ECLI:NL:RBNNE:2018:2700

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 mei 2018
Publicatiedatum
11 juli 2018
Zaaknummer
18/830269-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onttrekking van een minderjarige aan het toezicht van Jeugdbescherming na spoeduithuisplaatsing

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 22 mei 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die haar stiefdochter heeft onttrokken aan het toezicht van Jeugdbescherming Noord. De kinderrechter had op 15 mei 2017 een spoeduithuisplaatsing uitgesproken, maar de verdachte heeft haar stiefdochter opgehaald en verborgen gehouden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk handelde door de minderjarige te onttrekken aan het bevoegd gezag, ondanks dat zij wist dat de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing had verleend. Tijdens de zitting op 8 mei 2018 heeft de verdachte verklaard dat zij niet bewust was van de strafbaarheid van haar handelen en vertrouwde op de deskundigheid van een kinderconsulent. De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat het medeplegen niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele onderdelen van de tenlastelegging, maar achtte het onttrekken van de minderjarige wel bewezen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, waarvan de uitvoering voorwaardelijk is, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft rekening gehouden met de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de emotionele impact op de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/830269-17
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 22 mei 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 mei 2018. De verdachte is verschenen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. G. Wilbrink.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij in de periode van 15 mei 2017 tot en met 16 mei 2017, te Groningen, (althans) in het arrondissement Noord Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een minderjarige, te weten [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 2015) heeft onttrokken aan het opzicht van degene die dat desbevoegd over die minderjarige uitoefende, te weten Jeugdbescherming Noord en/of
(vervolgens) die [slachtoffer] die onttrokken is aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over haar uitoefent, heeft verborgen of aan de nasporing van ambtenaren van de justitie of politie heeft onttrokken,
immers heeft zij, verdachte en/of met diens mededader(s):
- die [slachtoffer] opgehaald en/of in de auto meegenomen en/of
- met die [slachtoffer] in de auto overnacht terwijl verdachte wist, dat die [slachtoffer] met een door de kinderrechter verstrekte machtiging (per direct) uit huis was geplaatst en/of dat die [slachtoffer] werd gezocht door justitie en/of politie om voornoemde machtiging ten uitvoer te leggen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het ten laste gelegde gevorderd.
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft betoogd dat zij zich niet bewust is geweest dat zij door haar handelen een strafbaar feit heeft gepleegd, alsmede dat zij heeft vertrouwd op de deskundigheid van medeverdachte [medeverdachte 2] als kinderconsulent.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat het medeplegen niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. De rechtbank overweegt hiertoe dat in de tenlastelegging enkel handelingen zijn opgenomen die, blijkens het dossier, door verdachte zijn begaan. Hierdoor is er geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. De rechtbank spreekt verdachte derhalve van dit onderdeel van de tenlastelegging vrij.
De rechtbank acht evenmin wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met [slachtoffer] in de auto heeft overnacht, nu uit zowel het dossier als ter terechtzitting is gebleken dat dit onderdeel was van een verzonnen verhaal om medeverdachte [medeverdachte 2] niet te belasten. Uit zowel het dossier als ter terechtzitting is gebleken dat verdachte met [slachtoffer] op een camping heeft overnacht. De rechtbank zal verdachte ook voor dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Bewezenverklaring
Voor het overige komt de rechtbank tot een bewezenverklaring.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanhouding d.d. 16 mei 2017, opgenomen op pagina 47 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2017124782 d.d. 21 juli 2017, inhoudende als verklaring van verbalisant:
De verdachte had de minderjarige [slachtoffer] vanaf 15 mei 2017 onttrokken aan het bevoegd gezag en probeerde haar uit handen te houden van politie en Jeugdbescherming. Rapporteur begaf zich op 16 mei 2017 naar de Elzenlaan te Groningen alwaar ik om 18.10 uur, de 12 jarige [slachtoffer] en de verdachte aantrof bij de auto van de verdachte. Ik hoorde [verdachte] zeggen dat ze [slachtoffer] niet wilde afstaan aan de Jeugdbescherming maar dat ze niet wist waarheen ze met [slachtoffer] moest vluchten.
2. Een geschrift, inhoudende een beschikking van Rechtbank Noord-Nederland betreffende een spoeduithuisplaatsing d.d. 15 mei 2017, opgenomen op pagina 70 van voornoemd dossier:

beschikking spoeduithuisplaatsing

in de zaak van
Jeugdbescherming Noord Groningen, hierna te noemen de Gecertificeerde Instelling (GI), gevestigd te Groningen.
betreffende
[slachtoffer] ,geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [slachtoffer] .

De beoordeling

De kinderrechter:
verleent machtiging tot uithuisplaatsing van [slachtoffer] in een gezinshuis, met ingang van 15 mei 2017, voor de duur van vier weken en houdt de beslissing voor het overige aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. K.R. Bosker, kinderrechter en in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2017.
3. Een geschrift, inhoudende een aanvulling op de verklaring van [getuige] d.d. 7 juni 2017, opgenomen op pagina 29 van voornoemd dossier:
Maandag 15 mei 2017
16.3
uur
Ik nam WhatsApp contact op met mijn partner [verdachte] . In mijn WhatsApp, geciteerd: “Rustig blijven hoor. Wel vluchten naar Ikea". [verdachte] heeft [slachtoffer] in de Aldi gevonden.
17:00 uur
[verdachte] moest naar haar caravan op de camping in Ees gaan. [verdachte] en [slachtoffer] hebben samen de nacht doorgebracht op de camping.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 17 mei 2017, opgenomen op pagina 49 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
A: Maandag middag kreeg ik van [medeverdachte 1] een aantal appjes dat [naam] en de politie voor de deur stonden. [medeverdachte 1] vroeg mij [slachtoffer] te gaan halen. Dat heb ik gedaan. [medeverdachte 2] zei dat we ons moesten melden. Toen sloegen bij mij de stoppen door. Ik wist het niet meer. Ik dacht dat niet, want dan zijn we [slachtoffer] kwijt. Toen ben ik met [slachtoffer] gaan rijden. Ik had niet een doel maar dacht gewoon weg hier. Ik heb [slachtoffer] vervolgens in de auto gezet en ik vertelde haar dat er politie voor de deur stond. Ik vertelde haar dat ik het vermoeden had dat ze [slachtoffer] uit huis zouden komen halen. De uithuisplaatsing kwam niet uit de lucht vallen. Ik kon de gevolgen ook niet overzien. Een ding wist ik wel. Dat als ik me zou melden dat we [slachtoffer] kwijt zijn.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
zij in de periode van 15 mei 2017 tot en met 16 mei 2017, te Groningen, in het arrondissement Noord Nederland, opzettelijk een minderjarige, te weten [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2005, heeft onttrokken aan het opzicht van degene die dat desbevoegd over die minderjarige uitoefende, te weten Jeugdbescherming Noord en
vervolgens die [slachtoffer] die onttrokken is aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over haar uitoefent, heeft verborgen, immers heeft zij, verdachte, die [slachtoffer] opgehaald en in de auto meegenomen, terwijl verdachte wist, dat die [slachtoffer] met een door de kinderrechter verstrekte machtiging per direct uit huis was geplaatst en dat die [slachtoffer] werd gezocht door justitie en/of politie om voornoemde machtiging ten uitvoer te leggen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
De voortgezette handeling van onttrekking van een minderjarige aan het bevoegd opzicht en het verbergen van een minderjarige die onttrokken is aan het bevoegde opzicht.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat zij zich niet bewust is geweest dat zij zich, door haar handelen, schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit en dat zij vertrouwde op de deskundigheid van de door haar en haar partner ingeschakelde kinderconsulent, medeverdachte [medeverdachte 2] .
De rechtbank toetst ambtshalve een beroep op dwaling omtrent het recht. De rechtbank overweegt daartoe dat voor het slagen van een beroep op dwaling omtrent het recht vereist is dat aannemelijk is dat verdachte heeft gehandeld in een verontschuldigbare onbewustheid ten aanzien van de ongeoorloofdheid van de haar verweten gedraging (zie: het arrest van de Hoge Raad van 31 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2006:AY8322).
De rechtbank is van oordeel dat de door verdachte aangevoerde onwetendheid over de strafbaarheid van haar handelen niet de conclusie kan dragen dat ten aanzien van het ten laste gelegde sprake was van dwaling omtrent het recht. Verdachte wist dat er politie voor de deur stond en is desondanks met [slachtoffer] op de vlucht gegaan. Hieruit leidt de rechtbank af dat het voor verdachte duidelijk was dat [slachtoffer] uit huis zou worden gehaald. Hoewel verdachte een beroep doet op de deskundigheid van een ander blijft zij zelf verantwoordelijk. Op verdachte rustte de zelfstandige verplichting te voldoen aan de bestaande wet- en regelgeving en zich daaromtrent te informeren. Daarnaast heeft verdachte pas contact opgenomen met de door haar bedoelde deskundige nadat zij met [slachtoffer] op de vlucht was gegaan. Hierdoor is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake van een situatie waarin zij mocht vertrouwen op een deskundige. De rechtbank acht verdachte dan ook strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een werkstraf van 120 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Verdachte heeft hiertegen aangevoerd dat zij zich al gestraft voelt doordat zij een nacht in de cel heeft doorgebracht.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft haar stiefdochter onttrokken aan het toezicht van Jeugdbescherming Noord doordat zij, nadat de kinderrechter een spoeduithuisplaatsing had uitgesproken, haar stiefdochter heeft opgehaald en meegenomen, waarna verdachte haar stiefdochter één nacht heeft verborgen voor de Jeugdbescherming Noord. Verdachte heeft hierbij willens en wetens de beslissing van de kinderrechter tot uithuisplaatsing van haar stiefdochter gefrustreerd en heeft daarmee niet gehandeld in het belang van haar stiefdochter.
De rechtbank kan anderzijds begrijpen dat de situatie, onder meer vanwege de bestaande zorgelijke situatie rondom [slachtoffer] , zeer ingrijpend en emotioneel is geweest voor verdachte en dat de aanwezigheid van de politie bij de woning ertoe heeft bijgedragen dat zij op een verkeerde manier heeft gehandeld. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met deze omstandigheden en voorts met het feit dat de onttrekking van haar stiefdochter aan het gezag kort heeft geduurd.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op de 'Richtlijn voor strafvordering onttrekking minderjarige aan wettig gezag' en heeft daarbij als uitgangspunt een werkstraf genomen. Ten aanzien van de hoogte van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat verdachte geen justitiële documentatie heeft.
Alles afwegende acht de rechtbank een geheel voorwaardelijke werkstraf op zijn plaats.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 56, 279 en 280 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een taakstraf voor de duur van 40 uren.

Bepaalt dat deze taakstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt voorts dat, indien het mocht komen tot de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde taakstraf, vervangende hechtenis voor de duur van 20 dagen zal worden toegepast, indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.A. Wiersma, voorzitter, mr. K. Post en mr. H.J. Schuth, rechters, bijgestaan door mr. C.G. Velvis, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 mei 2018.