Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 5 juli 2018 in de zaak tussen
[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Groningen, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Voor het ontslag is toestemming verleend door het UWV WERKbedrijf, bij beslissing van 6 juli 2012.
Wij maken bezwaar tegen het feit dat wij nu mogelijk als eigen risicohouder de kosten voor de WIA krijgen. Deze meneer heeft namelijk stelselmatig vanaf het begin ziekmelding niet meegewerkt aan de Wet verbetering poortwachter. Wij gaan er vanuit dat vanwege de zin in uw schrijven van 9 januari 2013 “Het is belangrijk dat u er alles aan doet om aan het werk te blijven of om werk te vinden. UWV ondersteunt u hierbij”, dat wij niet worden aansprakelijk gesteld en de kosten van de WIA niet op ons worden verhaald.”
U maakt bezwaar tegen de beslissing van 9 januari 2013, toekenning loongerelateerde WGA-uitkering van € 2.084,30 per maand per 15 januari 2013, 37,24% AO.
2 Het UWV stelt vast:
3 Elk jaar wordt met ingang van 1 januari een opslag of korting vastgesteld waarmee het in het tweede lid, onderdeel a, bedoelde percentage wordt verhoogd respectievelijk verlaagd. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de opslag of korting naar categorie werkgevers voor de werkgever afzonderlijk of per sector als bedoeld in artikel 95, wordt vastgesteld, waarbij de korting of opslag voor werkgevers per sector of sectoronderdelen kan verschillen of op nihil kan worden vastgesteld. Indien een werkgever met toepassing van de artikelen 96 of 97 is aangesloten bij verschillende sectoren, wordt voor elk bedrijfsonderdeel van de werkgever waar werkzaamheden worden verricht die behoren tot een afzonderlijke sector, de opslag of korting toegepast als was dat bedrijfsonderdeel een afzonderlijke werkgever. Voor de werkgever voor wie de korting of opslag afzonderlijk wordt vastgesteld, stelt de inspecteur de korting of opslag vast bij voor bezwaar vatbare beschikking.
4 De inspecteur stelt in geval van overgang van een onderneming in de zin van artikel 662 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede in geval van een dergelijke overgang bij faillissement, de vastgestelde opslag of korting, bedoeld in het derde lid, opnieuw bij voor bezwaar vatbare beschikking vast voor de werkgever die een onderneming of een deel daarvan verkrijgt en voor de werkgever die een deel van zijn onderneming overdraagt.
5 De inspecteur stelt, in geval aan een werkgever toestemming is verleend om zelf het risico te dragen van betaling van ziekengeld of WGA-uitkering en overlijdensuitkeringen als bedoeld in artikel 40, eerste lid, alsmede in geval het door de werkgever zelf dragen van het risico, bedoeld in artikel 40, eerste lid, is geëindigd of wordt beëindigd, de vastgestelde opslag of korting, bedoeld in het derde lid, opnieuw bij voor bezwaar vatbare beschikking vast met ingang van de datum waarop het zelf dragen van het risico aanvangt dan wel is geëindigd of wordt beëindigd.
6 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent:
7 De inspecteur is bevoegd tot herziening van een beschikking op grond van dit artikel indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat de beschikking is gegeven op grond van onjuiste of onvolledige gegevens. Een herziening ten nadele van de werkgever is uitsluitend mogelijk indien deze tekortkoming een gevolg is van een feit dat aan de werkgever of de gewezen werkgever kan worden toegerekend of redelijkerwijs kenbaar had kunnen zijn. De inspecteur stelt de herziening vast bij voor bezwaar vatbare beschikking. De bevoegdheid tot herziening werkt uiterlijk terug tot en met 1 januari van enig jaar waarop de beschikking betrekking heeft en vervalt door verloop van 5 jaren na het einde van het kalenderjaar waarop de beschikking betrekking heeft.
8 Beschikkingen van de inspecteur op grond van dit artikel worden genomen gehoord het UWV en in overeenstemming met het UWV.”
2 Bij de vaststelling van de premie wordt een onderscheid gemaakt naar kleine, middelgrote en grote werkgevers.
3 De gedifferentieerde premie voor de kleine werkgevers is de som van de sectorale premiecomponenten op basis van de WGA-lasten vaste dienstbetrekkingen, de WGA-lasten flexibele dienstbetrekkingen en de ZW-lasten van uitkeringen die zijn toegekend aan werknemers die in dienstbetrekking stonden met werkgevers die behoren tot een sector als bedoeld in artikel 95 van de Wfsv.
4 De gedifferentieerde premie voor grote werkgevers is de som van de individuele premiecomponenten, die voor de WGA-lasten vaste dienstbetrekkingen, de WGA-lasten flexibele dienstbetrekkingen en de ZW-lasten afzonderlijk worden berekend, op basis van een per soort last vast te stellen rekenpercentage vermeerderd of verminderd met een opslag of korting op grond van een individueel werkgeversrisicopercentage, waarop een correctie wordt toegepast.
5 Bij de berekening van de gedifferentieerde premie voor de middelgrote werkgever wordt een gewogen gemiddelde toegepast van de sectorale en individuele premies volgens de formule:
loonsomwgr staat voor: het totaal van het premieplichtige loon van de middelgrote werkgever in het jaar twee kalenderjaren voorafgaand aan het jaar waar de premie betrekking op heeft;
loonsomlaag staat voor: 10 maal het gemiddelde premieplichtige loon per werknemer;
loonsomhoog staat voor: 100 maal het gemiddelde premieplichtige loon per werknemer;
sectoraal %: de desbetreffende sectorale premie van de sector waartoe de werkgever behoort;
individueel %: de desbetreffende individuele premie van de werkgever als bedoeld in het vierde lid.
6 Voor de op grond van het vierde lid berekende gedifferentieerde premie geldt per premiecomponent een minimumpremie, die een vierde van het gemiddelde percentage behorend bij de desbetreffende lasten bedraagt en een maximumpremie die vier maal dat gemiddelde percentage bedraagt.
7 Alle percentages in de sommen die leiden tot de vaststelling van de gedifferentieerde premie worden naar beneden afgerond op twee cijfers achter de komma.
8 Bij ministeriële regeling kan worden bepaald, dat de maximumpremie voor werkgevers in bepaalde sectoren kan worden verhoogd indien de omvang van de WGA-lasten vaste dienstbetrekkingen, de WGA-lasten flexibele dienstbetrekkingen of de ZW-lasten daartoe aanleiding geeft.”
2 Het individuele werkgeversrisicopercentage wordt verkregen door de uitkeringen van de aan de werkgever toe te rekenen WGA-lasten flexibele dienstbetrekkingen die in het tweede kalenderjaar vóór het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld zijn betaald aan werknemers, die uit de dienstbetrekking waaruit de WGA-uitkering is ontstaan recht hadden op een uitkering op grond van de Ziektewet, te vermenigvuldigen met honderd en de uitkomst van deze berekening te delen door het ten laste van die werkgever komende gemiddelde premieplichtige loon per jaar, berekend over het tijdvak van vijf kalenderjaren, eindigend één jaar voor aanvang van het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld.
3 Het gemiddelde werkgeversrisicopercentage wordt verkregen door het totaalbedrag aan uitkeringen van de aan werkgevers toe te rekenen WGA-lasten flexibele dienstbetrekkingen, die in het tweede kalenderjaar vóór het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld zijn betaald, te vermenigvuldigen met honderd en de uitkomst van deze berekening te delen door het totale premieplichtige loon in het tweede kalenderjaar vóór het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld.
4 Voor de toepassing van het tweede en derde lid worden onder WGA-lasten flexibele dienstbetrekkingen mede begrepen de lasten van de WGA-uitkeringen als bedoeld in artikel 117b, eerste lid, onderdeel a, van de Wfsv, die vanaf 1 januari 2012 zijn toegekend aan werknemers als bedoeld in artikel 2.5, onderdeel h, die op grond van artikel 104, eerste lid, en 108, eerste lid, van de Wfsv, zoals die artikelen luidden op 31 december 2013, ten laste van de sectorfondsen en, voor zover die zijn toegekend aan personen als bedoeld in artikel 24 van de Wfsv, ten laste van het Uitvoeringsfonds voor de overheid zijn gekomen.
5 Indien een WGA-uitkering wordt toegekend direct aansluitend op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen wordt de duur van die uitkering in mindering gebracht op de periode dat de WGA-uitkering wordt toegerekend als bedoeld in het tweede lid.
6 De WGA-uitkeringen, bedoeld in dit artikel, betreffen de WGA-uitkeringen die zijn toegekend:
7 Indien de werknemer bij het intreden van de arbeidsongeschiktheid op grond waarvan hij ziekengeld ontving, bij meer dan één werkgever in dienstbetrekking stond, wordt voor de toepassing van het tweede lid de WGA-uitkering naar rato van de loonsom toegerekend aan die werkgevers.
8 De op grond van dit artikel berekende opslagen of kortingen worden vermenigvuldigd met een breuk, waarvan de teller wordt gevormd door het rekenpercentage, berekend op grond van artikel 2.8, tweede lid, en 2.9, verminderd met een vierde van het gemiddelde premiepercentage, bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, en de noemer door het gemiddelde werkgeversrisicopercentage, bedoeld in het derde lid. Indien de berekening op grond van de vorige zin leidt tot een uitkomst groter dan twee wordt deze breuk vastgesteld op twee.”
- Zowel verweerder als het UWV zijn betrokken bij de uitvoering van de regelgeving op het gebied van de premieheffing werknemersverzekeringen, waaronder de gedifferentieerde premie Whk. Er is sprake van een versnipperde taakverdeling tussen verweerder en het UWV (zie ook 3.1 tot en met 3.6).
- Het betreft complexe en gedetailleerde regelgeving (zie ook 7.5).
- De precieze reden voor de keuzes die gemaakt zijn bij de versnippering is ook voor een in de materie ingevoerd iemand lang niet altijd duidelijk.
- Het UWV, bij uitstek deskundig te achten en bovendien het centrale uitvoeringsorgaan, heeft zelf ook geworsteld met (de grenzen van) de bevoegdheidsverdeling (zie het memo van 26 oktober 2010 bij 1.8, pagina 4 en het memo 26 februari 2015 bij 1.9, pagina’s 4 en 5).
- Zoals ter zitting besproken heeft verweerder naar zijn opvatting een uiterst beperkte taak, terwijl in de memo's van het UWV (zie 1.8 en 1.9) over de taakverdeling tussen verweerder en UWV een heel ander beeld naar voren komt. Kortom: de beide betrokken bestuursorganen zijn het onderling niet eens.
- Vast staat dat verweerder voor zijn taakuitoefening sterk afhankelijk is van wat het UWV hem aan gegevens aanlevert.
- In het memo van 26 februari 2015 (zie 1.8), op pagina 4, staat beschreven dat het UWV bij het nemen van een beslissing op bezwaar ten aanzien van de toerekeningsaspecten noodgedwongen ook een beetje op de stoel van verweerder moet gaan zitten, en dat dit afgestemd is met verweerder.
- Toekenning, uitvoering en re-integratie zijn binnen de WIA-regelgeving opgedragen aan het UWV.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- draagt verweerder op binnen vier weken nadat deze uitspraak gezag van gewijsde heeft gekregen, een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 333 aan eiseres te vergoeden en
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.002.