ECLI:NL:RBNNE:2018:3814

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 juli 2018
Publicatiedatum
27 september 2018
Zaaknummer
C18/185897/PR RK 18-238
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in civiele procedure en ontvankelijkheid van het verzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 30 juli 2018 uitspraak gedaan in een wrakingsprocedure. De verzoeker, hierna [verzoeker] genoemd, heeft op 21 juni 2018 mr. L.T. de Jonge gewraakt in verband met de behandeling van zijn zaak. Het wrakingsverzoek werd op 19 juli 2018 behandeld door de 1e wrakingskamer, bestaande uit mr. P.J. Duinkerken als voorzitter en mrs. M. Griffioen en P.G. Wijtsma als leden. Tijdens deze zitting heeft [verzoeker] zijn verzoek nader toegelicht, maar mr. De Jonge was niet aanwezig. Op 23 juli 2018 heeft [verzoeker] de leden van de wrakingskamer gewraakt, waarna een nieuwe wrakingskamer werd geformeerd bestaande uit mr. F. de Jong, voorzitter, en mrs. A.M.A.M. Kager en S. Dijkstra als leden.

De 1e wrakingskamer heeft in haar standpunt aangegeven dat het verzoek niet binnen de voorgeschreven termijn van artikel 37 Rv is ingediend, en dat er geen bewijs is van vooringenomenheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat het wrakingsverzoek niet tijdig is ingediend, aangezien het verzoek op 23 juli 2018 werd gedaan, terwijl de feiten en omstandigheden die tot het verzoek leidden, al eerder bekend waren. De rechtbank concludeert dat [verzoeker] kennelijk niet-ontvankelijk is in zijn verzoek tot wraking, en dat een verdere behandeling ter zitting niet nodig is, omdat het verzoek niet-ontvankelijk is verklaard.

De beslissing is openbaar uitgesproken en ondertekend door de leden van de wrakingskamer.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Locatie Groningen
128933 / HA RK 11-30516 september 2017
Meervoudige wrakingskamer
Zaaknummer / rekestnummer: C18/185897/PR RK 18-238
Datum beslissing: 30 juli 2018
Beslissing op het verzoek tot wraking ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) van
[naam] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker, hierna [verzoeker] te noemen,
in persoon procederende.

1.Het procesverloop

1.1
Bij brief van 21 juni 2018 heeft [verzoeker] mr. L.T. de Jonge als rechter in deze rechtbank gewraakt ter zake de behandeling van zijn zaak onder zaak/rolnummer 6708757/18-1684.
1.2
Op 19 juli 2018 is het wrakingsverzoek ter zitting van de wrakingskamer met zaaknummer C/18/185201/PR RK 18-214 behandeld door mr. P.J. Duinkerken, voorzitter, en mrs. M. Griffioen en P.G. Wijtsma, leden.
1.4
[verzoeker] is ter zitting verschenen waar hij een nadere toelichting op het wrakingsverzoek heeft gegeven. Mr. De Jonge is met kennisgeving niet ter zitting verschenen. Van het verhandelde heeft de griffier een proces-verbaal opgemaakt.
1.5
Bij faxbericht van 23 juli 2018 heeft [verzoeker] de leden van de wrakingskamer (hierna: de 1e wrakingskamer) gewraakt. Daarop is opnieuw een wrakingskamer geformeerd bestaande uit mr. F. de Jong, voorzitter, en mrs. A.M.A.M. Kager en S. Dijkstra, leden.
1.6
De leden van de 1e wrakingskamer hebben bij brief, ontvangen door de griffier op 24 juli 2018, kenbaar gemaakt niet in de wraking te berusten.
1.7
De rechtbank heeft bepaald dat deze beslissing vandaag wordt uitgesproken.

2.Het standpunt van [verzoeker]

2.1
legt - samengevat - aan zijn verzoek ten grondslag dat de 1e wrakingskamer de mondelinge behandeling van zijn wrakingsverzoek zonder rolaanpassing of andere communicatie heeft vervroegd. De wrakingskamer was zelfs voornemens de behandeling van de zaak die na de behandeling van [verzoeker] was gepland, eerst te behandelen. Daarnaast stelt [verzoeker] zich op het standpunt dat hij niet in de gelegenheid is gesteld zijn wrakingsverzoek nader toe te lichten. De voorzitter van de 1e wrakingskamer heeft hem meerdere malen onderbroken en aangegeven niet geïnteresseerd te zijn in de inhoud en de details. Om die redenen acht [verzoeker] de 1e wrakingskamer vooringenomen.

3.Het standpunt van de 1e wrakingskamer

3.1
De wrakingskamer voert aan - samengevat weergegeven en voor zover voor de beoordeling van belang - dat het verzoek niet binnen de daartoe in artikel 37 Rv voorgeschreven termijn is gedaan en om die reden niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Subsidiair voert de 1e wrakingskamer aan dat niet is gebleken van zijn vooringenomenheid. Op het moment dat de zaak van [verzoeker] om 13.45 uur werd uitgeroepen, deelde de bode mee dat [verzoeker] niet was verschenen. De voorzitter van de 1e wrakingskamer heeft daarop de bode gevraagd of de zaak van 14.00 uur compleet was. Nadat de bode dat had onderzocht, deelde de bode mee dat die zaak niet compleet was maar [verzoeker] zich inmiddels had gemeld. De voorzitter van de 1e wrakingskamer heeft gevraagd [verzoeker] binnen te laten waarna de behandeling van zijn verzoek is aangevangen. De 1e wrakingskamer voert voorts aan dat [verzoeker] naar behoren de gelegenheid heeft gekregen zijn verzoek toe te lichten. De voorzitter van de 1e wrakingskamer heeft [verzoeker] onderbroken op het moment dat [verzoeker] de zaak met zaak/rolnummer 6708757/18-1684 inhoudelijk wilde bepleiten nu de zitting bedoeld was om zijn verzoek tot wraking van mr. De Jonge toe te lichten.

4.De beoordeling

4.1
Ingevolge artikel 36 Rv kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Ingevolge artikel 37, eerste lid, Rv wordt het verzoek gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Dit laatstbedoelde artikellid borgt dat het ernstige gebrek dat aan de behandeling van een zaak kleeft wanneer de onpartijdigheid van een rechter in twijfel wordt getrokken, direct kenbaar wordt gemaakt.
4.2
In de wetsgeschiedenis van artikel 37, eerste lid, Rv (MvT,
Kamerstukken II1999/00, 26 855, nr. 3, p. 66) staat dienaangaande dat een wrakingsverzoek kan worden ingediend in elke stand van het geding, dus ook nog na afloop van de behandeling. Het is namelijk zeer wel mogelijk dat dan pas feiten of omstandigheden blijken waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uit de toelichting volgt dat de mogelijkheid om na afloop van de behandeling een wrakingsverzoek in te dienen in beginsel niet geboden hoeft te worden indien terstond tijdens de zitting zich dergelijke feiten of omstandigheden voordoen.
4.3
Uit het verzoekschrift is gebleken dat de grond voor het wrakingsverzoek is gelegen in hetgeen zich tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek van [verzoeker] op 19 juli 2018 heeft voorgedaan. Het wrakingsverzoek van de 1e wrakingskamer is op 23 juli 2018 ingediend. Daarmee is het verzoek niet gedaan zodra die feiten en omstandigheden bekend zijn geworden. Dat klemt te meer omdat [verzoeker] in zijn verzoek geen reden heeft aangegeven op grond waarvan het wrakingsverzoek eerst op 23 juli 2018 is gedaan. Bijzondere feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel nopen, zijn gesteld noch gebleken.
4.4
Een en ander, in onderling verband en samenhang beschouwd, leidt tot de slotsom dat [verzoeker] kennelijk niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking zal worden verklaard.
4.5
Naar het oordeel van de rechtbank kan een behandeling ter zitting van het wrakingsverzoek achterwege blijven, nu een zitting is bedoeld voor een debat over de gegrondheid van het verzoek. Omdat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is, is een debat over de gegrondheid van het verzoek niet aan de orde (vgl. conclusie AG in HR 18-12-1998, ECLI:NL:PHR:1998:AD2977).

5.De beslissing

De rechtbank:
verklaart [verzoeker] kennelijk niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking.
Deze beslissing is gegeven door mr. F. de Jong, voorzitter, en mrs. A.M.A.M. Kager en S. Dijkstra, leden, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2018.
c402