ECLI:NL:RBNNE:2018:3664

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 september 2018
Publicatiedatum
13 september 2018
Zaaknummer
18/221644-15 ontnemingsbeslissing
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na civiele veroordeling

Op 13 september 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in de zaak met parketnummer 18/221644-15 een ontnemingsbeslissing genomen. De rechtbank heeft de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen. Deze beslissing is genomen naar aanleiding van een eerdere civiele veroordeling van de verdachte, waarbij hij op 16 december 2015 door dezelfde rechtbank was veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 78.914,54, vermeerderd met gederfde contractuele spaarrente, aan de benadeelde partij. De officier van justitie had op 8 februari 2017 gevorderd dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel zou vaststellen op een bedrag van € 77.746,59, maar de rechtbank oordeelde dat het bedrag van de civiele veroordeling hoger was dan de vordering van de officier van justitie. Hierdoor werd de vordering tot ontneming in zijn geheel afgewezen. De zaak is behandeld op de terechtzitting van 30 augustus 2018, waar de verdachte aanwezig was met zijn advocaat, mr. R.P. Eefting, en het openbaar ministerie vertegenwoordigd was door mr. H.J. Mous. De rechtbank heeft in haar oordeel verwezen naar artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, waarin is bepaald dat bij de bepaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel rekening moet worden gehouden met aan benadeelde derden in rechte toegekende vorderingen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de vordering van de officier van justitie niet kan worden toegewezen, gezien de eerdere civiele uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/221644-15
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 13 september 2018 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen

[veroordeelde],

geboren op [geboortedatum] 1971 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].

Procesverloop

De officier van justitie heeft op 8 februari 2017 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van € 77.746,59 ter ontneming van het uit de zaak met parketnummer
18/221644-15 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
De zaak is behandeld op de terechtzittingen van 30 augustus 2018.
Op de terechtzitting van 30 augustus 2018 is verdachte verschenen, bijgestaan door
mr. R.P. Eefting, advocaat te Assen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.J. Mous.

Beoordeling

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel dient te worden afgewezen gelet op het onherroepelijk civiel vonnis van deze rechtbank d.d. 16 december 2015 waarbij verdachte reeds is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 78.914,54 te vermeerderen met de gederfde contractuele spaarrente.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat de vordering van de officier van justitie tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel dient te worden afgewezen.
Oordeel van de rechtbank
In het negende lid van artikel 36e Sr is het volgende bepaald:
"Bij de bepaling van de omvang van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, worden aan benadeelde derden in rechte toegekende vorderingen alsmede de verplichting tot betaling aan de staat van een som gelds ten behoeve van het slachtoffer als bedoeld in artikel 36f voor zover die zijn voldaan, in mindering gebracht."
Bij civiel vonnis van deze rechtbank d.d. 16 december 2015 is verdachte veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 78.914,54 te vermeerderen met de gederfde contractuele spaarrente aan de bewindvoerders van [slachtoffer]. Dit bedrag dient vervolgens in mindering te worden gebracht op de vordering van de officier van justitie tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Aangezien het bedrag waartoe verdachte bij civiel vonnis is veroordeeld de vordering van de officier van justitie te boven gaat, zal de rechtbank de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel in zijn geheel afwijzen.

Beslissing

De rechtbank wijst de vordering af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.I. Klaassens, voorzitter, mr. E.C.M. Wolfert en mr. M. van den Steenhoven, rechters, bijgestaan door mr. E.E. de Vries, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 september 2018.
Mr. B.I. Klaassens is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.