ECLI:NL:RBNNE:2018:3688

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 juli 2018
Publicatiedatum
17 september 2018
Zaaknummer
18/730129-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen door taxichauffeur met minderjarige passagier

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 10 juli 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een taxichauffeur die zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen met een minderjarige passagier. De verdachte, geboren in 1986, heeft tijdens een taxirit in de nachtelijke uren zijn hand op het been van de 17-jarige aangeefster gelegd en deze in de richting van haar kruis bewogen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte woorden heeft geuit als: 'Wat wil je ook met zulke mooie benen' en 'Je maakt me gek'. Deze handelingen hebben geleid tot een schending van de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en hebben gevoelens van onveiligheid teweeggebracht. De rechtbank heeft de verdachte verweten dat hij niet in staat was om professionele afstand tot zijn klant te bewaren.

De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster als consistent en geloofwaardig beoordeeld, en heeft geconcludeerd dat er wettig en overtuigend bewijs is voor de ontuchtige handelingen. De verdediging heeft gepleit voor vrijspraak, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de handelingen van de verdachte als ontuchtig moeten worden gekwalificeerd, gezien de aard van de gedragingen en de context waarin deze plaatsvonden. De rechtbank heeft ook overwogen dat er sprake was van dwang door een feitelijkheid, omdat de aangeefster zich in een kwetsbare positie bevond in de taxi.

De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die bestaat uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen en de verdachte verplicht om dit bedrag te betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van de schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730129-17
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 10 juli 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [straatnaam] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 juni 2018.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. K. Cras, advocaat te Amsterdam.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. van der Heide, officier van justitie.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 augustus 2016, als chauffeur in een taxi, op het traject Sneek / Broek / Goingarijp, provincie Friesland, door een feitelijkheid, een persoon, genaamd [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 1999) heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft hij verdachte plotseling en onverhoeds (bij) die [slachtoffer]
vastgepakt en/of geknepen in haar been en/of zijn hand op haar been gelegd en/of zijn hand over haar been bewogen in de richting van haar kruis, zulks zonder dat zij dit kon of durfde te verhinderen en/of heeft hij daarbij woorden gebezigd als: "Wat wil je ook met zulke mooie benen" en/of "Je maakt me gek", althans woorden van gelijke aard of strekking.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het ten laste gelegde gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verklaring van verdachte geloofwaardig en consistent is en ondersteuning vindt in het dossier, in onder andere de uitdraai van de boordcomputer van de auto, het verifiëren van de ritprijs door verbalisanten, de indruk die verbalisanten van verdachte krijgen als zij hem de verdenking meedelen - hetgeen zelden zo expliciet wordt gerelateerd - alsmede dat verdachte de door aangeefster in de auto achtergelaten tas bij haar thuis heeft teruggebracht. Ook heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verklaring van aangeefster met betrekking tot het aanraken van haar benen niet wordt ondersteund door het dossier. Getuige [getuige 1] ziet dat verdachte één keer slaat op het been en heeft verklaard dat er verder geen bijzondere dingen zijn gebeurd, terwijl aangeefster heeft verklaard dat er nog meer handelingen zijn gepleegd terwijl de getuige [getuige 1] nog in de auto zat. Daarnaast sluit het huilen door het slachtoffer het scenario van verdachte niet uit. Zelfs indien zou worden aangenomen dat verdachte de ten laste gelegde handelingen heeft begaan, dan is dit onvoldoende voor een veroordeling voor aanranding. Gelet op de context waarin de handelingen zouden hebben plaatsgevonden en in lijn met vaste jurisprudentie op het punt van het kwalificeren van ontuchtige handelingen, kan het ten laste gelegde niet zonder meer worden aangemerkt als het dwingen tot het dulden van ontuchtige handelingen. Daarbij komt dat uit het dossier volstrekt niet blijkt dat verdachte ook maar enige seksuele intentie heeft gehad. Ook de begeleidende woorden die hem ten laste zijn gelegd, volgen enkel uit de aangifte en vinden onvoldoende steun in overige bewijsmiddelen. Met inachtneming van het oordeel van de Hoge Raad (zie ECLI:NL:HR:2011:BQ2491) zou in de gegeven omstandigheden het aanraken van het been van aangeefster wellicht als grensoverschrijdend kunnen worden aangemerkt, maar niet als ontuchtig als bedoeld in artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht. Tot slot is er ook geen sprake van dwang door een feitelijkheid. Vereist is dat het slachtoffer door het plotselinge, en veelal kortstondige, handelen van een verdachte overvallen wordt en daardoor geen mogelijkheid krijgt om kenbaar te maken dat de gedraging als onvrijwillig wordt ervaren. De dwang moet zijn veroorzaakt door de feitelijkheid. Tussen deze feitelijkheid van het onverhoeds handelen enerzijds, en het dulden van ontuchtige handelingen anderzijds moet voldoende causaal verband bestaan. Aangeefster heeft op geen enkele manier kenbaar gemaakt dat zij de gedraging als onvrijwillig heeft ervaren, terwijl zij dat op verschillende momenten kon doen. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat sprake was van dwingen door een onverhoedse handeling. Gelet op de feiten en omstandigheden had aangeefster zich ook wel aan dit gevolg kunnen onttrekken. Uit de bewijsmiddelen kan niet zonder meer worden afgeleid dat verdachte opzettelijk, ook niet in voorwaardelijke vorm, een zodanige psychische druk heeft uitgeoefend of aangeefster in een zodanige afhankelijkheidsrelatie heeft gebracht dat zij zich daardoor niet tegen die handelingen kon verzetten, of dat hij haar opzettelijk heeft gebracht in een zodanig bedreigende situatie dat het daardoor voor haar zo moeilijk was om zich aan die handelingen te onttrekken dat er sprake was van dwang van de kant van verdachte. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is dat wel vereist.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 15 september 2016, opgenomen op pagina 19 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2016228988 d.d. 23 maart 2017, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
Geboren: [geboortedatum] 1999
Ik ging naar de Sneek week met mijn vriendin [getuige 1] . Op een gegeven moment kwamen we bij deze man, de taxi. Ik zat voor mijn vriendin [getuige 1] . Toen reden we bijna voor [getuige 1] haar huis. Toen pakte hij opeens mijn benen beet en kneep er wat in. Hij zei dat ik wel lekkere stevige benen had. Toen we bijna voor [getuige 1] haar huis reden pakte hij mijn benen nog steviger beet en ging over mijn been heen. Hij ging bij mijn kruis bijna. Ik appte [getuige 1] van : “Help, hij zit aan mijn kruis”.
V: Wanneer appte je [getuige 1] ?
A: Toen ze net uitstapte. Zij appte terug dat ik achter in de auto moest gaan zitten maar dat was al te laat. We reden al weer. Toen zat ik dus alleen in de auto. Toen hield hij zijn hand de hele tijd op mijn been en haalde het niet meer weg. Ik durfde er niet van te zeggen want ik was bang dat als ik stop zou zeggen dat hij langs de weg zou gaan staan met de auto en dat het nog erger zou worden. Hij hield zijn hand de hele tijd op mijn been en ging met zijn hand naar boven. Naar mijn kruis. Hij ging sneller ademen en zei: “Je maakt me gek”. Toen waren we bijna bij mijn huis. Toen duwde ik zijn hand eraf en zei: “Nu is het genoeg”. Toen heb ik het geld neergelegd en ben weggerend. Ik had mijn vader al geappt: “Papa” verder niet. Mijn vader was wakker en die reageerde gelijk. Toen hij reageerde was ik 1 minuut later thuis. Ik ben gelijk naar boven gerend en was helemaal in paniek en huilde.
O: in het appje wordt het volgende gelezen door ons verbalisanten:
4:46 uur OMG [getuige 1] . ik zwee het, help mw hij raakte me bij mijn kut.
4:46 uur reactie van vriendin [slachtoffer] : Ga zo achterin zitten
4:51 uur OMG
4:51 uur reactie vriendin: Gaat alles oke?
4:51 uur Neee echt niet, help me aub
4:51 uur reactie vriendin Wat dan, ben je er bijna
4:51 uur Ja
4:52 uur reactie vriendin. Even volhouden
4:53 uur reactie vriendin. Ben je er
4:54 uur reactie vriendin. Thuis
4:56 uur reactie vriendin. ?
4:56 uur reactie vriendin. ?
5:04 uur reectie vriendin. Enn???
5:04 uur papa belt politie, zit te shaken jonge
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 10 februari 2017, opgenomen op pagina 26 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 2] :
A: Ik kreeg een appje. 10 augustus 04:51 heeft [slachtoffer] gestuurd: “Papa.” [slachtoffer] heeft om 05:20 uur het volgende appje gestuurd: [kenteken] .
In een keer stormt ze het huis binnen. Ze kwam huilend binnen en donderde met haar kleren aan bij mij in bed. Ze zei: “Hij heeft aan me gezeten pap.” Ik vroeg toen: “wie?” Ze zei: “Die taxichauffeur.” Ze was totaal in paniek en helemaal overstuur.
V: Wat heeft [slachtoffer] u precies verteld?
A: Dat hij aan haar heeft gezeten aan haar benen richting haar onderbroek. Richting haar kruis.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 11 februari 2017, opgenomen op pagina 32 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 1] :
V: Hoe verliep die taxirit?
A: Ik zat achterin en [slachtoffer] zat voorin. Verder had hij het heel veel over de benen van [slachtoffer] , iets van “Wat heb jij mooie benen.” Hij heeft een keer met zijn hand op het been van [slachtoffer] geslagen toen hij iets zei over die mooie benen. Dat heb ik zelf gezien.
Ik liep in huis naar boven en ging op bed liggen. Toen ik op mijn telefoon keek, zag ik dat [slachtoffer] mij een berichtje gestuurd had, iets van: “Help [getuige 1] , hij zit weer aan mijn been. Wat moet ik doen?” Iets van dat ze zich niet veilig voelde. Op een gegeven moment belde ze mij. Ze was helemaal in tranen. Ze was intussen net thuis. Ik kon het niet zo goed verstaan, want ze was heel hard aan het huilen.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 22 maart 2017, opgenomen op pagina 39 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
A: Ik ben om 4:31 uur vertrokken vanaf de [straatnaam] Sneek vertrokken naar [straatnaam] te Goingarijp. Op het eerste formulier staat, helemaal in het begin, mijn nummer, het kenteken van de auto, de starttijd van die dag. Het is een uitdraai van de boardcomputer van die dag. Op dat eerste adres heb ik twee meisjes in laten stappen. Op dat tweede adres heb ik een meisje uitgezet. Dat was op [straatnaam] in Goingarijp. Eén meisje is naast mij gaan zitten en het andere meisje is achterin gaan zitten.
Overwegingen rechtbank
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat er, op grond van de voorgaande bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. De rechtbank overweegt daarbij het volgende.
De verklaringen die aangeefster heeft afgelegd zijn consistent. Zij heeft het telkens over het aanraken van de benen, waarbij verdachte met zijn hand richting haar kruis is gegaan. Aangeefster heeft het verhaal niet gaandeweg groter gemaakt, hetgeen terug te vinden is in haar verklaringen, waarin zij het ook duidelijk aangeeft als zij bepaalde dingen niet weet. De lezing die verdachte geeft over de onenigheid over de ritprijs, waardoor aangeefster overstuur zou zijn thuisgekomen, vindt geen steun in de bewijsmiddelen. Noch aangeefster, noch getuige [getuige 1] noch getuige [getuige 2] verklaren hierover. De bewijsmiddelen steunen echter wel de aangifte. Getuige [getuige 1] heeft gezien dat verdachte met zijn hand aan het been van aangeefster zat en heeft ook gehoord dat hij een opmerking maakte over benen. Direct nadat de taxi bij de woning van aangeefster aankwam, is zij vanuit de auto rechtstreeks naar haar vader, getuige [getuige 2], gegaan en heeft direct aangegeven wat er was gebeurd. Kort daarvoor heeft aangeefster haar vader al een Whatsapp-bericht gestuurd, alsmede naar haar vriendin over de handtastelijkheden door verdachte in de taxi. Gelet op de verklaringen van de getuigen over de emotionele toestand waarin aangeefster verkeerde, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat zij in een dergelijke toestand zou komen na onenigheid over de ritprijs. De rechtbank acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zijn hand op het been van aangeefster heeft gelegd en met zijn hand over haar been heeft bewogen in de richting van haar kruis, waarbij hij uitlatingen heeft gedaan over haar benen.
De vraag is vervolgens of deze handelingen als ontuchtig kunnen worden aangemerkt. Verdachte heeft de handelingen als volwassen taxichauffeur bij een 17-jarige klant begaan. Gezien de aard van de door verdachte begane gedragingen en de daarbij door verdachte gemaakte opmerkingen gaat het om handelingen van seksuele aard. Gelet op de situatie zijn dergelijke handelingen in strijd met de sociaal-ethische norm en derhalve ontuchtig.
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van dwang door een feitelijkheid, doordat verdachte onverhoeds zijn hand op het been van aangeefster heeft gelegd en daarmee richting haar kruis heeft bewogen. Deze handelingen acht de rechtbank onverhoeds. Aangeefster behoefde dergelijke handelingen, gelet op de situatie en de verhouding tussen verdachte en aangeefster, niet te verwachten.
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat aangeefster zich in een rijdende auto bevond, op een nachtelijk tijdstip en in een afgelegen gebied. Het was voor haar niet mogelijk om zich aan de situatie te onttrekken. Verdachte vervoerde aangeefster als taxichauffeur. Er bestond tussen verdachte en aangeefster geen relatie, anders dan die van taxichauffeur en klant. Bovendien begrijpt de rechtbank dat aangeefster bang was dat als zij iets zou ondernemen, de situatie erger zou worden. Aangeefster kon geen hulp inroepen en zat in een situatie waarbij zij afhankelijk was van verdachte. Daarbij houdt de rechtbank rekening met de minderjarige leeftijd van aangeefster.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte aangeefster opzettelijk heeft gedwongen deze handelingen te dulden. Het dwingen tot het dulden van een feitelijkheid is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
Direct nadat verdachte de taxi bij de woning van aangeefster heeft stilgezet, is aangeefster uit de auto weggerend. De rechtbank is van oordeel dat aangeefster zich niet op een eerder moment heeft kunnen onttrekken en dat dit, gelet op de omstandigheden, ook niet behoefde.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 10 augustus 2016, als chauffeur in een taxi, op het traject Sneek / Broek / Goingarijp, provincie Friesland, door een feitelijkheid, een persoon, genaamd [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1999, heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft hij verdachte plotseling en onverhoeds bij die [slachtoffer] zijn hand op haar been gelegd en zijn hand over haar been bewogen in de richting van haar kruis, zulks zonder dat zij dit kon of durfde te verhinderen en heeft hij daarbij woorden gebezigd als: "Wat wil je ook met zulke mooie benen" en "Je maakt me gek", althans woorden van gelijke aard of strekking.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, alsmede een gevangenisstraf voor de duur van twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met daarbij als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling en een beroepsverbod.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor vrijspraak.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de rapportage, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich in zijn functie als taxichauffeur, in de nachtelijke uren en in een afgelegen gebied, schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen bij aangeefster. De ontuchtige handelingen bestonden hierin dat verdachte tijdens de taxirit zijn hand op het been van aangeefster heeft gelegd en heeft bewogen in de richting van haar kruis, waarbij hij woorden heeft gebezigd als: 'Wat wil je ook met zulke mooie benen' en 'Je maakt me gek'. Verdachte heeft door het plegen van deze ontuchtige handelingen de lichamelijke integriteit van het minderjarige slachtoffer geschonden en gevoelens van onveiligheid bij haar teweeggebracht. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij niet in staat is geweest professionele afstand tot zijn klant te bewaren.
De reclassering heeft zich primair onthouden van een strafadvies omdat verdachte het ten laste gelegde feit heeft ontkend. In het geval van een bewezenverklaring, heeft de reclassering geadviseerd om middels behandeling meer zicht te krijgen op de seksualiteitsbeleving van verdachte en hem te leren op adequate manier met zijn behoeftes om te gaan. Deze interventie zou volgens de reclassering kunnen plaatsvinden binnen een voorwaardelijk strafdeel met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandeling en een beroepsverbod gedurende de proeftijd.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank als strafverzwarend meegenomen dat verdachte de ontuchtige handelingen als taxichauffeur bij zijn klant heeft begaan. De rechtbank houdt, in strafverminderende zin, ook rekening met de persoonlijke situatie van verdachte. De rechtbank heeft meegewogen dat verdachte door de verdenking van het onderhavige feit zijn Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) is kwijtgeraakt. Als gevolg hiervan is verdachte failliet verklaard en heeft hij financieel een groot verlies geleden. Anders dan de reclassering en de officier van justitie ziet de rechtbank geen aanleiding om een deels voorwaardelijke straf op te leggen. Ten aanzien van het beroepsverbod overweegt de rechtbank dat verdachte niet meer in het bezit is van een VOG, waardoor hij het beroep als taxichauffeur momenteel niet kan uitvoeren. Indien verdachte in de toekomst opnieuw aan het werk wil als taxichauffeur, dan zal hij eerst opnieuw een VOG moeten aanvragen. De beslissing over de verkrijging van een VOG is vooreerst voorbehouden aan het Centraal Orgaan Verklaring Omtrent het Gedrag (COVOG), namens de Minister van Justitie en Veiligheid. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om een beroepsverbod op te leggen.
Alles afwegend komt de rechtbank, in afwijking van de eis van de officier van justitie, tot oplegging van een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 668,72 ter vergoeding van materiële schade en € 700,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, alsmede oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 augustus 2016.
Nu hiermee de aansprakelijkheid vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 36f, 63 en 246 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een taakstraf, voor de duur van 80 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 40 dagen zal worden toegepast.

Benadeelde partij

Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
1.368,72(zegge: duizend driehonderdachtenzestig euro en tweeënzeventig eurocent euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 augustus 2016.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , te betalen een bedrag van € 1.368,72 (zegge: duizend driehonderdachtenzestig euro en tweeënzeventig eurocent euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 23 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 668,72 aan materiële schade en € 700,00 aan immateriële schade. Bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 augustus 2016.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. K. Post en mr. W. Geelhoed, rechters, bijgestaan door mr. C.G. Velvis, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 juli 2018.
Mrs. K. Post en W. Geelhoed zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.