ECLI:NL:RBNNE:2018:3633

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 september 2018
Publicatiedatum
11 september 2018
Zaaknummer
C/19/121031/ HA ZA 17/238
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping van een vonnis inzake schadevergoeding door een voormalig journalist tegen de Provincie Drenthe

In deze zaak verzoekt een voormalig journalist om herroeping van een eerder vonnis van de rechtbank waarin zijn vordering tot schadevergoeding tegen de Provincie Drenthe werd afgewezen. De rechtbank dient te beoordelen of er sprake is van nieuwe feiten die een andere beslissing rechtvaardigen. De eiser, die als verslaggever verbonden was aan het Dagblad van het Noorden, stelt dat zijn ontslag het gevolg is van onrechtmatig handelen door de Provincie, die vertrouwelijkheid zou hebben geschonden in een rapport van KPMG. De rechtbank concludeert dat er geen nieuw feit is aangetoond dat de eerdere beslissing zou kunnen veranderen. Het verzoek tot herroeping wordt afgewezen, omdat de rechtbank van mening is dat de oorzaak van het ontslag ligt in het gedrag van de eiser zelf, wat heeft geleid tot een vertrouwensbreuk met zijn werkgever. De rechtbank wijst de vorderingen van de eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten van de Provincie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Assen
zaaknummer / rolnummer: C/19/121031 / HA ZA 17/238
Vonnis van 5 september 2018
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. E. Heuzeveldt,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE PROVINCIE DRENTHE,
zetelend te Assen,
gedaagde,
advocaten mr. M.L. Batting en mr. M.A. de Vries.
Partijen zullen hierna [eiser] en de Provincie genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • de conclusie van repliek
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] was als verslaggever verbonden aan het Dagblad van het Noorden en had uit dien hoofde een dienstverband bij NDC Mediagroep B.V. (hierna: NDC). [eiser] heeft in 2008 samen met een collega bij het Dagblad van het Noorden regelmatig verslag gedaan in de krant van de zogeheten EuroChamp-affaire. De aanleiding was een verdenking van malversaties. De Provincie was daarbij betrokken omdat zij subsidie verleende aan de desbetreffende stichting. Delloite Forensic & Dispute Services (hierna: Delloite) heeft onderzoek gedaan naar de verdenkingen van malversaties. Dat rapport is op 10 november 2008 in tienvoud bezorgd bij het Provinciehuis en zou - na anonimisering - openbaar worden gemaakt op 27 november 2008. Het rapport is voortijdig gelekt en [eiser] en zijn collega hebben op 15 november 2008 reeds een artikel geschreven in het Dagblad van het Noorden over de affaire en het rapport van Delloite. De Provincie heeft vervolgens opdracht gegeven aan KPMG voor een onderzoek naar het lekken van het rapport van Delloite. [eiser] heeft meegewerkt aan het opstellen van het rapport van KPMG, waarbij KPMG vertrouwelijkheid had verzekerd. In het definitieve rapport wordt de naam van [eiser] niet genoemd, maar wordt verschillende keren gesproken over een 'informant' (waarmee [eiser] werd bedoeld).
2.2.
De arbeidsovereenkomst van [eiser] is bij beschikking van de kantonrechter te Assen van 2 september 2009, per 1 oktober 2009 ontbonden op verzoek van NDC en [eiser] als gevolg van de onwerkbare situatie bij het Dagblad van het Noorden die ontstaan was door de (verslaggeving omtrent de) EuroChamp-affaire en de nasleep ervan. NDC stelde zich in die procedure op het standpunt dat zij al haar vertrouwen in [eiser] had verloren en dat er sprake was van een reden voor ontslag op staande voet, zijnde een gewichtige reden die de ontbinding rechtvaardigde. [eiser] wenste in die procedure een vergoeding op basis van de destijds gehanteerde kantonrechtersformule met correctiefactor 2. De kantonrechter heeft dat bedrag niet toegekend maar minder, te weten een bedrag van € 192.819,00. Anderzijds heeft de kantonrechter NDC niet gevolgd waar zij van mening was dat er een reden voor een ontslag op staande voet was. [eiser] heeft na de ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst geen betaald werk meer verricht.
2.3.
[eiser] heeft na de ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst de Provincie en drs. [KM] gedagvaard voor (destijds) de rechtbank Assen, sector civiel. Hij stelde zich in die procedure - kort gezegd - op het standpunt dat gedaagden onrechtmatig hadden gehandeld jegens hem omdat zij de toegezegde vertrouwelijkheid van zijn medewerking aan het onderzoek van KPMG hadden geschonden, waardoor hij inkomensschade heeft geleden. Die inkomensschade was het gevolg van de ontbinding van de arbeidsovereenkomst met NDC. Bij vonnis van 1 juni 2011 van de rechtbank Assen (met zaak- en rolnummer 83752/HA ZA 10-941) zijn de vorderingen van [eiser] jegens de Provincie en drs. [KM] afgewezen. Dat vonnis is in kracht van gewijsde gegaan. De overwegingen van de rechtbank luiden voor zover relevant als volgt:
"(…)
4.5.
[eiser] meent dat de Provincie zijn inkomensschade heeft veroorzaakt doordat -kort gezegd- hem vertrouwelijkheid was toegezegd voorafgaande aan zijn medewerking aan het onderzoek van KPMG, dat de inhoud van het rapport van KPMG zodanig was dat die vertrouwelijkheid werd geschonden zonder dat zijn naam in dat rapport werd genoemd, en dat dit hem zijn baan heeft gekost. Zoals de dagvaarding onder 2 als eindconclusie stelt: ‘nu hij, door zijn vertrouwelijke medewerking te verlenen aan het KPMG-onderzoek, door zijn werkgever is ontslagen’. Daaraan voorafgaand is gesteld dat dit is veroorzaakt doordat gedeputeerde [KM] ‘zich niet aan de afspraak van vertrouwelijkheid heeft gehouden’, terwijl zij daartoe wel in staat was door [eiser] de gelegenheid te geven te reageren op het concept van het rapport met het recht van schrapping van passages die hem in moeilijkheden konden brengen bij zijn werkgeefster, al dan niet met toevoeging van een geheim aanhangsel aan het nog in de openbaarheid te brengen rapport.
Hetgeen herhaald is ter zitting: ‘Zij heeft echter de vertrouwelijkheid/anonimiteit bewust geschonden door mijn vertrouwelijk verstrekte achtergrondinformatie als voorgrondinformatie in het KPMG-rapport over het lekken van het geheime Deloitte-rapport inzake EuroChamp naar buiten te brengen. De hoofdredactie van Dagblad van het Noorden kon daardoor moeiteloos de identiteit achterhalen van de anonieme informant en zette de arbeidsrechtelijke jacht op mij in… Louter de kale hoofdconclusie van KPMG.. was in mijn journalistieke ogen het vermelden waard geweest in het KPMG-rapport. En in dat geval was ik nu nog een gewaardeerd en gerespecteerd journalist van Dagblad van het Noorden geweest, die rimpelloos zijn pensioen bij de krant zou hebben gehaald.’
4.6.
De Provincie heeft een geheel andere visie op de loop van de gebeurtenissen.
Zij stelt dat het Dagblad van het Noorden heeft verklaard dat het ontslag van [eiser] is veroorzaakt door een diepe vertrouwensbreuk die is ontstaan nadat het Dagblad duidelijk is geworden hoe [eiser] in de zaak EuroChamp als verslaggever van het Dagblad heeft gehandeld. Het Dagblad wist tevoren dat [eiser] mee zou werken aan het onderzoek van KPMG, hij had dit zelf laten weten.
Maar zijn gedrag ging in tegen de afspraken die hij met het Dagblad had over het onderzoek in die zaak en met name de verklaring van [K] dat hij de e-mail van Westera in zijn bezit had heeft een belangrijke rol gespeeld in de beslissing van het Dagblad om uiteindelijk [eiser] te ontslaan. Zijn ontslag is een gevolg geweest van zijn eigen handelen, dat blijkt uit de beschikking van de kantonrechter, en de heer [S] heeft dat nog eens uitdrukkelijk bevestigd bij brief van 23 december 2010, luidend onder meer:
‘kan ik u meedelen dat het ontslag van de heer [eiser] was gebaseerd op een diepe vertrouwensbreuk, die was ontstaan nadat ons duidelijk was geworden hoe hij in de zaak EuroChamp als verslaggever van het Dagblad van het Noorden had gehandeld.. Uiteindelijk is het ’t totaal aan handelingen geweest die de heer [eiser] in de perikelen die ontstaan zijn rondom de Eurochampzaak de kop heeft gekost. Hij is buiten zijn boekje gegaan als verslaggever, heeft zijn chef en de hoofdredactie onvoldoende in zijn handelingen betrokken en weigerde duidelijkheid te verschaffen over een aantal cruciale feiten. Mede als gevolg daarvan heeft de reputatie van de krant schade geleden.’
4.7.
De rechtbank stelt vast dat deze verklaring van de heer [S] overeenstemt met de door de rechtbank als vaststaand aangenomen feiten. Daaruit volgt inderdaad dat [eiser] onwaarheden heeft gesproken tegenover zijn collega-journalist(en) en de inhoudelijk verantwoordelijke leidinggevende(n) van de krant, dat hij zich in handelingen heeft begeven die behoren tot het politieke circuit, en dat hij zich niet heeft willen houden aan het beleid dat de krant er in dit opzicht op nahield, met een reden waaraan de krant in de gegeven omstandigheden prioriteit kon geven: bronbescherming.
Daarop was hij niet of slechts onder toegenomen druk aanspreekbaar, om welke privé of zakelijke reden dan ook. Dat is de rechtbank niet helder geworden.
De conclusie is dat uitsluitend het gedrag van [eiser] voor zijn werkgeefster reden is geweest om een ontbindingsverzoek in te dienen, en dat reeds daaruit volgt dat het, voor toewijzing van de vordering tegen de Provincie vereiste causale verband, niet vast staat. Bovendien speelt ook het volgende feit dat in de weg staat aan de vereiste causaliteit.
4.8.
Partijen spreken over ontslag, doch daarvan is geen sprake.
De arbeidsovereenkomst is ontbonden door de kantonrechter te Emmen. [eiser] heeft zich hiertegen niet verzet, integendeel hij heeft daaraan meegewerkt door ook ontbinding te vragen. Daaraan was de thans gestelde schade inherent verbonden nu hij geen vergoeding vroeg om daarmee rimpelloos zijn pensioen te halen en een tot zijn pensioengerechtigde leeftijd opgebouwd pensioen te gaan genieten, bij leven en welzijn.
En, voor zover hij een bedrag vroeg dat een deel van de thans gestelde schade dekt, namen hij en zijn rechtsgeleerde gemachtigde het risico dat dit niet zou worden toegewezen.
Dit risico heeft zich ook verwezenlijkt, de Provincie staat daar volledig buiten.
Ten overvloede wordt hier bij opgemerkt dat, als de kantonrechter had geweten wat thans bekend is, namelijk dat [eiser] lekte en daarover loog tegen zijn werkgeefster, kennelijk in vereniging met of rugdekking van [ fractievoorzitter CDA], dan de kans verre van denkbeeldig was dat NDC haar zin had gekregen: ontbinding wegens een dringende reden en derhalve zonder enige vergoeding.
(…)"

3.Het verzoek

3.1.
[eiser] vordert de rechtbank het vonnis van 1 juni 2011 ten aanzien van de Provincie te herroepen met gehele voortzetting van het geding.
3.2.
De Provincie voert verweer en concludeert tot afwijzing van het verzoek met veroordeling van [eiser] in de kosten, te vermeerderen met rente en de nakosten.
3.3.
De rechtbank zal bij de beoordeling ingaan op de stellingen en verweren van partijen voor zover daarvoor relevant.

4.Het geschil en de beoordeling

4.1.
[eiser] stelt zich in de kern op het standpunt dat de rechtbank in haar vonnis van 1 juni 2011 er ten onrechte vanuit is gegaan dat [eiser] had ingestemd met het (concept)rapport van KPMG en dat hij ( [eiser] ) derhalve wist dat hij daarin als informant van [K] herkenbaar zou zijn. Hij stelt dat de Provincie bedrog heeft gepleegd als bedoeld in artikel 382 sub a. Rv door ten onrechte in die zin te verklaren, onder andere ter comparitie van partijen, en dat - zo begrijpt de rechtbank de stellingen van [eiser] - de Provincie stukken heeft achtergehouden als bedoeld in artikel 382 sub c. Rv. Na lezing van stukken die ter inzage zijn verstrekt aan [eiser] met een beroep op de Wet openbaarheid bestuur, heeft hij omstreeks 16 augustus 2017 bewijzen gevonden van zijn stellingen, aldus [eiser] . De Provincie betwist het gestelde bedrog en betwist dat zij stukken zou hebben achtergehouden. Voorts betwist de provincie dat de toegezegde vertrouwelijkheid en de mogelijke schending daarvan relevant was voor de beoordeling van de vordering tot schadevergoeding. Volgens de Provincie was de gestelde schending van de vertrouwelijkheidsafspraak niet relevant voor de beoordeling van de rechtbank.
4.2.
De rechtbank stelt bij haar beoordeling het volgende voorop. Voor zover relevant luidt artikel 382 Rv als volgt: “Een vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan, kan op vordering van een partij worden herroepen indien: a. het berust op bedrog door de wederpartij in het geding gepleegd” (…), c: de partij na het vonnis stukken van beslissende aard in handen heeft gekregen die door toedoen van de wederpartij waren achtergehouden."
Het begrip bedrog moet ruim worden uitgelegd. Daaronder kan ook vallen het verzwijgen van feiten die tot een voor de wederpartij gunstige afloop van de procedure zouden hebben kunnen leiden. Voldoende is dat feiten en omstandigheden bekend zijn geworden die zozeer de verdenking van bedrog rechtvaardigen, dat de partij die zich bedrogen acht, langs de weg van heropening van het geding de gelegenheid behoort te krijgen de zaak nogmaals aan de rechter voor te leggen opdat die met inachtneming van die feiten en omstandigheden de zaak opnieuw beoordeelt. De rechter zal pas in het heropende geding ten gronde behoeven te onderzoeken of werkelijk bedrog in het voorgaande geding is gepleegd (HR 2 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9877).
Voor beide gronden geldt dat de uitspraak moet berusten op het bedrog of op de achtergehouden stukken. Dat wil zeggen dat aannemelijk moet zijn dat beslissing waarvan herroeping wordt gevraagd, bij een juiste voorstelling van zaken anders zou zijn uitgevallen (vgl. HR 21 maart 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2314, r.o. 3.5). De rechtbank is van oordeel dat daarvan niet is gebleken.
4.3.
Het door [eiser] aangevoerde novum bestaat eruit dat de rechtbank er ten onrechte vanuit is gegaan dat [eiser] had ingestemd met het (concept)rapport van KPMG en dat hij derhalve wist dat hij als informant van [K] werd betiteld. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de vereiste causaliteit ontbreekt. Het gaat daarbij om de causaliteit tussen de gestelde schending van de vertrouwelijkheid en de gestelde inkomensschade. In die beoordeling ligt besloten dat zelfs als de stellingen van [eiser] juist zouden zijn dat er een geheimhoudingsplicht was en dat de Provincie haar geheimhoudingsverplichting had geschonden (en derhalve [eiser] ten onrechte niet gevraagd was om instemming met het eindrapport van KPMG), dan nog niet gebleken is van de vereiste causaliteit. Kennis van de rechtbank of [eiser] al dan niet zou hebben ingestemd met het openbaar maken van het KPMG rapport zoals het uiteindelijk is opgemaakt, had dat oordeel omtrent het ontbreken van causaliteit niet anders gemaakt. In rechtsoverwegingen 4.6, 4.7 en 4.8. geeft de rechtbank aan wat volgens haar wel de oorzaak is geweest voor de ontbinding van de arbeidsovereenkomst waardoor de schade zoals door [eiser] gesteld zou zijn ontstaan. Dat komt neer op het gedrag van [eiser] zelf als verslaggever waardoor een diepe vertrouwensbreuk is ontstaan (4.6. en 4.7.). De juistheid van die overwegingen ligt niet ter beoordeling voor omdat in die overwegingen juist veronderstellenderwijs wordt uitgegaan van de gestelde onrechtmatigheid. Kennis van de rechtbank van het al dan niet ontbreken van de instemming van [eiser] met het eindrapport van KPMG speelt hierin geen rol. Daarnaast legt de rechtbank nog de gedragingen van [eiser] de ontbindingsprocedure bij de kantonrechter ten grondslag aan het ontbreken van het vereiste causale verband (4.8.). Ook in die overweging speelt kennis van de rechtbank van het al dan niet ontbreken van de instemming van [eiser] met het eindrapport van KPMG geen rol.
De rechtbank gaat in de laatste alinea van rechtsoverweging 4.8. nog wel in op het 'lekken' door [eiser] , in welk kader de stellingen van [eiser] in deze procedure mogelijk wel relevant kunnen zijn. Echter, dat is een overweging ten overvloede die niet dragend is voor de beoordeling.
4.4.
Het processuele causale verband tussen de beslissing waarvan herroeping wordt gevraagd en het gestelde bedrog respectievelijk het gestelde achterhouden van stukken, ontbreekt daarmee. Het verzoek tot herroeping zal om die reden reeds worden afgewezen, zodat alle overige stellingen en verweren onbesproken kunnen blijven.
4.5.
[eiser] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. Aangezien een verzoek als het onderhavige procedureel verloopt als ware het een dagvaardingsprocedure, zal de rechtbank voor de vaststelling van de kosten aansluiting zoeken bij de daarbij gehanteerde liquidatietarieven. De kosten aan de zijde van Provincie worden vastgesteld op:
- griffierecht € 618,00
- salaris advocaat € 1.086,00
Totaal € 1.704,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de Provincie tot op heden begroot op € 1.704,00, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de nakosten, begroot op € 131,00, dan wel op € 199,00 in geval van betekening van dit vonnis,
5.4.
verklaart 5.2. en 5.3. uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.B. van Baalen, mr. E.W. van Weringh en mr. S.M. Schothorst en in het openbaar uitgesproken op 5 september 2018. [1]

Voetnoten

1.type: SvB