1.5.Met datum 14 maart 2015 is aan eiser als natuurlijk persoon voor 2014 een aanslag forensenbelasting opgelegd tot een bedrag van € 583. Voor 2015 is met datum 30 april 2016 is aan eiser als natuurlijk persoon een aanslag forensenbelasting opgelegd van € 589.
2. Forensenbelasting kan volgens artikel 223 van de Gemeentewet worden geheven als natuurlijke personen (mensen van vlees en bloed), die in de gemeente geen hoofdverblijf hebben, er gedurende het belastingjaar op meer dan negentig dagen een gemeubileerde woning beschikbaar houden. Voor het beschikbaar houden van een gemeubileerde woning is volgens rechtspraak van de Hoge Raad niet noodzakelijk dat je zelf daadwerkelijk in de woning aanwezig bent geweest, maar gaat het er om of je er had kunnen verblijven (zie Hoge Raad 24 juli 1995, ECLI:NL:HR:1995:AA1657; Hoge Raad 22 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ4972). Gelet op 1.2. en 1.3. is aan alle voorwaarden van het belastbare feit voldaan en is de aanslag forensenbelasting op zichzelf dus in overeenstemming met de Gemeentewet en de Verordening forensenbelasting van de gemeente Vlieland van 2014 en 2015 opgelegd. Dit is tussen partijen ook niet in geschil. 3. Eiser stelt dat hij ongelijk wordt behandeld omdat hij - nu hij zijn onderneming in de rechtsvorm van een maatschap drijft - wel forensenbelasting verschuldigd is, maar ondernemers die hun onderneming in de vorm van een rechtspersoon (zoals een besloten vennootschap) drijven niet. Eiser heeft er hierbij op gewezen dat het drijven van de onderneming in maatschapsverband door de rijksbelastingdienst wel wordt aangemerkt als een onderneming. De inkomsten uit de exploitatie van de recreatiewoningen, waaronder [straat ##] , worden dan ook in de inkomstenbelasting als winst uit onderneming belast. Eiser vindt dat er sprake is van gelijke gevallen die ongelijk worden behandeld. Verder heeft eiser een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel.
4. De wetgever heeft in artikel 223 van de Gemeentewet bepaald dat alleen natuurlijke personen belastingplichtig zijn voor de forensenbelasting. Hiermee heeft de wetgever een onderscheid gemaakt tussen natuurlijke personen en rechtspersonen (zoals een besloten vennootschap, naamloze vennootschap, vereniging of stichting). Of en in hoeverre een natuurlijke persoon een onderneming drijft, speelt voor het bepalen van de belastingplicht geen enkele rol. Dit geldt overigens ook voor rechtspersonen: het enkele feit dat er sprake is van een rechtspersoon brengt mee dat er geen forensenbelasting is verschuldigd. Of en in hoeverre een rechtspersoon een onderneming drijft, is dus niet van belang.
5. Eiser is als natuurlijke persoon belastingplichtig voor de forensenbelasting. Dat de recreatiewoningen, waaronder [straat ##] , worden geëxploiteerd via een maatschap maakt dit niet anders. Dit komt omdat een maatschap naar burgerlijk recht geen rechtspersoonlijkheid heeft. Overigens wordt de maatschap ook voor de inkomstenbelasting fiscaal als een transparante rechtsvorm behandeld. Dit betekent dat er wordt gedaan alsof de maatschap niet bestaat, waardoor er dwars door de maatschap heen wordt gekeken naar de natuurlijke personen die een belang hebben in de maatschap. Een maatschap is een overeenkomst tussen natuurlijke personen en kan, anders dan een rechtspersoon, niet zelfstandig rechten en verplichtingen dragen.
6. De rechtbank heeft geen enkele twijfel aan de kosten, moeite en energie die eiser en zijn echtgenote stoppen in de exploitatie van de recreatiewoningen op Vlieland. Zij worden dan ook niet voor niets voor de inkomstenbelasting aangemerkt als ondernemer. Voor de belastingplicht voor de forensenbelasting speelt het ondernemerschap, hoe reëel ook, alleen geen rol. Doorslaggevend is dat eiser en zijn echtgenote hun recreatiewoningen exploiteren via een maatschap. Omdat die maatschap geen rechtspersoon is (en alleen daarom) wordt er dwars door de maatschap heen gekeken naar de achterliggende natuurlijke persoon, in dit geval naar eiser. Het enkele feit dat verweerder forensenbelasting heft, maakt volgens de rechtbank dan ook niet dat verweerder het ondernemerschap van eiser niet erkent. Maar de rechtbank kan zich voorstellen dat dit voor eiser en zijn echtgenote wel zo voelt.
7. De vraag die dan nog overblijft is of dit onderscheid tussen natuurlijke personen en rechtspersonen wel gemaakt mag worden. De rijkswetgever heeft dit onderscheid gemaakt door in artikel 223 van de Gemeentewet te bepalen: “
Er kan een forensenbelasting worden geheven van de natuurlijke personen, die (…)”.Kennelijk heeft de rijkswetgever dus de afweging gemaakt dat alleen mensen van vlees en bloed forensenbelasting moeten betalen, en maakt het daarbij niet uit of die persoon ondernemer is of niet. Deze afweging van de wetgever leidt ertoe dat van eiser, die zijn onderneming nu eenmaal via een maatschap exploiteert, wel belasting kan worden geheven, terwijl van een andere ondernemer op Vlieland die ook appartementen verhuurt, maar zijn onderneming exploiteert via een rechtspersoon, geen forensenbelasting kan worden geheven. Dat er op dit punt onderscheid gemaakt wordt, is dan ook zonneklaar.
8. Doordat de Gemeentewet een wet in formele zin is, dat is een wet die is vastgesteld door de regering en de Eerste en Tweede Kamer, moet de rechtbank het onderscheid dat die wetgever heeft gemaakt, respecteren. Volgens artikel 120 van de Grondwet en artikel 11 van de Wet algemene bepalingen mag de rechter in geen geval de innerlijke waarde en billijkheid van de wet beoordelen. Deze scheiding der machten (trias politica) betekent in dit geval dat de rechtbank geen oordeel mag geven over de redelijkheid van het door de wetgever gemaakte onderscheid tussen natuurlijke personen en rechtspersonen in de forensenbelasting. Wel mag de rechtbank dat onderscheid toetsen aan een ieder verbindende bepaling uit internationale verdragen, zoals artikel 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Op grond van de internationale verdragen heeft de wetgever een ruime beoordelingsmarge. Dit betekent dat als uitgangspunt geldt dat de wetgever - grof gezegd - kan doen en laten wat hij wil bij het vaststellen van de wet. Dat geldt helemaal bij belastingwetten, waar het maken van onderscheid schering en inslag is (denk alleen maar aan het uitgangspunt dat de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen). De rechter mag alleen zeer terughoudend controleren of wat de wetgever heeft gedaan, niet neerkomt op volstrekte willekeur. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat, ook al zou er sprake zijn van gelijke gevallen, de wetgever de aan hem toegekende ruime beoordelingsmarge niet heeft overschreden. Het is namelijk verdedigbaar om alleen mensen van vlees en bloed te belasten, omdat die ook daadwerkelijk profijt kunnen hebben van een fysiek verblijf in de gemeente. Als eiser het onderscheid tussen natuurlijke personen en rechtspersonen voor de forensenbelasting onrechtvaardig vindt, zal hij dus bij de wetgever moeten aankloppen met een verzoek om de wet te wijzigen.