijkt dat aangever en verdachte over hetzelfde incident hebben verklaard. De rechtbank acht het onder 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Parketnummer 18/830198-18
Bewezenverklaring
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 20 juli 2016, opgenomen op pagina 17 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2016206856 (Onderzoek NN2R016069-ANDROG) d.d. 29 augustus 2018, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 3] :
Ik ben namens de benadeelden [benadeelde partij] en [slachtoffer 2] (eigenaar franchise onderneming) gerechtigd tot het doen van aangifte. Vanochtend 19 juli 2016 vertelde
[slachtoffer 2] mij dat hij door de alarmcentrale was benaderd in verband met een geactiveerd alarm. Toen ik aankwam, stond de voordeur op een kier. Ik zag dat de deur van het magazijn open stond. De deur lag er in zijn geheel uit. In de winkel is een camerabeveiligingssysteem aanwezig. (…)
De volgende goederen zijn weggenomen:
- diverse accessoires: hoesjes en glasprotectors.
Door de ramkraak is de volgende schade ontstaan:
- de voordeur is ontzet;
- de deur naar het magazijn toe is vernield;
- de deur naar de kantine is vernield;
- het raam in de wand tussen het magazijn en de kantine is vernield evenals de luxaflex die hiervoor hangt.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d.
3 augustus 2016, opgenomen op pagina 20 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Op 19 juli 2016 heeft aangever [slachtoffer 3] namens de [benadeelde partij] aangifte gedaan ter zake diefstal. Op woensdag 3 augustus 2016 ontving ik van [slachtoffer 3] een mail. Hieruit bleek dat er vier vervangende mobiele telefoons zijn weggenomen. Tevens is er € 2.100,- aan afstortgeld weggenomen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d.
13 november 2016, opgenomen op pagina 23 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Wij, verbalisanten, kregen het verzoek om te gaan naar Zuidlaren, in verband met een op dat moment gaande ramkraak bij de [benadeelde partij] . Samen met de heer [slachtoffer 3] heb ik de geregistreerde beelden kunnen bekijken. Ik, verbalisant, zag het volgende:
Ik zag aan de tijd die meeliep op het scherm dat er op 19 juni 2016 (
de rechtbank begrijpt: juli 2016), omstreeks 02.23 uur een witte personenauto met de achterzijde gericht naar de dubbele voordeur van de [benadeelde partij] stond, met zijn verlichting aan. Ik zag dat de witte auto vervolgens achteruit reed in de richting van de dubbele voordeur van de [benadeelde partij] . Ik zag dat het kenteken [kenteken] betrof. Ik zag dat het een kleine witte auto betrof van het merk Skoda.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d.
29 juli 2016, opgenomen op pagina 53 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Op 27 juli 2016 en 29 juli 2016 bekeek ik, verbalisant, de camerabeelden, welke door de [benadeelde partij] aan de politie ter beschikking waren gesteld. Het betreft de [benadeelde partij] , gevestigd aan de [straatnaam] te Zuidlaren.
Het betreffen camerabeelden, welke opgenomen zijn op 19 juli 2016 tussen 03:21:36 uur en
03:46:50 uur. Om 03:22:22 uur is te zien dat er een lichtgekleurde auto over het trottoir voor de [benadeelde partij] rijdt. Kort daarna is te zien dat er twee personen uit de auto stappen. Eén van deze personen draagt een tas. Daarna is te zien dat de auto achteruit tegen de deuren van de ingang van de [benadeelde partij] rijdt. Nadat de auto tegen de deur is aangereden, is te zien dat de deuren van de ingang open gaan. Om 03:22:44 uur rijdt de auto weer naar voren en lopen de twee reeds uitgestapte personen de winkel binnen. De persoon met de tas draagt een donkere jas en een hoofddeksel. Deze persoon wordt in dit proces-verbaal verder genoemd als dader 1. De tweede persoon gaat om 03:22:46 uur naar binnen en draagt een bivakmuts. Deze persoon wordt in dit proces-verbaal verder genoemd als dader 2. Vervolgens komen dader 1 en dader 2 op camerabeeld CH1 weer in beeld. Hierop is te zien dat dader 1 een voorhamer in zijn handen heeft. Op dit beeld is het hoofddeksel van dader 1 beter te zien, het betreft een muts met een klep. Deze muts heeft ook flappen aan de zijkant, die naar beneden hangen. De bovenkant van de muts en de klep hebben een lichtere kleur dan de rest van de muts. Terwijl dader 2 bij dader 1 komt staan, slaat dader 1 met een voorhamer op een deur. Later blijkt dit de deur van het magazijn te zijn. Vervolgens is te zien dat dader 2 de deur van het magazijn met een koevoet probeert te forceren. Daarna is te zien dat dader 2 samen met dader 1 tegen de deur van het magazijn aan staat te trappen. Op het moment dat de deur is ingetrapt, komt op dat moment de bestuurder van de auto bij de andere twee daders staan. De bestuurder heeft ook een bivakmuts op en draagt een trui met capuchon. De bestuurder van de auto zal in dit proces-verbaal verder genoemd worden als dader 3. Vervolgens is op camerabeeld CH4 te zien dat de drie daders het magazijn betreden. Op dit beeld is te zien dat dader 1, ook gezichtsbedekking heeft. (…)
Vervolgens loopt dader 3 verder de winkel in en pakt hij twee tassen. Deze tassen brengt hij vervolgens naar het magazijn, waar daders 1 en 2 zijn. Op een gegeven moment wordt er luxaflex weggetrokken door dader 1. Terwijl dader 1 dit doet, maakt dader 3 slaande bewegingen richting het luxaflex. Dader 1 klimt door het raam in het magazijn. Dader 2 prikt met zijn breekijzer tegen glasresten van het raam. Op een gegeven moment komt dader 1 weer in beeld op camera CH4. Hierop is te zien dat hij door het raam van het magazijn hangt. Vervolgens is te zien dat hij een goed in zijn handen heeft. Daarna is om 03:24:21 uur te zien dat dader 1 het magazijn verlaat met een tas en een voorhamer in zijn handen. Hij loopt richting de ingang van de winkel en hij opent deze deur. Daarna loopt hij naar buiten om vervolgens de tas en de voorhamer via de rechterzijde van de auto in de auto van de daders te leggen. (…) Vervolgens is te zien via camera CH2 dat alle drie de daders de winkel verlaten. Dader 2 draagt op dat moment een tas en legt deze in de auto van de daders. Dader 3 loopt richting de bestuurderszijde van de auto en doet eerst het linker achterportier dicht. Dader 1 en dader 2 stappen aan de rechterzijde van de auto in.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d.
24 november 2016, opgenomen op pagina 58 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Op 19 juli 2016 heeft er een ramkraak plaatsgevonden op de [benadeelde partij] te Zuidlaren. De [benadeelde partij] is voorzien van beveiligingscamera's. Op de beelden zijn drie daders te zien. De daders dragen gezichtsbedekkende kleding en handschoenen. Bij de ramkraak is gebruik gemaakt van een personenauto. Deze auto wordt aangetroffen aan de Maaslaan te Groningen. Op 21 juli 2016 worden aan het Boutenspad de volgende goederen aangetroffen: een muts, een bivakmuts, een sjaal, twee paar handschoenen. Het Boutenspad ligt in de nabijheid van de Maaslaan. Door de forensische opsporing zijn foto's genomen van onder andere de muts die aan het Boutenspad is aangetroffen. Bovenstaande muts vertoont sterke gelijkenis met de muts die wordt gedragen door een van de drie daders.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal sporenonderzoek d.d.
12 augustus 2016, opgenomen op pagina 84 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Op 19 juli 2016 te 09:15 uur, werd door mij verbalisant een forensisch onderzoek naar sporen verricht in verband met een gekwalificeerde diefstal in/uit een telefoonwinkel gelegen aan de [straatnaam] te Zuidlaren, gepleegd tussen dinsdag 19 juli 2016 te 03:23 uur en dinsdag 19 juli 2016 te 03:30 uur.
Ik zag aan de buitendeur, buitenzijde, ter hoogte van de deurgreep op de ruit een bloedveeg. Dit bloed werd door mij bemonsterd, veiliggesteld en voorzien van SIN AAJM0204NL.
Ik zag dat de binnendeur van de winkel naar het magazijn was opengebroken. Ik zag in
de binnendeur een groot gat ter hoogte van de deurklink. Vermoedelijk heeft men hier
de koevoet voor gebruikt. In het magazijn op de muur, rechts naast het ingeslagen raam van de kantine/kantoor, zag ik een bloedveeg. Dit bloed werd door mij bemonsterd, veiliggesteld en voorzien van SIN AAJM0244NL. De binnendeur van het magazijn naar de kantine/kantoor zat ook een groot gat ter hoogte van de deurklink. Deze was ook met grof geweld opengebroken.
7. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2016.07.26.068, d.d. 3 augustus 2016, opgenomen op p. 91 van voornoemd dossier, opgemaakt door ing. S.R. Hoogendoorn-Jagai, op de door haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudende als haar verklaring:
SIN en
omschrijving Beschrijving DNA-profiel Celmateriaal kan Matchkans
afkomstig zijn van
AAJM0204NL#01 DNA-profiel van een man [verdachte] kleiner dan
Bloed één op één
miljard
AAJM0244NL#01 DNA-profiel van een man [verdachte] kleiner dan
Bloed één op één
miljard
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal identificatie n.a.v. DNA-sporen d.d. 17 augustus 2016, opgenomen op pagina 89 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Uit het door het Nederlands Forensisch Instituut ingesteld vergelijkend onderzoek bleek dat de hieronder genoemde sporen zijn geïdentificeerd op het DNA profiel onder de volgende personalia:
Betrokkene
Achternaam : [verdachte]
Voornamen : [verdachte]
Geboren : [geboortedatum] 1997
Geboorteplaats : Groningen in Nederland
Delict informatie : Gekwal. diefstal in/uit winkel
Datum onderzoek : 19 juli 2016
Plaats delict : [straatnaam] , [pleegplaats]
Spoornummer : PL0100-2016206856-27346
SIN : AAJM0244NL
Plaats delict : [straatnaam] , [pleegplaats]
Spoornummer : PL0100-2016206856-27347
SIN : AAJM0204NL
9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal sporenonderzoek d.d.
12 augustus 2016, opgenomen op pagina 96 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Op woensdag 20 juli 2016 te 15:20 uur, werd door mij verbalisant als forensisch onderzoeker een forensisch onderzoek naar sporen verricht aan een personenauto welke betrokken zou zijn geweest met een gekwalificeerde diefstal in/uit winkel, gepleegd tussen dinsdag 19 juli 2016 te 03:23 uur en dinsdag 19 juli 2016 te 03:30 uur.
Het betrof een personenauto merk Skoda, type Fabia, kleur wit en voorzien van kenteken [kenteken] . Aan de buitenzijde van het achterportier bestuurderszijde zag ik een bloedveeg. De bloedveeg zat op een hoogte dat deze vermoedelijk door de verdachte was gezet tijdens het langslopen naar het bestuurdersportier. Het bloed werd door mij bemonsterd, veiliggesteld en voorzien van SIN AAGW7979NL.
Biologisch spoor
Spoornummer : PL0100-2016206856-27370
SIN : AAGW7979NL
Spooromschrijving : Bloed
Plaats veiligstellen : Buitenzijde achter portier bestuurderszijde
10. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2016.08.01.75, d.d. 9 augustus 2016, opgenomen op p. 100 van voornoemd dossier, opgemaakt door ing. H.J. van Paassen, op de door hem afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudende als zijn verklaring:
SIN en
omschrijving Beschrijving DNA-profiel Celmateriaal kan Matchkans
afkomstig zijn van
AAGW7979NL#01 DNA-profiel van een man [verdachte] kleiner dan
Bloed één op één
miljard
11. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal identificatie n.a.v. DNA-sporen d.d. 17 augustus 2016, opgenomen op pagina 99 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Uit het door het Nederlands Forensisch Instituut ingesteld vergelijkend onderzoek
bleek dat het hieronder genoemde spoor is geïdentificeerd op het DNA profiel onder de
volgende personalia:
Betrokkene
Achternaam : [verdachte]
Voornamen : [verdachte]
Geboren : [geboortedatum] 1997
Geboorteplaats : Groningen in Nederland
Delict informatie : Gekwal. diefstal in/uit winkel
Plaats delict : [straatnaam] , [pleegplaats] , binnen de gemeente
Tynaarlo
Spoornummer : PL0100-2016206856-27370
SIN : AAGW7979NL
12. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal sporenonderzoek d.d.
23 juli 2016, opgenomen op pagina 106 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Ik, verbalisant, kreeg uit handen van collega [verbalisant] de hieronder genoemde goederen. Deze goederen waren aangetroffen in de bosjes van het Boutenspad te Groningen. Dit pad is niet ver van de Maaslaan te Groningen, alwaar een gestolen personenauto werd aangetroffen, die eerder die nacht gebruikt was bij een ramkraak in Zuidlaren bij de [benadeelde partij] .
Goednummer : PL0100-2016206856-754264
SIN : AAHC0833NL
Object : Handschoen
13. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2016.08.19.123, d.d. 18 oktober 2016, opgenomen op p. 109 van voornoemd dossier, opgemaakt door ing. M.J.W. Pouwels, op de door hem afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudende als zijn verklaring:
Onderstaand onderzoeksmateriaal is onderworpen aan een DNA-onderzoek:
AAHC0833NL#02 Bemonstering van de gehele binnenzijde van een rechterhandschoen

SINBeschrijving DNA-profiel

AAHC0833NL#02
DNA-mengprofiel van
minimaal twee personen
- [medeverdachte 3] en [verdachte]
Parketnummer 18/830388-17
Vrijspraak voorbedachte raad
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde overweegt de rechtbank als volgt. Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechtbank, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, vormt een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden om aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift hebben plaatsgevonden of dat sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld. [2]
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van het dossier niet komen vast te staan dat verdachte het voornemen had om [slachtoffer 4] van het leven te beroven tot op het moment dat [slachtoffer 4] , naar aanleiding van het tegen [slachtoffer 4] uitgeoefende openlijk geweld, verdachte bij zijn revers vastpakte. Op grond van de verklaringen van aangever, [medeverdachte 1] en de beschrijving van de camerabeelden stelt de rechtbank vast dat verdachte kennelijk in reactie hierop zijn revolver heeft gepakt en binnen een tijdsspanne van acht seconden vijfmaal in de richting van aangever heeft geschoten. De rechtbank stelt vast dat verdachte in dit korte tijdsbestek in elk geval viermaal de haan van de revolver heeft moeten spannen en vijfmaal heeft gericht en geschoten. De rechtbank is van oordeel dat verdachte gedurende die aaneengesloten bezigheden in het zeer korte tijdbestek vanaf het moment dat hij door [slachtoffer 4] bij zijn revers werd gepakt weinig tijd heeft gehad om zich te beraden. De rechtbank concludeert daarom dat verdachte onvoldoende gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn daad en zich daarvan rekenschap te geven. Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 1 primair ten laste gelegde.
Vrijspraak feit 5
Ten aanzien van feit 5 stelt de rechtbank voorop dat voor een veroordeling wegens het voorhanden hebben van een wapen in de zin van artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie is vereist dat sprake is geweest van een meerdere of mindere mate van bewustheid bij de verdachte omtrent de aanwezigheid daarvan. Aan de hand van het dossier stelt de rechtbank vast dat het wapen is aangetroffen boven in een dichte kledingkast van medeverdachte [medeverdachte 4] . Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verdachte zich in meerdere of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van het veerdrukpistool. De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van het onder 5 ten laste gelegde.
Bewezenverklaring
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Feiten 1, 2 en 3
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d.
17 oktober 2017, opgenomen op pagina 171 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NNRAB17012 d.d. 3 maart 2018, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 4] :
Op 15 oktober 2017 fietste ik tegen 5 uur de Korreweg op. Ter hoogte van het Bernoulliplein stonden 3 jongens, ik hoorde dat een van hen riep of ik wat wilde drinken. Ik zei: “Nee” en stopte. Kort daarna zag ik dat de 3 jongens in een cirkel om mij heen kwamen staan. Ik voelde en bemerkte dat één van de jongens aan mijn bagagedrager begon te trekken. Ik probeerde mijn fiets onder controle te houden. Ik zag en voelde dat de 2e jongen, die linksvoor mij stond, aan mijn stuur begon te trekken. Ik pakte de 2e jongen hoog bij zijn revers en probeerde hem naar beneden te duwen. De 3e jongen stond rechtsvoor mij. Door het getrek aan mijn fiets was de fiets wat schuin komen te liggen en viel ik half. Het volgende moment hoorde ik: “pang”. Ik voelde dat ik werd geraakt in mijn kruis en denk dat doordat de fiets al schuin lag ik weg kon lopen, ik probeerde te rennen. Toen ik wegliep/rende hoorde ik dat er nog 2 keer werd geschoten. Ik voelde dat ik in mijn rug werd geraakt en ben toen plat gegaan.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verhoor aangever d.d. 14 november 2017 opgenomen op pagina 175 van het dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 4] :
De schutter stond ongeveer een halve meter rechts voor mij.
3. Letselinformatie ten behoeve van politie en justitie, opgemaakt door T. Naujocks, forensisch arts KNMG, GGD Groningen, d.d. 20 oktober 2017, opgenomen op pagina 1776 van voornoemd dossier:
Zaak : Schietincident Korreweg d.d. 15 oktober 2017
Naam slachtoffer : [slachtoffer 4] Geslacht: man
Voornamen : [slachtoffer 4]
Geboortedatum : [geboortedatum] 1995 te Haarlem
Datum letsel : 15 oktober 2017
Datum onderzoek : 20 oktober 2017
Forensisch arts : Mw. Drs. T. Naujocks, GGD Groningen
Bij lichamelijk onderzoek bleek sprake van de volgende letsels:
- inschot ter plaatse van het rechter schouderblad (achterzijde van het lichaam);
- inschotverwonding balzak en lies rechts (voorzijde van het lichaam);
- inschotverwonding aan de voorzijde van het scheenbeen links, kogel voelbaar ter plaatse van het kopje van het kuitbeen.
Beelvormend onderzoek (röntgenfoto's en CT) lieten het volgende zien:
- kogel in het ruggenmergkanaal ter hoogte van de 1e en 2e borstwervel;
- kogel aan de achter- /binnenzijde van het rechter bovenbeen, in de spieren en circa 20 cm onder het heupgewricht;
- kogel bij kopje kuitbeen links.
Betrokkene werd nog dezelfde dag geopereerd: er werden drie intacte kogels verwijderd. Het neurologische letsel, in casu, de hoge dwarslaesie bij betrokkene, wordt beschreven als blijvend.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 oktober 2017, opgenomen op pagina 141 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
De eigenaar van [naam bedrijf] , gevestigd aan de [straatnaam] te Groningen had twee cameraopstellingen: C2 gericht op het Borneoplein en een gedeelte van de Korreweg en C1 deels gericht op de Sumatralaan. Beide systemen nemen dag en nacht beelden op van de omgeving. Ter plaatse heb ik, verbalisant, van camerasysteem C2 een aantal opgenomen beelden bekeken en beluisterd. Zo hoorde ik binnen een periode van ongeveer acht seconden een vijftal knallen. Ik zag dat het camerasysteem hierbij aan gaf dat de vijf knallen veroorzaakt werden op 15 oktober 2017 tussen 05:02:51 en 05:02:59 die dag. Verbalisant Van Eisden stelde bij vergelijking vast dat het camerasysteem C2 een tijdafwijking van 2 minuten en 30 seconden vertoonde ten opzichte van de huidige tijd. Dat betekent dat de vijfknallen omstreeks 05:05 uur hebben plaatsgevonden. Vrijwel tegelijkertijd met de knallen waren er lichtflitsjes te zien vanuit de richting Korreweg centrum.
5. Een kennisgeving van inbeslagneming d.d. 15 oktober 2017, opgenomen op pagina 1106 van voornoemd dossier, voor zover inhoudende:
Beslagene
Achternaam : [slachtoffer 4]
Voornamen : [slachtoffer 4]
Geboren : [geboortedatum] 1995
Geboorteplaats : Haarlem in Nederland
Goednummer : PL0100-2017273099-933376
Object : Munitie (Kogelpunt)
Aantal/eenheid : 3 stuks
Bijzonderheden : Uit lichaam van slachtoffer
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal onderzoek munitiedelen d.d. 1 november 2017, opgenomen op pagina 1720 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Binnen het onderzoek van de politie Noord- Nederland onder BVH nummer 01-2017273099
zijn op munitiedelen gelijkende goederen inbeslaggenomen.
Deze goederen werden voor nader onderzoek aangeboden aan het Team wapens, munitie en
explosieven
Munitieomschrijving:
Goednummer : PL0100-2017273099-933376
Categorie omschrijving : Wapens/munitie/springstof
Object : Munitie (Kogelpunt )
Aantal/eenheid : 3 stuks
Bijzonderheden : Uit lichaam slachtoffer
Het betreffen drie volmantel kogelpunten die kennelijk zijn afgevuurd door de loop van
een vuurwapen. Elk van de kogelpunten vertoont vier naar rechts draaiende indrukken zoals die ontstaan door de "Velden" in de loop van een vuurwapen met vier naar rechts draaiende trekken en velden. De drie kogelpunten komen wat betreft vorm en afmeting overeen met een kogelpunt uit een volmantel centraalvuur kogelpatroon van het kaliber 7,62x38R Nagant. Een kogelpatroon van het kaliber 7,62x 38R Nagant is specifiek ontworpen voor een revolver van het merk: Nagant, model: 1895. Dit betreft een revolver voorzien van een cilinder met 7 ligplaatsen en een loop voorzien van vier naar rechtsdraaiende trekken en velden.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt aanvullend proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 maart 2018, als los document gevoegd, inhoudende als relaas van verbalisant:
Door mij is op 1 november 2017 onder BHV nummer PL100-2017273099-82 een proces-verbaal betreffende onderzoek aan munitieonderdelen opgemaakt. Deze munitiedelen betroffen drie volmantel kogelpunten die passen bij een revolver van het merk Nagant model 1895. Een revolver merk Nagant model 1895 betreft een voorwerp dat bestemd of geschikt is om projectielen door een loop af te schieten en waarvan de werking berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing. Derhalve is een dergelijke revolver een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 gelet op artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie. Het illegaal voorhanden hebben van een vuurwapen zoals een omschreven Nagant revolver is een misdrijf als bedoeld in artikel 26 lid 1 Wet wapen en munitie.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d.
15 oktober 2017, opgenomen op pagina 190 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 2] :
Op 15 oktober 2017 omstreeks 05:03 uur fietste ik op het fietspad aan de zijde waar het Bernoulliplein is gelegen. Ik zag 3 jongens tegen 1 jongen duwen. Terwijl ik dat zag, hoorde ik de jongens schreeuwen. Ik zag dat de jongen tegen het middelste voertuig aan werd geduwd. Ik zag dat de jongen die geduwd werd, wegrende richting de rotonde. Vervolgens hoorde ik 4 schoten. Terwijl ik de schoten hoorde, zag ik in een reflex een zwart vuurwapen met daaruit mondingsvuur komen.
9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d.
19 oktober 2017, opgenomen op pagina 269 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 1] :
[medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [verdachte] waren alle drie dronken en luidruchtig. Ik heb een wapen gezien bij [verdachte] . Een revolver donker van kleur. Ik heb het wapen gezien toen we aan het drinken waren bij de Hoornsemeer. Ieder van ons heeft met het wapen geschoten in de lucht. Het wapen is van [verdachte] . (…)
[medeverdachte 2] vertelde dat ze door die straat reden en stopten. Dat het slachtoffer daar fietste en iemand vroeg om een drankje te doen. Uiteindelijk stopte die jongen. Hij zei er werden klappen uitgedeeld door iedereen op het slachtoffer. Hij vertelde dat hij zag dat [verdachte] het wapen trok. En dat er toen schoten zijn gelost door [verdachte] . [medeverdachte 2] heeft ook een klap gegeven omdat de anderen dat ook deden. Hij zei dat [medeverdachte 1] en [verdachte] bij het slachtoffer stonden en aan het klappen waren.
10. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d.
18 oktober 2017, opgenomen op pagina 875 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [medeverdachte 2] :
We kwamen bij de Korreweg aan. De jongens hielden een jongen aan. Hij kwam aan fietsen. Hem werd gevraagd of hij iets wilde drinken. Ik hoorde die jongen zeggen: 'Nee, ik moet morgen werken'. Toen werd er getrokken en geduwd. De schutter sloeg die jongen. Heel dom, maar ik heb die fietser ook geslagen. Toen hoorde ik ineens een knal. Toen vervolgens hoorde ik een tweede knal. Toen hoorde ik nog twee schoten. Het waren vier knallen. Ik ben samen met de schutter gevlucht.
(…) Die jongen kwam aanfietsen. De pakjesdrager werd vastgehouden. Toen zag ik een stoot richting het hoofd van die jongen. Dit was de schutter die als eerst sloeg.
11. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 24 oktober 2017, opgenomen op pagina 904 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van
[medeverdachte 2] :
De schutter van het schietincident op de Korreweg op 15 oktober 2017 is [verdachte] .
12. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d.
11 januari 2018, opgenomen op pagina 915 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [medeverdachte 2] :
Het wapen dat [verdachte] heeft gebruikt tijdens het schietincident op de Korreweg was een revolver. Zwart. Ik weet het merk, Nagant. Dat heeft [verdachte] mij verteld.
13. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 27 oktober 2017, opgenomen op pagina 817 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van
[medeverdachte 1] :
[medeverdachte 2] was degene die aan [slachtoffer 4] vroeg of hij wat wilde drinken, maar wij deden daarna ook mee. Ik ook. Er werd wel een beetje getrokken aan de fiets. Door [medeverdachte 2] of door mij. Ik stond aan de zijkant van de fiets. Ik stond aan zijn (= [slachtoffer 4] ) linker kant. Iedereen heeft het achterrekje van de fiets vastgepakt, ik, [medeverdachte 2] en de schutter. Echt trekken, dat deed de schutter. Er werd geduwd.
14. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 30 oktober 2017, opgenomen op pagina 824 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van
[medeverdachte 1] :
Bij de Hoornsemeer waren we met vier personen. Ik, [getuige 1] , [medeverdachte 2] en de schutter. Ik heb gezien dat [slachtoffer 4] de schutter vastpakte. (…) Toen ik richting de schutter liep, trok hij opeens het pistool. Toen mijn hand vlakbij het pistool kwam, het raakte nog niet aan, heeft hij met het pistool geschoten. We stonden allemaal voor [slachtoffer 4] .
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 4 ten laste gelegde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 20 september 2018;
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van binnentreden in woning d.d. 7 november 2017, opgenomen op pagina 469 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NNRAB17012 d.d. 3 maart 2018, inhoudende het relaas van verbalisant;
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal onderzoek (vuur)wapens d.d. 17 januari 2018, opgenomen op pagina 481 van voornoemd dossier, inhoudende het relaas van verbalisant.
Bewijsoverweging
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte vijf keer met een revolver in de richting van aangever heeft geschoten, waarbij aangever drie keer in het lichaam is getroffen, te weten in de rug, zijn linker onderbeen en schaamstreek. De rechtbank is van oordeel dat het handelen van verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht is op de dood van aangever, dat verdachte heeft gehandeld met het opzet om aangever van het leven te beroven. De rechtbank acht derhalve poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde acht de rechtbank op grond van de stukken in het dossier het ten laste gelegde medeplegen niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank zal verdachte van dit deel van de tenlastelegging vrijspreken.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder parketnummer 18/176204-16 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde, het onder parketnummer 18/830198-18 ten laste gelegde en het onder parketnummer
18/830388-17 1 subsidiair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
Parketnummer 18/176204-16
1.
hij op 15 juni 2016 in de gemeente Groningen [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend die [slachtoffer 1] telefonisch mondeling toegevoegd de woorden: "Ik kom bij je vader en ik maak jullie allemaal dood" en daarna, bij haar woning mondeling toegevoegd de woorden: "Je moet de deur open doen, ik wil mijn kleine zien, als je de deur niet open doet kom ik later terug en breek ik de deur open, ik maak je dood en je hebt echt een probleem";
2.
hij op 15 juni 2016 in de gemeente Groningen een wapen van categorie III, te weten een gaspistool (merk/type Umarex Colt Government) en munitie van categorie III, te weten 40 stuks 9mm centraalvuur knalpatronen (merk Geco), voorhanden heeft gehad;
3.
hij op 15 juni 2016 in de gemeente Groningen een wapen van categorie I, onder 1, te weten een valmes, voorhanden heeft gehad;
4.
hij op of omstreeks 12 april 2016 in de gemeente Groningen [slachtoffer 1] heeft mishandeld door haar in het gezicht te slaan;
Parketnummer 18/830198-18
hij op 19 juli 2016 te Zuidlaren tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening uit een pand gelegen aan de [straatnaam] ( [benadeelde partij] ) heeft weggenomen mobiele telefoons, accessoires en een hoeveelheid geld, te weten ongeveer 2100 euro, toebehorende aan [benadeelde partij] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak;
Parketnummer 18/830388-17
1. subsidiair
hij op 15 oktober 2017 in de gemeente Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 4] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen meerdere kogels in de richting van die [slachtoffer 4] heeft afgevuurd, door welke kogels die [slachtoffer 4] is getroffen in de rug en linker onderbeen en schaamstreek, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 15 oktober 2017 in de gemeente Groningen openlijk, te weten op de openbare weg de Korreweg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 4] , door
- de vrije doorgang te belemmeren van die [slachtoffer 4] , en
- aan de fiets van die [slachtoffer 4] te trekken, en
- die [slachtoffer 4] te duwen en
- die [slachtoffer 4] te slaan;
3.
hij op 15 oktober 2017 in de gemeente Groningen een wapen van categorie III, te weten een revolver (merk Nagant), voorhanden heeft gehad;
4.
hij op 6 november 2017 in de gemeente Groningen een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk BBM, kaliber 6.35), voorhanden heeft gehad.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Parketnummer 18/176204-16
1. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
2. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
3. handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
4. mishandeling;
Parketnummer 18/830198-18
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
Parketnummer 18/830388-17
1. subsidiair poging tot doodslag;
2. openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
3. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
4. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Motivering straf en/of maatregel

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake de door hem bewezen geachte feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren met aftrek van voorarrest. Tevens heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege wordt opgelegd. Hoewel verdachte elke medewerking aan onderzoek in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) heeft geweigerd, heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat aan alle voorwaarden is voldaan om te komen tot oplegging van de maatregel. De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden verklaard. Daarnaast heeft de officier van justitie bij de formulering van zijn strafeis meegewogen dat verdachte op geen enkele wijze enige verklaring heeft gegeven waarom hij op aangever heeft geschoten, dat verdachte gelijk na het schietincident uitlatingen heeft gedaan over het 'prettige' gevoel dat hij van het schieten kreeg, dat verdachte zich doelbewust verborgen heeft gehouden voor de politie zonder gebruik te maken van de kans om zichzelf te melden en dat hij op geen enkele wijze spijt heeft getoond in de richting van aangever.
Standpunt van de verdediging
Parketnummer 18/830198-18
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).
Parketnummer 18/830388-17
Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat de personalia en de foto van verdachte bekend zijn gemaakt in het televisieprogramma Opsporing Verzocht. Hierdoor is een grove inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van verdachte. Door deze disproportionele maatregel is een inbreuk gemaakt op de artikelen 6, 8 en 10 EVRM. Er is derhalve sprake van een onherstelbaar verzuim in de zin van artikel 359a Sv, welk verzuim tot strafvermindering dient te leiden. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de omstandigheid dat verdachte vader is van twee kinderen tot strafmatiging moet leiden.
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat op grond van het pro Justitia rapport opgemaakt door het PBC, geen uitsluitsel kan worden gegeven over de eventuele doorwerking van de gebrekkige ontwikkeling in het ten laste gelegde. Daarnaast heeft verdachte een zeer beperkt strafblad en is er geen sprake van een patroon van geweldsdelicten gericht tegen willekeurige personen waardoor niet is voldaan aan het gevaarscriterium. De raadsman heeft op grond van het voorgaande betoogd dat de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege niet aan verdachte kan worden opgelegd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Korrewegzaak
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Hij heeft op 15 oktober 2017 vijfmaal met een revolver in de richting van [slachtoffer 4] geschoten, waarbij [slachtoffer 4] door drie kogels is getroffen in de rug, het linker onderbeen en de schaamstreek. Eerder die avond was verdachte met een groep vrienden (bestaande uit de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en getuige [getuige 1] ) op stap gegaan. Ze zijn eerst naar de Hoornsemeer gereden waar ze een flinke hoeveelheid bier en sterke drank hebben gedronken. Toen de groep daar weg wilde gaan, heeft verdachte zijn revolver gepakt en tweemaal in de lucht geschoten. Hierna hebben [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [getuige 1] ook allemaal één keer met het wapen in de lucht of in het water geschoten. Vervolgens is er nog meer drank opgehaald. Na een bezoek aan cafetaria [naam cafetaria] -getuige [getuige 1] was inmiddels naar huis gegaan omdat hij de andere jongens vervelend en luidruchtig vond- is verdachte samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] richting Korreweg gereden. Ter hoogte van het Bernoulliplein hebben verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] verschillende fietsers aangesproken. Ook aan het slachtoffer, de op dat moment 21-jarige student [slachtoffer 4] , hebben zij gevraagd of hij iets wilde drinken. Toen [slachtoffer 4] antwoordde dat hij dit niet wilde omdat hij de volgende dag moest werken, kwamen verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in een cirkel om hem heen staan en begonnen zij aan zijn fiets te trekken, hem te slaan en te duwen. [slachtoffer 4] heeft naar aanleiding van dit openlijke geweld op enig moment in een reactie verdachte bij zijn revers gepakt en geprobeerd hem aldus uit balans te brengen. In een kennelijke reactie hierop heeft verdachte zijn revolver gepakt, meermalen op [slachtoffer 4] geschoten en hem vervolgens zwaar gewond op het asfalt van de Korreweg achtergelaten. [slachtoffer 4] heeft aan de schietpartij onder meer ernstig blijvend letsel, te weten een hoge dwarslaesie, overgehouden.
Ter terechtzitting heeft [slachtoffer 4] op indrukwekkende wijze beschreven dat zijn leven door het schietincident voor altijd op verstrekkende wijze is veranderd. Naast de vele lichamelijke gevolgen - [slachtoffer 4] moet de rest van zijn leven gebruikmaken van een rolstoel en kan niet meer gaan en staan waar hij wil- kampt hij ook nog dagelijks met de psychische gevolgen, te weten een groot gevoel van onveiligheid en constante angst. De rechtbank is van oordeel dat verdachte de lichamelijke integriteit en de persoonlijke vrijheid van dit volkomen willekeurige slachtoffer op grove wijze heeft geschonden. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan.
Het onderhavige feit heeft begrijpelijk voor grote ophef in de maatschappij gezorgd. Daaraan heeft bijgedragen dat verdachte op geen enkele manier verantwoording heeft willen afleggen. Verdachte heeft zich na het schietincident doelbewust drie weken schuil gehouden voor politie en justitie. Zowel bij de politie als ter zitting heeft verdachte vooral gebruik gemaakt van het hem toekomende zwijgrecht. Verdachte heeft daardoor op geen enkele manier inzicht verschaft in zijn drijfveren of erkend dat hij een ander onherstelbaar leed heeft aangedaan. De rechtbank begrijpt dat dit voor [slachtoffer 4] en zijn familie onverteerbaar moet zijn. De rechtbank neemt het verdachte bovendien bijzonder kwalijk dat hij, ondanks het leed dat hij [slachtoffer 4] en zijn familie heeft aangedaan, de bij hen levende vrees voor een wraakactie ook tijdens de behandeling ter terechtzitting niet heeft willen wegnemen. Datzelfde geldt overigens voor de vrees bij personen die in het verband van deze zaak nadelig over verdachte verklaard hebben.
Het onderhavige feit heeft gezorgd voor gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij. Er waren die nacht veel jongelui op straat die terugkeerden van een stapavond en zijn geconfronteerd met het brute geweld in de richting van [slachtoffer 4] , dat voor hetzelfde geld hen zelf had kunnen overkomen. Ook buurtbewoners zijn opgeschrikt door het schietincident vlak voor hun woning. Met name het feit dat het hier lijkt te gaan om een compleet willekeurig slachtoffer heeft veel mensen schrik aangejaagd. De rechtbank is derhalve van oordeel dat gelet op de ernst van het feit oplegging van een langdurige onvoorwaardelijke vrijheidsstraf gerechtvaardigd is.
Schending artikelen 6, 8 en 10 EVRM?
De raadsman heeft aangevoerd dat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv omdat door het bekendmaken van de personalia en de foto van verdachte in het televisieprogramma Opsporing Verzocht een inbreuk is gemaakt op de artikelen 6, 8 en 10 EVRM. De rechtbank overweegt ten aanzien van dit verweer als volgt. In de Aanwijzing opsporingsberichtgeving is de overdracht van beeld- en geluidmateriaal door het openbaar ministerie aan de media geregeld. Voordat er tot opsporing via de media wordt overgegaan, maakt het openbaar ministerie een belangenafweging tussen het opsporingsbelang en het belang van privacy van verdachte. Naast de ernst van het feit, spelen de subsidiariteit en de proportionaliteit een rol.
De rechtbank stelt vast dat met de opsporing van verdachte een zwaarwegend belang was gediend nu de verdenking bestond dat verdachte heeft gepoogd een volstrekt willekeurige voorbijganger dood te schieten. De rechtbank is van oordeel dat het openbaar ministerie conform de regels van de Aanwijzing Opsporingsberichtgeving heeft gehandeld. Op
24 oktober 2017 is er om 10.00 uur een persbericht uitgegeven waarin werd aangekondigd dat de personalia en de foto van verdachte zouden worden verspreid in de media en in het programma Opsporing Verzocht. Bij dit persbericht werd ook vermeld dat verdachte voornoemde publicatie kon voorkomen door zichzelf op 24 oktober 2017 voor 20.30 uur te melden bij de politie. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte daarmee voldoende gelegenheid gehad om de bekendmaking van zijn foto en personalia te voorkomen. Met het niet voldoen aan de oproep zich te melden, heeft hij het over zichzelf afgeroepen dat zijn foto en personalia via de media bekend zijn gemaakt. De rechtbank overweegt dat er op grond van het voorgaande geen sprake is van een schending van het bepaalde in de artikelen 6, 8 en 10 EVRM. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Andere bewezenverklaarde feiten
De rechtbank overweegt dat verdachte zich tevens schuldig heeft gemaakt aan een groot en divers aantal andere strafbare feiten. Verdachte heeft zijn ex-vriendin op 15 juni 2016 eerst telefonisch bedreigd waarna hij naar haar woning is gegaan en voor de deur verschillende doodsbedreigingen heeft geuit. Hierdoor bestond bij aangeefster de vrees dat verdachte haar daadwerkelijk iets zou aandoen. Door aangeefster bij een andere gelegenheid (op
12 april 2016) te mishandelen in haar eigen woning, heeft verdachte daarnaast een inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit.
In juli 2016 heeft verdachte voorts samen met anderen een ramkraak gepleegd bij de
[benadeelde partij] te Zuidlaren. Er is met een auto tegen de deuren van de ingang van de winkel gereden waardoor de deuren zijn opengegaan. Middels grof geweld zijn er verschillende deuren in het pand geforceerd. Door op een dergelijke manier te handelen, heeft verdachte geen enkel respect getoond voor andermans eigendom. Verdachte heeft niet nagedacht over de gevolgen en de schade die hij en zijn mededaders zouden aanrichten. Zij hebben enkel uit financieel gewin gehandeld. De rechtbank overweegt dat dergelijke feiten gevoelens van onrust en onveiligheid veroorzaken in de maatschappij. Ter terechtzitting heeft de raadsman betoogd dat er bij de strafoplegging van dit feit rekening moet worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 EVRM. De rechtbank overweegt dat de redelijke termijn is aangevangen op 26 juni 2017 (de dag waarop de verdachte is aangehouden en in verzekering is gesteld). Nu de behandeling van de strafzaak binnen twee jaren is afgerond met een eindvonnis, is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van overschrijding van de redelijke termijn. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Tot slot heeft verdachte een aanzienlijk aantal wapens voorhanden gehad, waaronder een revolver, een pistool, een valmes en een gaspistool met munitie. De rechtbank is van oordeel dat het bezit van dergelijke wapens onaanvaardbare veiligheidsrisico's en gevoelens van onveiligheid in de samenleving met zich meebrengt. Dit klemt te meer nu uit het voorgaande blijkt dat verdachte ook daadwerkelijk is overgegaan tot het gebruik van een van deze wapens op de openbare weg en daarmee onherstelbaar leed heeft veroorzaakt.
De rechtbank heeft geconstateerd dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 6 september 2018, niet eerder is veroordeeld wegens soortgelijke feiten en dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) formeel van toepassing is.
Toepassing jeugdstrafrecht?
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of in het kader van het zogenoemde adolescentenstrafrecht (hierna: ASR) toepassing van het jeugdstrafrecht aan de orde is. Ten tijde van de feiten was verdachte 19 jaar en 20 jaar oud, zodat in beginsel het commune (volwassenen) strafrecht dient te worden toegepast. Op grond van artikel 77c Sr kan de rechter adolescenten van 18 tot 23 jaar berechten op grond van het jeugdstrafrecht, indien hij daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport van de reclassering d.d. 10 september 2018 waaruit volgt dat op basis van het wegingskader ASR het commune strafrecht is geïndiceerd. Verdachte functioneert niet op een verstandelijk beperkt niveau, komt niet jonger over dan zijn kalenderleeftijd, pedagogische en gezinsgerichte benadering is niet (meer) noodzakelijk en verdachte lijkt niet ontvankelijk voor sociale en emotionele beïnvloeding door volwassenen. Bovendien heeft eerder toezicht bij de jeugdreclassering niet geleid tot een delictvrij leven en verblijft verdachte inmiddels langere tijd in een penitentiaire inrichting voor volwassenen. Uit het pro Justitia rapport van het PBC volgt dat er geen argumenten zijn om het jeugdstrafrecht toe te passen nu verdachte niet op verstandelijk beperkt niveau functioneert, hij niet jonger overkomt dan zijn kalenderleeftijd en hij zijn eigen gedrag redelijk goed kan organiseren. Naar het oordeel van de rechtbank komen deze adviezen overeen met de indruk die verdachte ter zitting heeft gemaakt. Gelet op het voorgaande, ziet de rechtbank geen aanleiding om overeenkomstig artikel 77c Sr het jeugdstrafrecht toe te passen.
Oplegging maatregel terbeschikkingstelling met bevel tot met verpleging van overheidswege
De rechtbank heeft kennisgenomen van het pro Justitia rapport van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP), locatie PBC van 14 augustus 2018. Uit het rapport volgt dat verdachte heeft geweigerd om mee te werken aan het onderzoek. Op basis van de informatie uit het dossier, het milieuonderzoek en de groepsobservatie hebben de psychiater D. Harari en de GZ-psycholoog P.E. Geurink wel een gebrekkige ontwikkeling kunnen vaststellen. Zij relateren dat in de kindertijd van verdachte sprake is geweest van een antisociale gedragsstoornis die zich heeft ontwikkeld tot een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Dit houdt in dat verdachte vanaf zijn kindertijd op alle levensgebieden disfunctioneert, waarbij het patroon van gebrek aan respect voor en schending van de rechten van anderen voorop staat en waarbij geen sprake is van andere oorzaken voor algeheel disfunctioneren, zoals een gebrekkige intelligentie of een lichamelijke ziekte. Er is in de levensloop van betrokkene meermalen sprake geweest van contacten met justitie en agressieve incidenten, gebrek aan berouw over eerdere incidenten en betrokkene is niet in staat gebleken zich langere tijd verantwoord en consistent te gedragen in het kader van werk en opleiding. De gedragsdeskundigen concluderen dat op grond van dit gedrag in het verleden en heden sprake is van de DSM-5 diagnose antisociale persoonlijkheidsstoornis.
Nu de dynamiek achter het antisociale gedrag niet kon worden onderzocht, kan door de gedragsdeskundigen geen uitspraak worden gedaan over de eventuele doorwerking van de gebrekkige ontwikkeling in het ten laste gelegde. Ook het opstellen van een risicoprognose is niet mogelijk gebleken door het gebrek aan medewerking van verdachte.
De rechtbank overweegt dat zij op grond van de conclusie van de gedragsdeskundigen verdachte volledig toerekeningsvatbaar acht, nu de rechtbank noch in het pro Justitia rapport noch elders in het dossier aanwijzingen heeft aangetroffen dat het bewezen verklaarde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
De rechtbank overweegt dat de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege kan worden opgelegd indien bij de verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Niet is vereist dat de bewezen verklaarde feiten het gevolg zijn van de geestesgesteldheid van de verdachte. Uit het pro Justitia rapport volgt dat er in de kindertijd van verdachte sprake is geweest van een antisociale gedragsstoornis die zich heeft ontwikkeld tot een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Uit voornoemd rapport is niet naar voren gekomen dat verdachte voor deze stoornis is behandeld. Gelet op het voorgaande, concludeert de rechtbank dat verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten leed aan een gebrekkige ontwikkeling als bedoeld in artikel 37a Sr, te weten een antisociale persoonlijkheidsstoornis.
Voorts is er volgens de rechtbank sprake van gevaar voor recidive. Verdachte heeft gepoogd een volstrekt willekeurige voorbijganger dood te schieten. Verdachte heeft geen enkele verantwoording genomen of inzicht gegeven waarom hij op het slachtoffer heeft geschoten. Tegen een medeverdachte heeft verdachte gezegd: 'Het voelde lekker toen ik hem schoot. Het voelde net of ik een vogel uit de lucht schoot'. Verdachte heeft ook gezegd: 'Als die jongen niet dood is, ga ik ook nog langs het ziekenhuis en knal ik hem daar dood. Dan kan hij niet praten'. Gelet op deze uitspraken wekt verdachte de zorgelijke indruk er behagen in te scheppen om geweldsmisdrijven te plegen. Op grond van de bewezenverklaarde feiten, voornamelijk geweldsdelicten gepleegd binnen een kort tijdsbestek, gaat de rechtbank ervan uit dat er bij verdachte sprake is van een telkens terugkerend patroon van geweldsmisdrijven. Gelet op de geconstateerde gebrekkige ontwikkeling en het patroon van geweldsmisdrijven, komt de rechtbank tot de conclusie dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zonder behandeling wederom een geweldsmisdrijf zal plegen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte misdrijven heeft gepleegd waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer zijn gesteld en die gericht zijn tegen en gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van het lichaam van een of meer personen. De rechtbank is van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen en/of goederen de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege eist.
Nu op grond van het voorgaande aan de wettelijke voorwaarden voor het opleggen van de maatregel terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege is voldaan, zal de rechtbank deze maatregel aan verdachte opleggen.
Gelet op de ernst van de feiten dient naar het oordeel van de rechtbank naast de maatregel, een langdurige gevangenisstraf aan verdachte te worden opgelegd. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat zij tot een andere bewezenverklaring is gekomen dan de officier van justitie. In de jurisprudentie wordt voor een poging tot doodslag met blijvend lichamelijk letsel tot gevolg bij de strafoplegging in beginsel als uitgangspunt een gevangenisstraf van 8 jaren gehanteerd. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er diverse strafverhogende omstandigheden aanwezig, zoals hiervoor overwogen. Bovendien wordt verdachte veroordeeld voor een fors aantal andere ernstige feiten. Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf van 10 jaren en de maatregel terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege een passende reactie vormt.

Inbeslaggenomen goederen

De officier van justitie heeft gevorderd dat de in beslag genomen vuurwapens worden onttrokken aan het verkeer.
De rechtbank overweegt dat verdachte reeds afstand heeft gedaan van het onder hem in beslaggenomen gaspistool (merk Umarex Colt Government). Gelet hierop zal de rechtbank hierover geen beslissing nemen.
De rechtbank acht het inbeslaggenomen voorwerp, waar verdachte geen afstand van heeft gedaan, te weten:
- 1 pistool, merk BBM, kaliber 6.35
vatbaar voor onttrekking aan het verkeer nu dit van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan door verdachte in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

Benadeelde partij

[slachtoffer 4] heeft zich, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. D. Abeln, als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 598.536,27 ter vergoeding van materiële schade en € 285.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering wordt toegewezen tot een bedrag van € 888.536,27 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment dat de schade is ontstaan.
Ten aanzien van de post affectieschade heeft de officier van justitie aangevoerd dat de wet die vergoeding van affectieschade mogelijk maakt, op 1 januari 2019 in werking treedt. In de Memorie van Toelichting van de wet staat vermeld dat deze wet slechts geldt voor schadeveroorzakende gebeurtenissen die plaatsvinden na inwerkingtreding van de wet. De benadeelde partij dient daarom in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering een onevenredige belasting van het strafproces vormt en derhalve niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Ten aanzien van de post 'kleding' heeft de raadsman betoogd dat er geen rechtstreeks verband bestaat tussen het bewezenverklaarde feit en de kleding die het slachtoffer na het schietincident heeft aangeschaft. De benadeelde partij dient daarom in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Met betrekking tot de post 'reiskosten overig' heeft de raadsman aangevoerd dat er geen causaal verband bestaat tussen het bewezen verklaarde feit en de noodzaak een nieuwe auto aan te schaffen. De benadeelde partij dient daarom in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De benadeelde partij dient eveneens niet ontvankelijk verklaard te worden in de vordering waar dit de post ‘kosten mobiliteitsvoorziening’ betreft, daar uit de stukken onvoldoende duidelijk blijkt wat de precieze kosten zijn en of er ook een deel door de verzekering wordt vergoed.
De raadsman heeft betoogd dat de benadeelde partij ook in de post 'verlies van verdienvermogen' niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu de hoogte van die schade niet eenvoudig kan worden vastgesteld.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman de rechtbank verzocht om deze te matigen en aansluiting te zoeken bij jurisprudentie.
Met betrekking tot de affectieschade heeft de raadsman zich aangesloten bij de het standpunt van de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat de benadeelde partij door het onder parketnummer 18/380388-17 1 subsidiair bewezen verklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade heeft geleden tot een bedrag van € 369.344,70. Dit deel van de vordering is niet dan wel onvoldoende door de raadsman weersproken en zal worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 oktober 2017.
Overwegingen ten aanzien van de materiële schade
Kledingschade – aanschaf nieuwe garderobe ivm handicap
De rechtbank is van oordeel dat deze door de benadeelde partij voldoende onderbouwde post, door de verdediging onvoldoende gemotiveerd is betwist, zodat dit deel van de vordering voor toewijzing in aanmerking komt.
Kosten voor mobiliteitsvoorziening
De rechtbank is anders dan de verdediging van oordeel dat uit de door de benadeelde partij overgelegde stukken duidelijk blijkt hoe de betreffende kostenpost is opgebouwd. Ter zitting heeft de benadeelde partij daarnaast toegelicht dat er geen enkele verzekering bestaat die dergelijke kosten dekt. Nu dit punt door de verdediging niet, nader onderbouwd, is betwist, zal de rechtbank deze kostenpost toewijzen.
Reiskosten overig
Ten aanzien van de post onder 2.4 'reiskosten overig' is gesteld dat de benadeelde partij ten gevolge van het bewezen verklaarde een auto heeft moeten aanschaffen om zijn studie te kunnen volgen. De rechtbank overweegt dat zij over onvoldoende informatie beschikt om de hoogte van de restwaarde van de auto te bepalen, indien de auto na het afronden van de studie wordt verkocht. Schorsing van het onderzoek om nader onderzoek te laten plaatsvinden en de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen nadere informatie te verstrekken, zal evenwel leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. Voor zover de vordering niet-ontvankelijk wordt verklaard, kan deze slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Verlies verdienvermogen
De verdediging heeft de hoogte van de post onder 6.2 'verlies verdienvermogen' gemotiveerd betwist. Hoewel naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij schade heeft geleden die het rechtstreekse gevolg is van het onder parketnummer 18/830388-17 onder 1 subsidiair bewezen verklaarde, beschikt de rechtbank, gelet op de complexiteit van de schadepost, niet over voldoende informatie om de hoogte van de geleden schade te kunnen beoordelen. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de benadeelde partij in zoverre daarom niet-ontvankelijk verklaren in de ingestelde vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Overwegingen ten aanzien van de immateriële schade
Affectieschade
De rechtbank overweegt dat de implementatietermijn van de Richtlijn 2012/29/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten (hierna: de Richtlijn) is verstreken, terwijl deze nog niet is omgezet in Nederlandse wetgeving. Hierdoor heeft de Richtlijn rechtstreekse werking gekregen, maar alleen tussen de burger en de overheid en niet tussen burgers onderling. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de affectieschade op grond van de Richtlijn niet kan worden toegewezen.
De rechtbank overweegt voorts dat de wet die vergoeding van affectieschade mogelijk maakt pas op 1 januari 2019 in werking zal treden. Nu aan deze wet geen terugwerkende kracht wordt toegekend na inwerkingtreding ervan, wordt de benadeelde partij ten aanzien van dit deel niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Smartengeld
De rechtbank ziet geen aanleiding om het door de benadeelde partij gevorderde smartengeld te matigen zoals door de verdediging bepleit. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde partij deze post voldoende concreet onderbouwd en doet het door de raadsman aangedragen voorbeeld uit de jurisprudentie hier niet aan af. De rechtbank zal het gevorderde bedrag aan schadevergoeding dan ook in zijn geheel toewijzen.
Overzicht toegewezen bedragen
Materiële schade
1. Directe materiele schade
1.1
Kledingschade € 1.000,-
2. Reiskosten
2.1
Reiskosten overig € 5.824,-
2.1
Parkeerkosten € 640,-
4. Kosten verzorging
4.2
Kosten verzorging aan huis € 10.391,-
5. Overige materiële schade
5.2
Kosten voor mobiliteitsvoorzieningen € 22.371,70
6. Verlies verdienvermogen/studievertraging/ kosten re-integratie
7. Pensioenschade
7.1
Pensioenschade € 74.971,-
----------------------------------------------------------------------------------------------------------
Totaal materiële schade € 119.344,70
8. Smartengeld
8.2
Smartengeld € 250.000,-
----------------------------------------------------------------------------------------------------------
Totaal € 369.344,70
Oplegging schadevergoedingsmaatregel
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
Proceskosten
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op € 5.000,- en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36c, 36f, 37a, 37b, 45, 57, 63, 141, 285, 287, 300 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13, 26, 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder parketnummer 18/830388-17 1 primair en 5 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder parketnummer 18/176204-16 1, 2, 3 en 4, parketnummer 18/830198-18 en het onder parketnummer 18/830388-17 1 subsidiair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
- 1 pistool, merk BBM, kaliber 6.35
Ten aanzien van 18/380388-17, feit 1 subsidiair:
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 369.344,70 (zegge: driehonderdnegenenzestigduizend driehonderdvierenveertig euro en zeventig eurocent) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 oktober 2017.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 4] voor het overige in zijn vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op € 5.000,-
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 4] te betalen een bedrag van € 369.344,70 (zegge: driehonderdnegenenzestigduizend driehonderdvierenveertig euro en zeventig eurocent) bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 365 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
15 oktober 2017. Dit bedrag bestaat uit € 119.344,70 aan materiële schade en € 250.000,- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 4] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.V. Nolta, voorzitter, mr. L.W. Janssen en mr. S. Zwarts, rechters, bijgestaan door mr. A.C. Fennema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 oktober 2018.

Voetnoten

2.HR 28 februari 2012; ECLI:NL: HR:2012: BR2342