ECLI:NL:RBNNE:2018:1972

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 mei 2018
Publicatiedatum
28 mei 2018
Zaaknummer
17/1676
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeschiktheidsontslag van een politieambtenaar na een uitgebreid functioneringstraject zonder recht op financiële compensatie of behoud van executieve status

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 17 mei 2018 uitspraak gedaan over het ontslag van een politieambtenaar, eiser, die per 1 december 2016 uit zijn functie is ontslagen wegens ongeschiktheid. Dit ontslag volgde op een uitgebreid functioneringstraject dat begon op 1 januari 2015 en dat niet leidde tot verbetering van zijn functioneren. Eiser had eerder al een negatieve beoordeling ontvangen, en na een herbeoordeling concludeerde de korpschef dat eiser niet voldeed aan de vereiste competenties voor zijn functie als Generalist GGP. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het ontslag en het besluit om hem in een lagere functie te plaatsen, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het ontslagbesluit ook een herplaatsingsbesluit inhoudt en dat de korpschef voldoende bewijs heeft geleverd voor de ongeschiktheid van eiser. De rechtbank oordeelde dat de negatieve beoordeling van 18 augustus 2016 de rechterlijke toets kan doorstaan en dat de korpschef terecht heeft geconcludeerd dat eiser niet geschikt was voor zijn functie. Eiser voerde aan dat hij ten onrechte in een lagere functie was geplaatst en dat hij recht had op financiële compensatie en behoud van zijn executieve status, maar de rechtbank oordeelde dat er geen wettelijke basis was voor deze claims.

De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit de rechterlijke toets kan doorstaan en verklaarde het beroep van eiser ongegrond. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 17/1676

uitspraak van de meervoudige kamer van 17 mei 2018 in de zaak tussen

[naam], wonende te Assen, eiser
(gemachtigde: B. van Wijhe),
en
de Korpschef van Politie, verweerder
(gemachtigde: mr. J.J. van den Berg).

Procesverloop

Bij besluit van 17 oktober 2016 (hierna: het primaire besluit) heeft verweerder eiser per 1 december 2016 ontslag verleend uit zijn functie van Generalist GGP wegens ongeschiktheid, anders dan wegens ziels- of lichaamsgebreken, als bedoeld in artikel 94, eerste lid, aanhef en onder g, van het Besluit algemene rechtspositie politie (hierna: het Barp). Tevens heeft verweerder besloten om eiser per 1 december 2016 te plaatsen in de functie van Medewerker Dienst Regionale Recherche, bij de vreemdelingenpolitie, team Identiteitsonderzoek, in Ter Apel.
Bij besluit van 5 april 2017 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard, grotendeels conform het advies van de Bezwaaradviescommissie HRM (hierna: de adviescommissie).
Eiser heeft bij brief van 9 mei 2017 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Bij brief van 7 juli 2017 heeft eiser de gronden van beroep ingediend en bij brief van 21 december 2017 heeft hij nadere stukken in het geding gebracht.
Verweerder heeft bij brief van 31 mei 2017 een verweerschrift ingediend, aangevuld met een brief van 7 augustus 2017.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2018, gelijktijdig met het beroep van eiser in de zaak met kenmerk 17/501. Eiser is verschenen
,bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens waren van de zijde van verweerder aanwezig A. Lange, J. Loman en G. Hulsebos.
Aan het einde van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst om partijen in de gelegenheid te stellen tot een oplossing buiten rechte te komen.
Bij brieven van 13 en 14 februari 2018 hebben partijen de rechtbank laten weten dat zij niet tot overeenstemming zijn gekomen. Zij hebben de rechtbank desgevraagd toestemming verleend om zonder nadere zitting uitspraak te doen. Daarop heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat op grond van de processtukken en het verhandelde ter zitting uit van het volgende.
2. Eiser is op 3 november 2003 bij verweerder in dienst getreden. Op 1 december 2008 is hij aangesteld als medewerker BPZ, in de rang van hoofdagent, en sinds 1 januari 2012 is hij in het kader van de reorganisatie bij de politie aangesteld als Generalist GGP, waarmee hij in functieschaal 7 is ingedeeld.
2.1.
Omdat eisers functioneren volgens verweerder te wensen overliet, heeft verweerder hem, na een negatieve beoordeling, bij besluit van 28 januari 2014 ontslag verleend en besloten hem te plaatsen in een functie, gewaardeerd in een lagere functieschaal. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Verweerder heeft hierin aanleiding gezien het besluit van 28 januari 2014 in te trekken en eiser nog een kans te geven om zijn functioneren te verbeteren.
2.2.
Na een periode van arbeidsongeschiktheid is eiser op 1 januari 2015 begonnen met een functioneringstraject dat aanvankelijk zou lopen tot 1 september 2015, maar dat tussentijds is verlengd tot 1 februari 2016. Gedurende deze periode hebben, na een startgesprek op 9 februari 2015, met regelmaat tenminste vijftien voortgangsgesprekken plaatsgevonden tussen eiser en diens direct leidinggevende. Tevens is eiser in deze periode begeleid door een directe collega, mevrouw [naam] , heeft hij rijbegeleiding gekregen van de heer [naam] en heeft hij gesprekken gevoerd met een coach, mevrouw [naam] .
3. Verweerder is bij besluit van 18 augustus 2016 tot een negatieve beoordeling van eisers functioneren gekomen. Daartegen heeft eiser bezwaar gemaakt. Bij besluit van 20 december 2016 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank. Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer 17/501.
4. Verweerder heeft in het primaire en in het bestreden besluit de conclusie getrokken dat eiser aantoonbaar niet geschikt is om zijn functie te vervullen. Eiser mist volgens verweerder de bijna alle competenties die bij de functie van Generalist GGP horen. Blijkens de beoordeling van 18 augustus 2016 scoort eiser slecht of onvoldoende op de onderdelen zelfreflectie, klantgerichtheid, daadkracht, inlevingsvermogen, stressbestendigheid, betrouwbaarheid, gezag, doelmatig handelen, alertheid, conflicthantering en houding en gedrag. Alleen op het onderdeel betrokkenheid scoort eiser volgens verweerder voldoende. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eisers functioneren niet is verbeterd gedurende het functioneringstraject en dat ontslag en plaatsing in een lagere functie aangewezen is.
5. Eiser voert aan - voor zover hier van belang en samengevat - dat het besluit is gebaseerd op een onterechte beoordeling, dat hij ten onrechte in een nieuwe functie is geplaatst die twee rangen lager is, dat verweerder hem ten onrechte niet zijn executieve status heeft laten behouden en dat verweerder ten onrechte niet het advies van de adviescommissie heeft gevolgd om zijn salaris te bevriezen op het niveau dat voor hem gold in november 2017.
6. In reactie op de gronden van beroep brengt verweerder naar voren - voor zover hier van belang en samengevat - dat de kern van het verwijt in het functioneren van eiser is gelegen in het missen van overzicht, het niet overzien van bepaalde situaties en het ontbreken van zelfreflectie. Daarbij heeft verweerder uiteengezet dat collega’s niet langer bereid zijn om met eiser samen te werken, in hoofdzaak omdat hij geen initiatief neemt. Verder wijst verweerder erop dat eisers schriftelijke werk onder de maat is. Voorts stelt verweerder zich op het standpunt dat het functioneringstraject zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Daarnaast stelt verweerder dat eiser slecht één functie lager is geplaatst, van schaal 7 naar schaal 6, dat er geen reden is om eisers salaris te bevriezen op het niveau van november 2017, maar dat uit coulance wel een financiële compensatie aan eiser is geboden. Ten slotte brengt verweerder naar voren dat gepoogd is om tot een andere oplossing te komen, maar dat dit - mede door het standpunt van eiser dat er aan zijn functioneren niets schortte - niet is gelukt.
7. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
8. De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder desgevraagd ter zitting heeft toegelicht dat het ontslagbesluit tevens een herplaatsingsbesluit inhoudt. De rechtbank gaat daar bij de boordeling dan ook vanuit.
9. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, zie onder meer de uitspraak van 20 oktober 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU1926, moet ongeschiktheid - zich uitend in het ontbreken van eigenschappen, mentaliteit en/of instelling die voor het op goede wijze vervullen van de functie vereist zijn - worden aangetoond aan de hand van concrete gedragingen van de ambtenaar.
10. In de uitspraak van heden in de zaak met kenmerk 18/501 heeft de rechtbank geoordeeld dat de negatieve beoordeling die verweerder op 18 augustus 2016 aan eiser heeft gegeven, de rechterlijke toets kan doorstaan. Aangezien deze beoordeling voor verweerder van doorslaggevend gewicht is voor het ontslagbesluit, ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of deze negatieve beoordeling het bestreden besluit kan dragen.
10.1.
Uit de gedingstukken volgt dat verweerder aan de hand van concrete voorbeelden heeft aangetoond dat eiser ongeschikt is voor de functie van Generalist GGP. De rechtbank overweegt daarbij dat eiser van 1 januari 2015 tot 1 februari 2016 een uitgebreid functioneringstraject heeft gevolgd. Dit heeft niet geleid tot verbeteringen in de door verweerder geconstateerde tekortkomingen in het functioneren van eiser. De rechtbank verwijst hiervoor naar hetgeen zij daarover in het kader van het beoordelingsbesluit heeft overwogen in de uitspraak op het beroep met kenmerk 17/501. Verweerder heeft dan ook doorslaggevend gewicht kunnen toekennen aan de beoordeling en daaruit de conclusie kunnen trekken dat eiser ongeschikt is voor zijn functie.
11. Voor zover eiser aanvoert dat verweerder hem ten onrechte twee rangen lager heeft geplaatst, heeft verweerder uiteengezet dat eiser als gevolg van het herplaatsingsbesluit in schaal 6 is geplaatst. De rechtbank stelt vast dat dit één schaal lager is dan de functie van Generalist GGP en volgt eiser op dit punt dan ook niet.
12. Ten aanzien van eisers stelling dat verweerder het advies van de adviescommissie had moeten volgen, voor zover deze commissie heeft geadviseerd eiser zijn executieve status te laten behouden, analoog aan de regeling van artikel 94, vijfde lid, van het Barp, en daarnaast zijn salaris te bevriezen op het niveau zoals dit gold in november 2017, overweegt de rechtbank als volgt.
12.1.
Verweerder heeft uiteengezet dat hij het advies van de adviescommissie op dit punt niet heeft gevolgd, reeds omdat geen sprake is van een situatie als bedoel in artikel 94, vijfde lid, van het Barp.
12.2.
De rechtbank overweegt dat de adviescommissie het advies in een overweging ten overvloede heeft gegeven en dat dit is voortgekomen uit de gedachte om de negatieve gevolgen van het besluit te verzachten. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat uit het ontslagbesluit geen financiële verplichting tot compensatie voortvloeit, die gebaseerd is op enige bepaling in het Barp. Evenmin volgt uit het Barp dat eiser zijn executieve status kan behouden. Daarbij stelt de rechtbank vast dat verweerder eiser uit coulance wel een afbouwtoelage tot 2020 heeft toegekend en hem daarnaast heeft herplaatst. Verweerder was daartoe evenmin verplicht, nu het ontslagbesluit op juiste gronden is genomen.
13. Al het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit de rechterlijke toets kan doorstaan.
14. Het beroep is ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, voorzitter, mr. C.H. de Groot en mr. H.D. Tolsma, leden, in aanwezigheid van mr. E.H. Pot, als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening