In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 30 juli 2018 uitspraak gedaan in een wrakingsprocedure. De verzoeker, hierna [verzoeker] genoemd, heeft op 21 juni 2018 mr. L.T. de Jonge gewraakt in verband met de behandeling van zijn zaak. Het wrakingsverzoek werd op 19 juli 2018 behandeld door de 1e wrakingskamer, bestaande uit mr. P.J. Duinkerken als voorzitter en mrs. M. Griffioen en P.G. Wijtsma als leden. Tijdens deze zitting heeft [verzoeker] zijn verzoek nader toegelicht, maar mr. De Jonge was niet aanwezig. Op 23 juli 2018 heeft [verzoeker] de leden van de wrakingskamer gewraakt, waarna een nieuwe wrakingskamer werd geformeerd bestaande uit mr. F. de Jong, voorzitter, en mrs. A.M.A.M. Kager en S. Dijkstra als leden.
De 1e wrakingskamer heeft in haar standpunt aangegeven dat het verzoek niet binnen de voorgeschreven termijn van artikel 37 Rv is ingediend, en dat er geen bewijs is van vooringenomenheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat het wrakingsverzoek niet tijdig is ingediend, aangezien het verzoek op 23 juli 2018 werd gedaan, terwijl de feiten en omstandigheden die tot het verzoek leidden, al eerder bekend waren. De rechtbank concludeert dat [verzoeker] kennelijk niet-ontvankelijk is in zijn verzoek tot wraking, en dat een verdere behandeling ter zitting niet nodig is, omdat het verzoek niet-ontvankelijk is verklaard.
De beslissing is openbaar uitgesproken en ondertekend door de leden van de wrakingskamer.