ECLI:NL:RBNNE:2018:2234

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 juni 2018
Publicatiedatum
13 juni 2018
Zaaknummer
18/730277-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord met voorbedachte raad en verboden wapenbezit in Oosterwolde

Op 13 juni 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van moord, bedreiging en verboden wapenbezit. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan de moord op [slachtoffer 1], gepleegd op 27 augustus 2017 in Oosterwolde. De verdachte had na een ruzie met het slachtoffer een vuurwapen gepakt en meerdere keren op hem geschoten, wat leidde tot de dood van het slachtoffer. De rechtbank baseerde haar oordeel op getuigenverklaringen en forensisch bewijs, waaruit bleek dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachte raad handelde. Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan de bedreiging van zijn broer, [slachtoffer 2], en het voorhanden hebben van verboden wapens. De rechtbank hield rekening met de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis, en oordeelde dat hij verminderd toerekeningsvatbaar was. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar en terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging. De rechtbank verklaarde de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk, omdat deze onvoldoende onderbouwd was. Tevens werd de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf gelast, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden had gehouden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
Parketnummer: 18/730277-17
Vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer: 18/730483-16
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 13 juni 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1959 te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in de P.I. Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 31 mei 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E. van der Meer, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging d.d. 14 februari 2018, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 27 augustus 2017 te Oosterwolde, gemeente Ooststellingwerf, een persoon, genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk, en al dan niet met voorbedachten rade, van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk, al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen, meerdere kogels in het lichaam van die [slachtoffer 1] geschoten, te weten twee doorschoten aan de borstkas en een inschot aan de buik/link flank, (mede) tengevolge waarvan die [slachtoffer 1] is overleden;
2.
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2016 tot en met 31 juli 2017, te Oosterwolde, gemeente Ooststellingwerf, in de woning van een persoon genaamd [getuige 1], aan de [straatnaam], zijn broer, genaamd, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door aldaar ten overstaan van die [slachtoffer 2] een wapen ter hand te nemen en/of te tonen en/of daarbij de woorden te uiten: “Ik schiet je dood,
ik ben het zat”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
3.
hij in of omstreeks de periode van 28 juli 2017 tot en met 27 augustus 2017, te Oosterwolde, gemeente Ooststellingwerf, in de woning [straatnaam], (een of meer) wapens van categorie III, te weten een pistool (merk BBM) en/of een pistool (merk Rohm) en/of een pistool (merk Izarra) en/of munitie van categorie III, te weten 22, althans meerdere, patronen/kogels, voorhanden heeft gehad.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1
De officier van justitie acht de ten laste gelegde moord wettig en overtuigend te bewijzen.
De consistente verklaringen van getuige [getuige 2] (hierna ook: ‘[getuige 2]’) dat verdachte het slachtoffer heeft neergeschoten vinden steun in het forensische sporenonderzoek, waardoor haar verklaringen betrouwbaar zijn te achten. Daarbij komt dat ook getuige [slachtoffer 2] heeft verklaard dat verdachte degene is die het slachtoffer heeft neergeschoten. Verdachte heeft wisselende verklaringen afgelegd omtrent hetgeen zou zijn voorgevallen, waardoor die verklaringen volgens de officier van justitie onbetrouwbaar zijn.
Feit 2
De officier van justitie acht de ten laste gelegde bedreiging wettig en overtuigend te bewijzen, op basis van de aangifte van [slachtoffer 2] en de ondersteunende getuigenverklaringen van [getuige 2], [getuige 1] en [getuige 3].
Feit 3
De officier van justitie acht het ten laste gelegde bezit van wapens en munitie wettig en overtuigend te bewijzen, op basis van het proces-verbaal vuurwapens en munitie, de getuigenverklaringen van [getuige 2], [slachtoffer 2] en [getuige 4] en de deels bekennende verklaring van verdachte.
Het standpunt van de verdediging
Feit 1
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit, aangezien uit de verklaring van verdachte blijkt van het ontbreken van opzet en voorbedachte raad. De verklaringen van getuige [getuige 2] zijn onbetrouwbaar. Ten eerste heeft zij verklaard dat ook [slachtoffer 2] aanwezig was bij het schieten, terwijl uit de verklaring van zowel [slachtoffer 2] als verdachte blijkt dat hij op dat moment niet in de woning aanwezig was. Verder had [getuige 2] die avond drugs en alcohol gebruikt, waardoor haar waarnemingsvermogen en geheugen is beïnvloed. Ten derde strookt haar verklaring niet met de uitkomsten van het forensische onderzoek omtrent de schootsafstand en de positie van verdachte ten opzichte van het slachtoffer.
De verklaring van verdachte dat er een worsteling was waarbij het slachtoffer zichzelf dodelijk heeft verwond, is betrouwbaar en vindt steun in de uitkomsten van het forensische onderzoek omtrent de schootsafstand, het aantreffen van DNA van het slachtoffer op het vuurwapen, het aantreffen van schiethanden bij zowel het slachtoffer als verdachte en de wond aan de rechter slaap van het slachtoffer.
Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de voorbedachte raad niet bewezen kan worden. Er was bij verdachte sprake van een plotselinge hevige drift na ruzie met het slachtoffer, de tijdspanne tussen die ruzie en het schieten was kort en de gelegenheid tot beraad ontstond pas bij de uitvoering. Daarbij komt dat verdachte ontkent dat hij het slachtoffer eerder met de dood heeft bedreigd, zoals getuigen verklaren.
Feit 2 en 3
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank omtrent een eventuele bewezenverklaring van de bedreiging en het wapenbezit.
Het oordeel van de rechtbank [1]
Feit 1
Aantreffen lichaam [slachtoffer 1]
Op 27 augustus 2017 omstreeks 1.09 uur krijgen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de melding van een schietpartij aan de [straatnaam] te Oosterwolde, gemeente Ooststellingwerf. In de woonkamer van deze woning treffen zij een persoon aan, half liggend op een bank, tussen de bank en een salontafel. [2] Deze persoon blijkt later te zijn: [slachtoffer 1] (verder ook: het slachtoffer). [3] Verbalisanten constateren dat het slachtoffer een gat heeft in de onderkant van zijn buik en een gat hoog in de borst. Het slachtoffer is op de grond gelegd en er is gepoogd hem te reanimeren. [4] Om 1.50 uur is de poging tot reanimatie gestaakt en is geconstateerd dat het slachtoffer is overleden. [5]
Aanhouding verdachten
Op 27 augustus 2017 omstreeks 1.10 uur krijgt verbalisant [verbalisant 3] eveneens de melding van de schietpartij. Als hij ter plaatse rijdt, ziet hij de hem ambtshalve bekende verdachte en zijn broer [slachtoffer 2] op de [straatnaam] lopen. De broers spreken verbalisant aan en zij delen mee dat verdachte de 112-melding van de schietpartij heeft gedaan en dat zij aanwezig waren bij de schietpartij. Daarop zijn de broers naar het politiebureau overgebracht. Zowel verdachte als zijn broer zijn aangehouden, vanwege onduidelijkheden in de door hen geschetste feiten en omstandigheden.
Als bij [slachtoffer 2] papieren zakken om zijn handen worden gedaan in verband met het veiligstellen van schiethanden, zegt hij: “[getuige 2] heeft het vuurwapen meegenomen.”
[getuige 2] blijkt [getuige 2] te zijn, wonende [straatnaam] te Oosterwolde. Zij is eveneens diezelfde dag aangehouden. In haar woning is een vuurwapen, merk BBM, aangetroffen. Op aanwijzing van de in de woning aanwezige [getuige 4] zijn nabij de rotonde aan de Molenweg/Schottelenburgweg te Oosterwolde nog twee vuurwapens aangetroffen van de merken Rohm en Izarra, met munitie [6] .
Doodsoorzaak
Bij sectie op het lichaam van het slachtoffer zijn aan de romp vijf huidperforaties geconstateerd, aangeduid als letsels A tot en met E.
De letsels A en D betreffen waarschijnlijk een doorschot door de borstkas, rugwaarts en naar rechts verlopend of omgekeerd. Zowel de rechterlong is geperforeerd als het borstbeen en de 7e rib rechts achterwaarts.
De letsels B en E betreffen waarschijnlijk een doorschot door de borstkas, rugwaarts en naar rechts verlopend of omgekeerd. De 4e linker rib is geperforeerd evenals het hartzakje, het hart, de aorta, de linkerlong en de 8ste rib rechts achterwaarts. Er is 340 ml bloed in het hartzakje en 100 ml bloed in de linkerborstholte geconstateerd.
Letsel C is een inschot aan de buik/linkerflank, rugwaarts en naar links verlopend. Aan het einde van het schotkanaal bevond zich een projectiel, onderhuids aan de linkerflank. De darmen zijn meermalen geperforeerd.
Geconcludeerd is dat de dood van het slachtoffer wordt verklaard door uitwendig mechanisch perforerend geweld, te weten twee doorschoten en één inschot aan de romp. Er zijn geen ziekelijke afwijkingen geconstateerd die van betekenis waren voor het intreden van de dood. [7]
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat het slachtoffer driemaal in/door zijn bovenlichaam is geschoten en als gevolg daarvan is overleden.
Forensisch sporenonderzoek
In de woning aan de [straatnaam] te Oosterwolde zijn in totaal vier hulzen aangetroffen. [8] In het vuurwapen van het merk Izarra is een vijfde huls aangetroffen. [9]
Van alle aangetroffen hulzen kan worden gesteld dat het (zeer) veel waarschijnlijker is dat deze zijn verschoten met het vuurwapen van het merk Izarra dan met een ander wapen. [10]
Op de plaats delict zijn tevens drie kogels dan wel fragmenten van kogels aangetroffen. [11] In het lichaam van het slachtoffer is eveneens een kogel aangetroffen. [12] Van drie van deze aangetroffen kogels, waaronder de kogel in het lichaam, kan worden gesteld dat het extreem veel waarschijnlijker is dat deze zijn verschoten met het vuurwapen van het merk Izarra dan met een ander vuurwapen. [13]
Een vijfde kogel dan wel fragment van een kogel is niet aangetroffen. Wel is geconstateerd dat op 151 centimeter hoogte in de ruit in de woonkamer een gat zit, passend bij een schotbeschadiging van binnen naar buiten. [14] Zowel [getuige 2] [15] als [slachtoffer 2] [16] hebben verklaard dat het gat in de ruit is ontstaan door de schietpartij.
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat het slachtoffer vijfmaal is beschoten met het vuurwapen van het merk Izarra en dat de op de plaats delict aangetroffen hulzen/kogels met dat vuurwapen zijn verschoten.
Er is voorts schotrestenonderzoek gedaan. Hieruit zijn conclusies met betrekking tot de schootsafstand getrokken uit de beschadigingen in het T-shirt van het slachtoffer in combinatie met de hiervoor aangeduide letsels A, B en C in de romp van het slachtoffer.
Beschadiging 1 is onderzocht in combinatie met letsel A. De bevindingen zijn waarschijnlijker wanneer de schootsafstand tussen circa 10 en 100 centimeter is, dan wanneer de schootsafstand kleiner of groter is.
Beschadiging 2 is onderzocht in combinatie met letsel B. De bevindingen zijn waarschijnlijker wanneer de schootsafstand tussen circa 10 en 100 centimeter is, dan wanneer de schootsafstand kleiner of groter is.
Beschadiging 3 is onderzocht in combinatie met letsel C. De bevindingen zijn waarschijnlijker wanneer de schootsafstand kleiner is dan 10 centimeter, dan wanneer de schootsafstand groter is. [17]
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat het slachtoffer tweemaal is geraakt van een afstand tussen 10 en 100 centimeter (letsels A en B) en eenmaal is geraakt van een afstand kleiner dan 10 centimeter (letsel C).
Feitelijk handelen
[getuige 2] verklaart bij haar voorgeleiding op 27 augustus 2017 om 6.14 uur: “Onderzoek toch snel mijn handen op sporen. Ik heb niks gedaan (…). Ik ben bang, ik ben straks de volgende. [verdachte] heeft het gedaan.” [18] [getuige 2] is nadien meermalen gehoord. Zij verklaart dat verdachte het slachtoffer heeft neergeschoten. “Ze hadden een woordenwisseling. [verdachte] ging even weg en kwam terug en het was meteen bam bam bam bam. Ik was daar.” Zij verklaart dat de ruzie ging over de woning. Zij herhaalt telkens dat verdachte weg liep en direct ging schieten toen hij terugkwam. [19]
In haar tweede verhoor verklaart [getuige 2] in hoofdlijnen overeenkomstig haar eerdere verklaring. Zij verklaart dat verdachte en het slachtoffer ruzie hadden over het huis. Het slachtoffer zat rustig op de bank en wist niet wat hem overkwam. Het slachtoffer zat op de bank toen hij werd beschoten en gleed onderuit op de bank. Verdachte stond toen rechtop met gestrekte hand naar voren gericht. [20]
In haar derde verhoor verklaart [getuige 2] dat verdachte niets zei toen hij wegliep. Verdachte zei ook niets toen hij terugkwam in de woonkamer. Hij begon direct te schieten. Het slachtoffer zat op de bank en kon niet reageren. Het slachtoffer pakte zijn buik en zakte van de bank af. [21]
Bij de rechter-commissaris verklaart [getuige 2] wederom dat verdachte en het slachtoffer direct bij binnenkomst van het slachtoffer woorden kregen over de huur. Verdachte stond op en toen hij weer terug kwam in de woonkamer begon hij uit het niets te schieten. Er is geen worsteling geweest. Verdachte hield het vuurwapen recht naar voren en schoot meermalen. [22]
[getuige 4] verklaart dat [getuige 2] hem vertelde dat het slachtoffer was neergeschoten waar zij bij was. [23]
Getuige [getuige 5], wonende aan de [straatnaam], verklaart dat zij hard gepraat hoort en vervolgens twee à drie doffe knallen. Daarop hoort zij een vrouw buiten komen achter het huis die roept: “[slachtoffer 2], [slachtoffer 2], leeft ie nog?”. [24] Uit het dossier volgt dat [slachtoffer 2] ‘[slachtoffer 2]’ wordt genoemd. Ook uit deze getuigenverklaringen leidt de rechtbank af dat [getuige 2] in de woning aanwezig was toen er meermalen kort na elkaar is geschoten.
[slachtoffer 2] verklaart op 27 augustus 2017 na zijn aanhouding om 1.50 uur: “Kan ik ook politiebescherming krijgen. Mijn broer heeft geschoten.” [25]
Nadien heeft [slachtoffer 2] meerdere verklaringen afgelegd. In grote lijnen verklaart hij dat hij op 26 augustus 2017 in de woning aanwezig is met verdachte en [getuige 2]. Rond middernacht komt het slachtoffer de woning in. Direct bij binnenkomst krijgen verdachte en het slachtoffer ruzie over de huur. Hij verlaat in opdracht van het slachtoffer de woning om drugs te halen. Als hij weer bij de woning komt, hoort hij schoten. Hij staat bij de schutting. Bij de achterdeur komt hij [getuige 2] tegen die zegt: “bel 112”. Hij loopt de woonkamer in en ziet het slachtoffer liggen en verdachte met een pistool of revolver staan. [26] [getuige 2] zegt: “[verdachte] heeft geschoten”. Verdachte zegt: “Ik heb hem neergeschoten.” [27]
In grote lijnen herhaalt [slachtoffer 2] voornoemde verklaring. Hij voegt toe dat het slachtoffer op de grond voor de bank lag, tussen de hoekbank en de kamertafel. [28] [slachtoffer 2] herhaalt ook dat verdachte zei: “Ik heb geschoten”. [29]
De rechtbank concludeert dat de verklaringen van [getuige 2] in hoofdlijnen en op essentiële punten consistent zijn. Voorts zijn haar verklaringen gedetailleerd. De rechtbank heeft geen onverklaarbare tegenstrijdigheden in haar afgelegde verklaringen kunnen vinden, op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat deze verklaringen niet op waarheid berusten. De rechtbank ziet ook geen belang dat [getuige 2] zou kunnen hebben om verdachte vals te beschuldigen. Bovendien is er sprake van ondersteunend bewijs zoals de genoemde getuigenverklaringen van [slachtoffer 2], [getuige 4] en Hof. Daarnaast passen de uitkomsten van het genoemde forensische sporenonderzoek bij de verklaringen van [getuige 2]. Hoewel de rechtbank onderkent dat [getuige 2] die avond drugs en alcohol had gebruikt en wisselend verklaart over de aanwezigheid van [slachtoffer 2], acht de rechtbank de verklaringen van [getuige 2] authentiek en betrouwbaar en ziet de rechtbank geen aanknopingspunten die leiden tot twijfel aan de geloofwaardigheid van [getuige 2]. Daarmee worden de verweren van de verdediging ten aanzien van de betrouwbaarheid van haar verklaringen verworpen.
De rechtbank acht de verklaringen van [getuige 2] betrouwbaar en zal deze als uitgangspunt nemen voor het feitelijke handelen van verdachte.
Dit betekent dat de rechtbank de verklaring van verdachte, die -kort gezegd- inhoudt dat hij is bedreigd door het slachtoffer en dat het slachtoffer in de daaropvolgende worsteling zichzelf meermalen dodelijk heeft geraakt, niet geloofwaardig acht.
De rechtbank betrekt bij dit oordeel tevens de wisselende verklaringen die verdachte heeft afgelegd, onder meer zijn (eerste) verklaring dat derden de woning binnengedrongen zouden zijn en het slachtoffer neergeschoten zouden hebben, waarvan hij later heeft toegegeven dat dit een verzonnen verhaal was, alsook zijn poging om de vuurwapens te verbergen voor de politie en zijn onduidelijke verklaringen omtrent de vermeende worsteling tussen hem en het slachtoffer en hoe vaak het vuurwapen daarbij zou zijn afgegaan. Ook heeft de rechtbank meegewogen dat de door verdachte gegeven verklaring voor het gat in de voorruit - te weten dat dit bij een eerder incident is ontstaan omdat er van buiten naar binnen is geschoten - niet strookt met de forensische bevindingen dat het gat is ontstaan door een kogel van binnen naar buiten.
Opzet
Uit de verklaring van [getuige 2] blijkt, kort gezegd, dat het slachtoffer op 27 augustus 2017 rond middernacht de woning binnenkomt. Het slachtoffer en verdachte krijgen direct ruzie over de huur van de woning. Verdachte loopt de woonkamer uit. Hij komt na enige tijd terug de woonkamer in en schiet meermalen gericht op het slachtoffer waarbij hij het slachtoffer driemaal in het bovenlichaam raakt. Hieruit kan niet anders worden geconcludeerd dan dat verdachte willens en wetens heeft gehandeld. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verdachte opzettelijk op het slachtoffer heeft geschoten om hem van het leven te beroven.
Voorbedachte raad
Vervolgens moet de rechtbank beoordelen of verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad, in de tenlastelegging nader uitgedrukt met de woorden “na kalm beraad en rustig overleg”. Verdachte heeft geen inzicht in zijn gedachten en handelen gegeven, zodat uit overige bewijsmiddelen beoordeeld moet worden of zijn handelen voorbedachte raad oplevert.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De achtergrond van dit vereiste is dat, indien vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat hij daarvan ook gebruik heeft gemaakt en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. [30]
Uit het feitelijk handelen van verdachte, zoals dat blijkt uit de verklaring van getuige [getuige 2] en het forensische sporenonderzoek, volgt dat verdachte en het slachtoffer ruzie hebben. Verdachte loopt de woonkamer uit. Na enige tijd komt hij terug naar de woonkamer. Hij loopt naar het slachtoffer en schiet direct vijf keer gericht op het slachtoffer. Hierbij is het slachtoffer driemaal van korte afstand in het bovenlichaam geraakt. Dit handelen van verdachte duidt op een plan om het slachtoffer van het leven te beroven en van een vastberadenheid om dit plan daadwerkelijk uit te voeren. Het besluit om het slachtoffer te doden was gemaakt voordat verdachte de woonkamer uit ging om het vuurwapen te halen. Tijdens het ophalen van het wapen en het teruglopen naar de woonkamer, heeft verdachte gelegenheid gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen handelen. Dat verdachte in die tussentijd voldoende tijd en gelegenheid heeft gehad om hierover na te denken en zich daarvan rekenschap te geven, wordt niet ontkracht door enige contra-indicatie. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte het feit heeft begaan met voorbedachte raad.
Feit 2
Uit de verklaring van [slachtoffer 2] (verder: aangever) op 15 december 2017 blijkt dat hij in juli 2017 bij [getuige 1] te Oosterwolde is. Verdachte komt binnen en houdt een pistool naast zich in zijn hand. Verdachte kijkt aangever aan en roept: “Ik schiet je dood”. Aangever voelt zich hierdoor bedreigd en bang. [31]
Reeds op 5 september 2017 heeft aangever verklaard dat hij door verdachte is bedreigd met een wapen in de woning van [getuige 1]. Verdachte heeft een zwart wapen in zijn hand en houdt dat naast zich. Verdachte schreeuwt: “Ik schiet je dood”. [32]
Nadien heeft aangever bij de rechter-commissaris voornoemde verklaringen herhaald. [33]
[getuige 1], wonende aan de [straatnaam] te Ooststellingwerf, verklaart dat aangever op een avond bij haar is. Verdachte komt haar woning in. Verdachte heeft een pistool en zegt: “Ik schiet hem dood”. [34]
Uit de verklaringen van aangever en de getuige [getuige 1] leidt de rechtbank af dat verdachte, ondanks zijn stellige ontkenning, zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging. De verklaringen van aangever en de getuige komen op essentiële onderdelen overeen en niet blijkt dat zij hun verklaringen in strijd met de waarheid hebben afgelegd. De rechtbank acht het ten laste gelegde feit derhalve wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3
In de woning van [getuige 2] aan de [straatnaam] te Oosterwolde is op 27 augustus 2017 in een koffertje een vuurwapen, merk BBM aangetroffen. In het vuurwapen bevindt zich geen magazijn. Los in het koffertje bevindt zich een magazijn met 7 patronen. [35]
Op aanwijzingen van de in de woning aanwezige [getuige 4] zijn diezelfde dag nabij de rotonde aan de Molenweg/Schottelenburgweg te Oosterwolde twee plastic zakken aangetroffen. In een van de tassen is een pistool met het opschrift Izarra aangetroffen, alsmede een doosje met vijftien patronen. In het magazijn van de Izarra zitten twee patronen. [36] In de andere tas zit een plastic koffertje met een zwart pistool, merk Röhm. In het magazijn zitten vijf patronen.
Uit nader onderzoek naar deze wapens en munitie blijkt het volgende.
Wapen 1 is een alarmpistool van het merk BBM dat in originele staat bestemd was voor knal- of gaspatronen van kaliber 8mm. Het pistool is geschikt gemaakt voor kogelpatronen van kaliber 6.35mm.
Wapen 2 is een alarmpistool van het merk ROHM dat in originele staat bestemd was voor gas- en knalpatronen van kaliber .35. Het wapen is geschikt gemaakt voor kogelpatronen van kaliber .380 ACP.
Wapen 3 is een semiautomatisch pistool van het merk Izarra (kaliber 7,65 mm).
Alle voornoemde wapens zijn vuurwapens in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2, lid 1, categorie III onder 1, van de Wet Wapens en munitie. De in beslag genomen 25 centraalvuur kogelpatronen zijn munitie in de zin van artikel 1, onder 4, gelet op artikel 2, lid 2, categorie III van de Wet wapens en munitie. [37]
[getuige 2] verklaart dat zij op 27 augustus 2017 voornoemde vuurwapens en munitie van verdachte kreeg in de woning aan de [straatnaam] te Oosterwolde. Verdachte heeft haar dezelfde drie vuurwapens reeds vóór zijn verhuizing naar Oosterwolde getoond. Zij heeft [getuige 3] over de vuurwapens van verdachte verteld. [38]
[getuige 3] verklaart dat [getuige 2] hem vertelde dat verdachte haar drie vuurwapens en patronen heeft laten zien. Dit heeft hij ook bij een wijkagent gemeld. [39] Verbalisant [verbalisant 4] heeft geverbaliseerd dat [getuige 3] hem op 16 augustus 2017 meedeelt dat hij van [getuige 2] hoorde dat verdachte drie pistolen heeft. [40]
Verdachte heeft verklaard dat hij vanaf 28 juli 2017 aan de [straatnaam] te Oosterwolde woont. [41] Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat voornoemde vuurwapens en munitie in de woning lagen onder het bed in zijn slaapkamer. Daar waren de vuurwapens, zo heeft verdachte verklaard, neergelegd toen het slachtoffer naar Bosnië vertrok, omdat verdachte de vuurwapens mocht verkopen als hij daar een koper voor wist te vinden. [42] Aldus heeft verdachte de vuurwapens voorhanden gehad.
Gelet op voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 27 augustus 2017 te Oosterwolde, gemeente Ooststellingwerf, een persoon, genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk en met voorbedachte raad van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen meerdere kogels in het lichaam van die [slachtoffer 1] geschoten, te weten twee doorschoten aan de borstkas en een inschot aan de buik/linkerflank, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] is overleden;
2.
hij in de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 juli 2017, te Oosterwolde, gemeente Ooststellingwerf, in de woning van een persoon genaamd [getuige 1], aan de [straatnaam], zijn broer, genaamd [slachtoffer 2], heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door aldaar ten overstaan van die [slachtoffer 2] een wapen ter hand te nemen en daarbij de woorden te uiten: “Ik schiet je dood”.
3.
hij in de periode van 28 juli 2017 tot en met 27 augustus 2017, te Oosterwolde, gemeente Ooststellingwerf, in de woning [straatnaam], wapens van categorie III, te weten een pistool merk BBM en een pistool merk Rohm en een pistool merk Izarra en munitie van categorie III, te weten meerdere patronen, voorhanden heeft gehad.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ontslag van alle rechtsvervolging bepleit vanwege een aan verdachte toekomend beroep op noodweer. Er was sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding doordat het slachtoffer de verdachte bedreigde met een vuurwapen. Verdachte is daarop in een worsteling met het slachtoffer beland waarbij het slachtoffer zichzelf dodelijk heeft verwond. Het handelen van verdachte voldoet aan de eisen van proportionaliteit.
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie kan een beroep op noodweer niet slagen vanwege de voorbedachte raad.
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat de verdachte zich heeft verdedigd tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Zoals blijkt uit de bewijsoverwegingen heeft de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij met een wapen is bedreigd door het slachtoffer, reeds als onaannemelijk terzijde gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank volgt juist uit de bewijsmiddelen dat verdachte het slachtoffer heeft aangevallen door hem opzettelijk met voorbedachte raad te beschieten. Aan verdachte komt in deze situatie geen beroep op noodweer toe.
Het bewezen verklaarde levert op:
1. Moord.
2. Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
3. Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit wordt begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd, en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feiten 1, 2 en 3 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar, met aftrek van voorarrest, en tot terbeschikkingstelling (TBS) met verpleging van overheidswege. De officier van justitie beschouwt verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit rekening te houden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid. Daarnaast wordt een TBS met dwangverpleging als straf ervaren, hetgeen een verlagende werking moet hebben op de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf. Tevens heeft de raadsman gewezen op de mogelijkheid van gebruikmaking van artikel 37b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr.). Deze bepaling staat toe dat de rechter in het vonnis adviseert over het tijdstip waarop de TBS met verpleging van overheidswege moet aanvangen. Daardoor kan na het uitzitten van één derde deel van de gevangenisstraf een aanvang genomen worden met de maatregel TBS.
Het oordeel van de rechtbank
Algemeen
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de rapportages, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De ernst van de feiten
Op 27 augustus 2017 heeft verdachte meermalen op het slachtoffer [slachtoffer 1] geschoten, ten gevolge waarvan [slachtoffer 1] is overleden. Verdachte heeft zich daardoor schuldig gemaakt aan moord, één van de zwaarste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent. Hierdoor heeft verdachte het slachtoffer het meest fundamentele recht, namelijk het recht op leven, ontnomen. Moord is een misdrijf dat de rechtsorde bijzonder schokt en sterke gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij veroorzaakt.
De wetgever heeft voor moord als strafmaximum levenslange gevangenisstraf of een tijdelijke gevangenisstraf van dertig jaren vastgesteld. Voor moord zijn geen landelijke oriëntatiepunten vastgesteld, zodat de rechtbank zich mede baseert op uitspraken die door diverse rechterlijke colleges in Nederland in soortgelijke zaken zijn gedaan. Daarbij merkt de rechtbank op dat het vergelijken van de strafmaat bij levensdelicten wordt bemoeilijkt doordat elke moord of doodslag een aantal specifieke elementen in zich draagt.
Verdachte heeft zich enige tijd voorafgaand aan de moord schuldig gemaakt aan bedreiging van zijn broer met een misdrijf tegen het leven gericht, waarbij verdachte een vuurwapen in handen had. Zulke feiten hebben in het algemeen een grote impact op slachtoffers en brengen gevoelens van angst en onveiligheid met zich mee.
Verdachte heeft ook vuurwapens en munitie voorhanden gehad. Het onbevoegd voorhanden hebben van vuurwapens is maatschappelijk onaanvaardbaar vanwege de grote dreiging die daarvan uitgaat voor anderen. Verdachte heeft een van die vuurwapens daadwerkelijk gebruikt om iemand te doden, hetgeen het gevaar ervan treffend aantoont. Zulke illegale vuurwapens kunnen ook voor allerlei andere ernstige criminele activiteiten worden gebruikt.
De rechtbank houdt er voorts rekening mee dat verdachte heeft getracht de waarheid te bemantelen door de politie op een dwaalspoor te brengen door in de 112-melding en zijn eerste verhoor te spreken over fictieve daders en door te trachten het vuurwapen te verbergen.
De persoon van verdachte en de toerekeningsvatbaarheid
De rechtbank heeft ook in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens zijn justitiële documentatie, eerder onherroepelijk is veroordeeld voor geweldsmisdrijven. Onder meer is hij in 2002 veroordeeld wegens poging tot doodslag. Ook is hij op 16 mei 2017 wegens mishandeling veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf van 139 dagen, waarvan hij zelfs nog in een proeftijd liep.
Verdachte heeft meegewerkt aan het onderzoek naar zijn persoon, zoals blijkt uit het psychologisch onderzoek d.d. 29 november 2017 door forensisch psycholoog D. Breuker, en het psychiatrisch onderzoek d.d. 3 december 2017 door psychiater F. Harmanny-Wiersma.
De psychiater heeft geconcludeerd dat sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken. Er is sprake van een opvallend disharmonisch intelligentieprofiel, waarbij de performale (handelingsgerichte) intelligentie zich bevindt in de zwakbegaafde range. In het verleden is sprake geweest van ernstige afhankelijkheid van alcohol. Een persoonlijkheidsstoornis is permanent aanwezig; deze beïnvloedde ook de gedragskeuzes van verdachte ten tijde van het feit. Bij bewezenverklaring van het feit ligt het voor de hand te veronderstellen dat de ernstige persoonlijkheidsstoornis hierin een grote rol speelde. Samenhangend met deze ernstige persoonlijkheidsstoornis zijn verdachtes oplossingsvaardigheden, agressiebeheersing en emotieregulatie niet goed ontwikkeld, waardoor hij moeilijk het conflict op een acceptabele manier kon oplossen. Verdachte had minder gedragsalternatieven ter beschikking dan iemand zonder een dergelijke persoonlijkheidsstoornis. De psychiater adviseert om het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De psycholoog heeft eveneens geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, in de zin van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en narcistische trekken, alsmede van zwakbegaafdheid op de handelingsvaardigheden, het werkgeheugen en de verwerkingssnelheid. Er is tevens sprake van psychopathie, wat een kille, manipulatieve en egocentrische persoonlijkheid weerspiegelt in combinatie met een impulsieve en antisociale levensstijl. Ook ten tijde van het ten laste gelegde was hier sprake van.
Verdachte heeft zich in een conflict niet kunnen handhaven. Boosheid en krenking zijn verder aangewakkerd doordat het slachtoffer zich volgens verdachte niet hield aan afspraken. De boosheid van het slachtoffer zal de agressie bij verdachte hebben versterkt. Aspecten die ook doorwerkten zijn de gestoorde emotie- en agressieregulatie, lage frustratietolerantie, krenkbaarheid, de lacunaire gewetensfunctie en het gebrek aan empathie. Ook de psycholoog adviseert het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank neemt deze conclusies van de deskundigen over en acht verdachte ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde feit verminderd toerekeningsvatbaar.
De persoon van verdachte en het recidivegevaar
De psychiater heeft voorts geconcludeerd dat het recidiverisico hoog is. Verdachte is gerecidiveerd binnen een proeftijd die was opgelegd voor een geweldsdelict. Verdachte is wel in staat geweest naar behoren te functioneren in zijn werk als vrachtwagenchauffeur. Hij heeft een gemiddeld verbaal IQ. Zijn performale IQ is op zwakbegaafd niveau, waardoor hij snel overschat kan worden. Hij kan op praktisch gebied heel behulpzaam zijn naar anderen. Verder heeft verdachte al langere tijd geen woonplek gehad waar hij lang kon blijven. Volgens de door de psychiater afgenomen risicotaxatie FARE (Forensische Ambulante Risico-Evaluatie) bestaat een zeer hoog risico op algemene recidive binnen twee jaar. Volgens de PCL-R (Hare Psychopathy Checklist - Revised) scoort verdachte in de range van psychopathie. Dit duidt op een ernstige persoonlijkheidsstoornis waarbij de gewetensontwikkeling fors tekortschiet en empathische vermogens slecht zijn ontwikkeld. Dit staat voor een krachtige voorspeller van recidive. Ook de score van de risicotaxatie HKT-R (Historisch, Klinisch, Toekomst - Revisie) komt uit in de range van een hoog risico.
De psychiater is van oordeel dat verdachte een langdurige klinische behandeling van zijn ernstige persoonlijkheidsstoornissen nodig heeft om dit recidiverisico te verminderen. Geadviseerd is de oplegging van de maatregel TBS met voorwaarden. Andere juridische maatregelen lijken niet proportioneel, gezien de ernst van de feiten. De continuïteit van de behandeling is met de maatregel TBS beter gewaarborgd.
De psycholoog heeft eveneens geconcludeerd dat op basis van klinische risicofactoren de kans op recidive hoog is, gelet op de cognitieve-affectieve en gedragsmatige instabiliteit, alsmede leugenachtigheid en manipulatief gedrag en in het verlengde hiervan onvoldoende zelfinzicht en probleembesef. Een beschermende factor is de bereidheid om mee te werken aan hulp en begeleiding. Verwacht wordt dat verdachte ambivalentie in de behandeling slecht zal verdragen en dat daarmee de kans op uitval groot is. Ook de psycholoog heeft aan de hand van de PCL-R geconcludeerd dat sprake is van psychopathie. Het risico op geweldsrecidive is beoordeeld met de klinische blik en met de risicotaxaties HCR-20-v3 en SAPROF; op basis daarvan wordt de kans op recidive van een ernstig geweldsdelict hoog geacht. Geadviseerd is de oplegging van de maatregel TBS met voorwaarden. Een voorwaardelijk strafkader biedt teveel ruimte om zich te onttrekken aan behandeling. Voor de lastig te beïnvloeden en complexe combinatieproblematiek heeft verdachte eerst een klinische behandeling nodig in een stevig gestructureerde behandelsetting, zoals een FPK.
Het wettelijke kader van de TBS
Op grond van de artikelen 37a en 37b (juncto artikel 37) Sr. zijn aan oplegging van TBS met verpleging van overheidswege een aantal voorwaarden gesteld, te weten:
1. bij de verdachte moet tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens hebben bestaan;
2. op het begane misdrijf moet een gevangenisstraf van vier jaar of meer zijn gesteld;
3. de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, moet het opleggen van een TBS-maatregel en bevel tot verpleging van overheidswege eisen.
Door beide deskundigen is oplegging van de maatregel TBS met voorwaarden geadviseerd. Uit artikel 38, derde lid, Sr. volgt dat een TBS met voorwaarden slechts opgelegd kan worden bij een veroordeling tot een gevangenisstraf van maximaal vijf jaar.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf voor de duur van twaalf jaar passend en noodzakelijk is, omdat de aard en ernst van de feiten door een lichtere strafrechtelijke afdoening miskend zouden worden. De rechtbank overweegt daarbij nadrukkelijk dat sprake is van moord met gebruikmaking van een vuurwapen, vuurwapenbezit, bedreiging met een vuurwapen en eerdere veroordelingen voor forse agressiedelicten.
De duur van de op te leggen gevangenisstraf sluit de maatregel TBS met voorwaarden uit. Gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten, de inhoud van de rapporten waarin verdachtes psychische problematiek is beschreven en het grote gevaar voor geweldsrecidive, is de rechtbank van oordeel dat een TBS-maatregel wel noodzakelijk is. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat voldaan wordt aan de eisen die de wet daaraan stelt, zoals hiervoor genoemd. De rechtbank acht, gelet op de ernst van de problematiek en het gevaar dat verdachte voor anderen oplevert, dwangverpleging noodzakelijk. Behandeling van de problematiek van verdachte is vereist alvorens een terugkeer in de samenleving aan de orde kan komen. De rechtbank volgt de verdediging niet in het verzoek om een advies op te nemen omtrent het tijdstip waarop de TBS met verpleging van overheidswege moet aanvangen (art. 37b, tweede lid, Sr.) aangezien niet blijkt dat de urgentie voor behandeling van verdachte zo hoog is dat daarmee eerder begonnen moet worden.
De rechtbank overweegt dat de maatregel TBS zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten moord. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.

Benadeelde partij

De minderjarige nabestaande [slachtoffer 3], vertegenwoordigd door zijn moeder [naam], heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Ter vergoeding van materiële schade wordt gevorderd € 185,00 per maand en reiskosten ad € 500,00, alsmede een onbekend bedrag aan immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
De officier van justitie en de raadsman hebben zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in deze vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, nu de vordering onvoldoende gemotiveerd en niet onderbouwd is.
Het oordeel van de rechtbank
Hoewel naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij schade heeft geleden die het rechtstreeks gevolg is van feit 1, beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie om de hoogte van die schade te kunnen beoordelen. De vordering is niet onderbouwd, ook niet nadat om nadere onderbouwing was verzocht. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering daarom niet-ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk geworden vonnis van 16 mei 2017, gewezen door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Noord-Nederland te Leeuwarden, is verdachte veroordeeld tot voor zover hier van belang- een gevangenisstraf van 240 dagen, waarvan 139 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. De proeftijd is ingegaan op 31 mei 2017.
De officier van justitie heeft bij schriftelijke vordering d.d. 7 mei 2018 de tenuitvoerlegging gevorderd van deze voorwaardelijke straf. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie daarbij gepersisteerd. De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank omtrent de tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijke straf.
Het oordeel van de rechtbank
De hiervoor bewezen verklaarde feiten zijn door verdachte begaan voor het einde van de proeftijd. Nu veroordeelde de algemene voorwaarde dat hij geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet heeft nageleefd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van deze voorwaardelijke gevangenisstraf van 139 dagen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 37a, 37b, 57, 285 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Bepaalt dat de benadeelde partij
[slachtoffer 3]in de vordering niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18/730483-16:
Gelast de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden d.d. 16 mei 2017, te weten:

Een gevangenisstraf voor de duur van 139 dagen.

Dit vonnis is gewezen door mr. K. Post, voorzitter, mr. C.H. Beuker en mr. P.P.D. Mathey-Bal, rechters, bijgestaan door mr. R.G. Dees, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 juni 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer 2017227886, waarvan de ordners 1 en 2 (persoonsdossier en zaaksdossier) zijn doorgenummerd 1 tot en met 461 en ordner 3 (forensisch dossier) is doorgenummerd 1 tot en met 257.
2.Ordner 2, pagina 216.
3.Ordner 3, pagina’s 82 tot en met 89
4.Ordner 2, pagina’s 216 en 217.
5.Ordner 2, pagina 230.
6.Ordner 2, pagina’s 90, 91, 234 en 246 tot en met 249.
7.Ordner 3, pagina 247.
8.Ordner 3, pagina’s 124 en 125.
9.Ordner 3, pagina 97.
10.Ordner 3, pagina’s 124 en 125.
11.Ordner 3, pagina 112.
12.Ordner 3, pagina 63.
13.Order 3, pagina 200.
14.Ordner 3, pagina’s 29, 31 en 198.
15.Ordner 2, pagina 398.
16.Ordner 2, pagina 402.
17.Ordner 3, pagina’s 224 tot en met 226.
18.Ordner 1, pagina 110.
19.Ordner 1, pagina 129.
20.Ordner 1, pagina 137.
21.Ordner 1, pagina 142.
22.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2], op 24 april 2018 opgemaakt en ondertekend door de rechter‑commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier.
23.Ordner 1, pagina 172.
24.Ordner 2, pagina’s 347 en 348.
25.Ordner 2, pagina 231.
26.Ordner 1, pagina’s 90 en 91.
27.Ordner 1, pagina 92.
28.Ordner 1, pagina’s 80 en 81, ordner 1, pagina 402 en een proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 2], op 24 april 2018 opgemaakt en ondertekend door de rechter‑commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier.
29.Ordner 1, pagina 82.
30.Hoge Raad 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963.
31.Ordner 2, pagina 444.
32.Ordner 2, pagina 452.
33.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 2], op 24 april 2018 opgemaakt en ondertekend door de rechter‑commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier.
34.Ordner 2, pagina 454.
35.Ordner 3, pagina’s 90 en 91 en ordner 2, pagina 234.
36.Ordner 3, pagina 97.
37.Ordner 2, pagina’s 309 tot en met 311.
38.Ordner 2, pagina 397 en een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2], op 24 april 2018 opgemaakt en ondertekend door de rechter‑commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier.
39.Ordner 2, pagina 428.
40.Ordner 2, pagina 279.
41.Ordner 1, pagina 23.
42.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 31 mei 2018.