ECLI:NL:RBNNE:2018:3453

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 augustus 2018
Publicatiedatum
29 augustus 2018
Zaaknummer
LEE - 17 _ 2103
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid bezwaar tegen jaaropgaaf 2016 in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 29 augustus 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden. De eiser, die sinds 2001 een bijstandsuitkering ontvangt, had bezwaar gemaakt tegen de jaaropgaaf 2016 die door verweerder was verstrekt. Verweerder verklaarde het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk, omdat de jaaropgaaf niet gericht is op enig rechtsgevolg en derhalve geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser ging hiertegen in beroep.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de jaaropgaaf 2016 een optelsom is van de bedragen die in dat jaar zijn uitgekeerd en dat het geen beslissing betreft die de rechten of rechtspositie van eiser beïnvloedt. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder de stelling dat de jaaropgaaf onjuiste informatie bevat, verworpen. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard, waardoor het beroep van eiser ongegrond wordt verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Leeuwarden
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 17/2103

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 augustus 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] eiser

(gemachtigde: mr. J. Hemelaar),
en

het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden, verweerder

(gemachtigde: A.J. Krol en H. Boonstra).

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser een jaaropgaaf over het jaar 2016 verstrekt.
Bij besluit van 17 mei 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaak LEE 17/2104 PW, plaatsgevonden op 21 augustus 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. In de zaak LEE 17/2104 PW wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiser en zijn echtgenote ontvangen sinds 2001 een bijstandsuitkering naar de norm voor gehuwden. Op verzoek van eiser wordt de uitkering vanaf 2009 gescheiden aan hem en zijn echtgenote uitbetaald door overmaking op hun eigen bankrekeningen. Vanaf 1 oktober 2015 wordt de gezamenlijke bijstandsuitkering van eiser en zijn echtgenote overgemaakt op het bij verweerder bekende bankrekeningnummer, te weten een en/of rekeningnummer van eiser en zijn echtgenote en later, nadat hij verweerder te kennen had gegeven dat hij dit rekeningnummer had opgeheven, het rekeningnummer van zijn echtgenote.
1.2.
Verweerder heeft aan eiser een jaaropgaaf 2016 verstrekt van de aan hem uitgekeerde uitkering over het jaar 2016. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt.
2. Het bestreden besluit houdt in de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van eiser tegen de jaaropgaaf 2016. Redengevend daartoe voor verweerder is dat de jaaropgaaf 2016 niet op rechtsgevolg is gericht en geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In het bestreden besluit heeft verweerder het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften overgenomen.
3. Eiser kan zich niet met het bestreden besluit verenigen. Op hetgeen hij in dat verband heeft aangevoerd, zal de rechtbank – voor zover van belang – in het navolgende ingaan.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
In geschil is of verweerder het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De vraag die de rechtbank daarbij moet beantwoorden, is of de jaaropgaaf 2016 een besluit is als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
4.2.
Op grond van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder een besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Onder rechtshandeling wordt verstaan: een handeling gericht op rechtsgevolg.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is een jaaropgaaf een optelsom van de bedragen die feitelijk in het desbetreffende jaar zijn uitgekeerd. Bij een jaaropgaaf gaat het om de verstrekking van feitelijke informatie (zie de uitspraak van 19 april 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1510). De stelling van eiser dat de jaaropgaaf 2016 in zijn geval geen optelsom is van bedragen die in 2016 zijn uitgekeerd, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Met de jaaropgaaf 2016 is immers geen beslissing gegeven over de rechten of rechtspositie van eiser en strekt dus niet tot het in het leven roepen van enig rechtsgevolg. Het beroep van eiser op de uitspraak van de CRvB van 26 juli 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:2356) slaagt niet, reeds omdat het in die uitspraak ging om de vraag of het bezwaar tegen de salarisspecificaties terecht niet-ontvankelijk was verklaard. Van een vergelijkbaar geval is dan ook geen sprake. De stelling van eiser dat de jaaropgaaf 2016 onjuiste informatie bevat, maakt – nog daargelaten dat eiser zijn stelling niet heeft onderbouwd – niet dat wel sprake is van rechtsgevolg. Aan de stelling van eiser door hij de jaaropgaaf 2016 nadeel ondervindt omdat de jaaropgaaf door andere onderdelen van de overheid als bewijs wordt gezien voor het bestaan van een rechtsverhouding die verweerder heeft aangenomen gaat de rechtbank voorbij, reeds omdat dit in de onderhavige situatie niet de te beantwoorden vraag is.
4.4.
Uit hetgeen onder 4.3 is overwogen volgt dat verweerder in het bestreden besluit het bezwaarschrift van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dit betekent dat de rechtbank niet toekomt aan een beoordeling van de inhoudelijke gronden die eiser heeft aangevoerd.
5. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. van der Werff, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Ruiter, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.