ECLI:NL:RBNNE:2018:310

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 januari 2018
Publicatiedatum
31 januari 2018
Zaaknummer
LEE 17/570
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van de Wet langdurige zorg en de interpretatie van zorgovereenkomsten binnen gezinnen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 26 januari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en Zorgkantoor Friesland B.V. over de afkeuring van een deel van de zorg die eiseres ontvangt in het kader van de Wet langdurige zorg (Wlz). Eiseres had een persoonsgebonden budget (pgb) aangevraagd en kreeg dit toegewezen, maar een deel van de zorgovereenkomst met haar partner werd door verweerder afgekeurd. Verweerder stelde dat de zorgkwaliteit niet gewaarborgd was, omdat haar partner ook zorg verleende aan andere budgethouders, wat zou leiden tot meer dan 40 uur zorg in één gezin.

De rechtbank oordeelde dat de interpretatie van verweerder van artikel 5:18 van de Regeling langdurige zorg niet juist was. De rechtbank stelde vast dat de tekst van de bepaling niet toelaat dat een zorgverlener niet meer dan 40 uur zorg aan verschillende verzekerden binnen één gezin kan verlenen. Eiseres voldeed aan de verplichting dat haar zorgverlener niet meer dan 40 uur in één week voor haar werkte. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van verweerder en verklaarde het beroep gegrond, waarbij verweerder werd opgedragen een nieuw besluit te nemen binnen zes weken.

Daarnaast werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die op € 1.002,- werden vastgesteld. De rechtbank benadrukte dat verweerder in deze zaak maatwerk had moeten leveren en dat het onderzoek niet zorgvuldig was geweest, omdat niet was nagegaan of de partner van eiseres in staat was om kwalitatief goede zorg te leveren, ondanks zijn andere zorgverplichtingen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Leeuwarden
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 17/570

uitspraak van de meervoudige kamer van 26 januari 2018 in de zaak tussen

[eiseres]te [woonplaats] eiseres
(gemachtigde: mr. L.B. van Goor),
en
Zorgkantoor FrieslandB.V., verweerder
(gemachtigde: W. Meijer).

Procesverloop

Bij besluit van 20 september 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder een deel van de zorg die eiseres wordt geleverd in het kader van de Wet langdurige zorg (Wlz) afgekeurd. Tegen dit besluit heeft eiseres een bezwaarschrift ingediend.
Bij besluit van 26 januari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaarschrift van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op een zitting van de enkelvoudige kamer van deze rechtbank op 13 juni 2017. Namens eiseres zijn verschenen haar gemachtigde en haar partner [naam partner] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Na behandeling van de zaak heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
Bij brief van 6 juli 2017 heeft de rechtbank partijen meegedeeld dat het onderzoek in de zaak zal worden heropend. Daarbij is aangegeven dat het beroep wordt verwezen naar een meervoudige kamer van de rechtbank.
Bij brief van 24 juli 2017 heeft de rechtbank verweerder enkele vragen gesteld. Bij brief van 29 augustus 2017 heeft verweerder deze vragen beantwoord.
Bij brief van 26 oktober 2017 heeft de rechtbank partijen meegedeeld van oordeel te zijn dat het niet nodig is om deze zaak opnieuw op een zitting te behandelen. Zij acht zich voldoende geïnformeerd om een uitspraak te kunnen doen. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld hierop te reageren. Partijen hebben aangegeven geen gebruik te willen maken van de mogelijkheid om een nadere zitting te houden. Hierop heeft de rechtbank het onderzoek in de zaak wederom gesloten.
Overwegingen
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1
Eiseres heeft op 29 juni 2016 een aanvraagformulier PGB-WLZ ingediend. Bij besluit van 11 augustus 2016 heeft verweerder eiseres een persoonsgebonden budget (pgb) toegekend over de periode van 16 juni 2016 tot en met 31 december 2016 van € 15.092,46.
1.2
Ter beoordeling van het trekkingsrecht van eiseres, heeft eiseres verweerder op 15 augustus 2016 de zorgovereenkomst die zij heeft gesloten met haar partner [naam partner] ( [partners naam] ) en de daarbij behorende zorgbeschrijving toegezonden. In de zorgbeschrijving staat vermeld dat [partners naam] eiseres 4 uren per dag begeleidt (28 uren in de week). Bij het primaire besluit heeft verweerder de zorgbeschrijving van [partners naam] afgekeurd. Verweerder is van mening dat de kwaliteit van de zorg niet is gewaarborgd, omdat [partners naam] ook 40 uur of meer aan andere budgethouders zorg verleent. Verweerder doelt hierbij op de zorgovereenkomst die [partners naam] op 31 december 2015 heeft gesloten met zijn zoon voor 40 uren per week. Tegen dit besluit heeft eiseres een bezwaarschrift ingediend dat bij het bestreden besluit ongegrond is verklaard.
2. De rechtbank overweegt als volgt.
2.1
In artikel 3.6.4, eerste lid, van het Besluit langdurige zorg (Blz) is bepaald dat de verzekerde een schriftelijke overeenkomst sluit met iedere zorgaanbieder of mantelzorger die hij ten laste van zijn persoonsgebonden budget zorg wenst te laten verlenen. In het vierde lid van genoemd artikel is bepaald dat de overeenkomst, bedoeld in het eerste lid, de goedkeuring behoeft van het zorgkantoor en de Sociale verzekeringsbank (Svb). De goedkeuring kan slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of het belang van de uitvoerbaarheid van het persoonsgebonden budget en van het budgetbeheer.
2.2
In artikel 5.18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling langdurige zorg (Rlz) is bepaald dat bij de verlening van het pgb de verzekerde de verplichting wordt opgelegd dat de zorg die de verzekerde inkoopt kwalitatief verantwoord is. Onder d van voornoemd artikel is als verplichting opgenomen dat de verzekerde ervoor zorgdraagt dat een zorgverlener op wie het Arbeidstijdenbesluit niet van toepassing is, niet meer dan veertig uur in één week voor hem werkzaamheden verricht.
2.3
De rechtbank begrijpt het standpunt van verweerder aldus dat de zorgovereenkomst met [partners naam] is afgekeurd op grond van het bepaalde in artikel 3.6.4, vierde lid, van het Blz wegens strijd met het recht. Naar de mening van verweerder heeft eiseres gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 5.18, eerste lid, aanhef en onder b en d, van de Rlz.
2.4
De rechtbank dient te beoordelen of verweerder op goede gronden tot dit besluit is gekomen. Verweerder is van mening dat de zorg die eiseres heeft ingekocht kwalitatief niet verantwoord is, omdat [partners naam] , die al 40 uur per week zorg levert aan zijn oudste zoon, met de zorg voor eiseres meer dan 40 uur zorg verleent in het gezin van eiseres. Als sprake is van meer dan 40 uur zorg in één gezin van één persoon, is het naar de mening van verweerder niet aannemelijk dat nog van kwalitatief goede zorg kan worden gesproken. Daarbij betrekt verweerder dat [partners naam] ook de gebruikelijke zorg heeft voor zijn gezin met drie kinderen en dat hij activiteiten als kleine zelfstandige ondernemer verricht. De rechtbank stelt echter vast dat uit het dossier en het verhandelde ter zitting niet blijkt dat verweerder heeft onderzocht of [partners naam] in staat is om méér dan 40 uur in de week kwalitatief goede zorg te leveren. Verweerder heeft zijn besluit enkel gebaseerd op de theorie. Gelet op de taak van verweerder om in zaken als de onderhavige maatwerk te leveren, had verweerder naar het oordeel van de rechtbank moeten onderzoeken of [partners naam] in de praktijk in staat kan worden geacht, naast de zorg die hij zijn zoon levert, ook kwalitatief goede zorg te leveren aan eiseres, zoals door eiseres wordt gesteld. Nu verweerder dat niet heeft gedaan, is de rechtbank van oordeel dat het onderzoek in deze zaak niet zorgvuldig is geweest. Voor zover het beroep zich hierop richt, slaagt het dan ook.
2.5
Voor zover het beroep zich richt op de wijze waarop verweerder artikel 5:18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Rlz interpreteert, overweegt de rechtbank dat ook deze beroepsgrond slaagt. Verweerder interpreteert deze bepaling aldus dat niet meer dan 40 uur betaalde zorg in het kader van de Wlz door één zorgverlener aan verschillende verzekerden met een pgb binnen het gezin kan worden verleend. De rechtbank is van oordeel dat de tekst van genoemd artikel deze interpretatie niet toelaat. Evenmin volgt deze interpretatie uit de toelichting bij genoemde bepaling of de jurisprudentie. De rechtbank volgt dan ook de tekst van de bepaling die inhoudt dat een verzekerde ervoor zorgdraagt dat een zorgverlener niet meer dan 40 uur in één week voor hem werkzaamheden verricht. De rechtbank stelt vervolgens vast dat eiseres aan deze verplichting voldoet.
2.6
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat zij niet over de informatie beschikt om dat te kunnen doen. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
2.7
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
2.8
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Hoekstra, voorzitter, en mr. P.G. Wijtsma en mr. K. Wentholt, leden, in aanwezigheid van mr. J.A. van Loo, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.