ECLI:NL:RBNNE:2018:1874

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 mei 2018
Publicatiedatum
18 mei 2018
Zaaknummer
LEE 18-1413
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing evenementenvergunning voor Pinksteractiviteiten 2018 te Schiermonnikoog met betrekking tot dierenwelzijn

Op 18 mei 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen de burgemeester van de gemeente Schiermonnikoog en een verzoekster die bezwaar had gemaakt tegen de verleende evenementenvergunning voor de Pinksteractiviteiten 2018. De vergunning was verleend voor het organiseren van diverse activiteiten, waaronder het plaatsen van een mast en het houden van kinderspelen. Verzoekster betoogde dat de evenementen schadelijk waren voor het welzijn van een haan die tijdens het festival in een mand zou worden gehouden, en dat dit in strijd was met de Wet Dieren.

De voorzieningenrechter overwoog dat de vergunninghoudster op korte termijn gebruik kon maken van de evenementenvergunning en dat er spoedeisend belang was aan de zijde van de vergunninghoudster. De rechter stelde vast dat de activiteiten grotendeels betrekking hadden op de 'Kallemooise' haan, die een centrale rol speelde in het evenement. De voorzieningenrechter concludeerde dat de weigeringsgronden in de APV, met name die met betrekking tot milieu en dierenwelzijn, niet voldoende waren om de vergunning te weigeren. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster niet aannemelijk had gemaakt dat de inperking van de vrijheid van de haan zodanig nadelig was dat de vergunning niet verleend kon worden.

Uiteindelijk werd het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen, en de voorzieningenrechter oordeelde dat er geen reden was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 18 mei 2018.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Bestuursrecht
locatie Groningen
zaaknummers: LEE 18/1413

uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 mei 2018 in de zaak tussen

[verzoekster], statutair gevestigd te [plaats], verzoekster,
(gemachtigde: [naam]),
en

de burgemeester van de gemeente Schiermonnikoog, verweerder,

(gemachtigde: mr. L. Bos).
Als
derde-partijheeft aan het geding deelgenomen: de [derde belanghebbende], gevestigd te [plaats], vergunninghoudster,
(gemachtigde: [naam]).

Procesverloop

Bij primair besluit van 15 mei 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan vergunninghoudster een evenementenvergunning onder voorschriften verleend voor de Pinksteractiviteiten 2018 te Schiermonnikoog.
Tegen het bestreden besluit heeft verzoekster een bezwaarschrift bij verweerder ingediend. Tevens heeft verzoekster op 17 mei 2018 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Toepassing is gegeven aan het vierde lid van artikel 8:83 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Gelet op de vereiste spoed en het feit dat uit de door partijen ingediende stukken een duidelijk beeld ontstaat wat partijen in juridische zin verdeeld houdt, acht de voorzieningenrechter in dit specifieke geval een zitting niet nodig.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden

1. Bij zijn oordeelsvorming betrekt de voorzieningenrechter de navolgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Verzoekster heeft op 4 mei 2018 een aanvraag om evenementenvergunning voor de Pinksteractiviteiten 2018 bij verweerder ingediend. De aanvraag om evenementenvergunning heeft betrekking op de navolgende activiteiten:
1. het plaatsen van een mast op 19 mei 2018 om 23.30 uur aan de Willemshof en die geplaatst te mogen houden tot en met dinsdagavond 22 mei 2018;
2. het organiseren van kinderspelen op 22 mei 2018 in de middag aan de Willemshof;
3. het rijden met paard en wagens in de namiddag/avond van 22 mei 2018 door het dorp;
4. het strijken van de mast op 22 mei 2018 in de avond.
1.2.
Bij het bestreden besluit van 15 mei 2018 heeft verweerder deze aanvraag onder voorschriften toegekend.

Overwegingen

2. Gesteld voor de vraag of er aanleiding bestaat om een voorlopige voorziening te treffen, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
2.1.
Aangezien vergunninghoudster op zeer korte termijn gebruik kan maken van de aan haar verleende evenementenvergunning, acht de voorzieningenrechter het spoedeisende belang aan de zijde van verzoeker gegeven.
3.1.
Verzoekster betoogt dat de haan door het folkloristisch Pinksterfeest zonder redelijk doel in zijn welzijn wordt aangetast. Door de opsluiting in een mand kan de haan zich volgens verzoekster drie dagen lang niet natuurlijk gedragen, zit de haan in isolement en lijdt de haan onnodig veel angst en stress. Ook het in optocht meedragen van de haan geeft de haan in de visie van verzoekster onnodige angst en stress. Naar de mening van verzoekster worden hierdoor de Wet Dieren en het Besluit houders van dieren overtreden. In dit verband wijst verzoekster erop dat de bewegingsvrijheid van de haan op zodanige wijze wordt beperkt dat het dier daardoor onnodig lijden wordt toegebracht. Volgens verzoekster krijgt de haan drie dagen lang onvoldoende ruimte voor zijn fysiologische en ethologische behoeften. Bovendien is de behuizing in de visie van verzoekster ontoereikend.
3.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat bij de beoordeling van de aanvraag om evenementenvergunning voor de Pinksteractiviteiten 2018 een toetsing aan artikel 1:8 van de APV heeft plaatsgevonden en een belangenafweging is gemaakt. Eén van de afwegingen heeft betrekking op het plaatsen van een haan in een mand gedurende het evenement en de vraag of diens welzijn daarbij niet in het gedrang komt. In dit verband wijst verweerder erop dat de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland al in 2015 heeft geconstateerd dat geen overtreding van de Wet Dieren. Verder wijst verweerder erop dat deze jarenlange traditie in volle omvang in stand dient te worden gehouden. Van het ronddragen van de haan, zoals vermeldt in het verzoekschrift, is volgens verweerder geen sprake. De haan wordt op derde pinksterdag teruggebracht naar de plek waar hij vandaan komt. Het door verzoekster geschetste beeld is in de visie van verweerder onjuist en wekt de indruk dat zij nimmer zelf aanwezig is geweest bij ‘Kallemooi’.
3.3.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat uit de stukken blijkt dat de activiteiten die vergund zijn grotendeels betrekking hebben op de ‘Kallemooise’ haan. Het is de haan die aanwezig is in de top van de mast als de mast wordt opgericht. Bij de beoordeling van de vraag of de betrokken vergunning verleend had kunnen worden en of de bezwaren daartegen in de bezwaarprocedure gegrond kunnen zijn, dient dit centrale element van het evenement daarom ook door verweerder mede beoordeeld te worden.
3.3.2.
In artikel 1:8 van de APV zijn de weigeringsgronden voor de onderhavige vergunning neergelegd. Van die weigeringsgronden zou naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in dit geval alleen de e-grond, de bescherming van het milieu, van toepassing kunnen zijn. Omdat dierenwelzijn echter is geregeld in een andere wet, namelijk de Wet Dieren, zijn de mogelijkheden voor verweerder om op die grond de vergunning te weigeren uiterst beperkt.
3.3.3.
Als een dergelijke grond al zou bestaan dan brengt dat nog niet met zich dat verweerder vergunning ook moet weigeren, het opent slechts de mogelijkheid om die vergunning te weigeren. Verweerder heeft, zoals hierboven is beschreven, uitgebreid beargumenteerd waarom het van die mogelijkheid geen gebruik zou willen maken. Daarbij heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter terecht in aanmerking genomen dat de haan gedurende de drie dagen in de mand over voldoende beschutting, ruimte, voedsel en water beschikt, vooraf onderzocht is door een dierenarts en via cameratoezicht in de mand in de gaten wordt gehouden. Verder heeft verweerder daarbij in aanmerking kunnen nemen dat het evenement in één van de voorgaande jaren door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland is onderzocht en dat daarbij is vastgesteld dat er van een overtreding van de Wet Dieren geen sprake is geweest.
Met verzoekster kan men het gemakkelijk eens zijn dat het voor de haan zeker beter zou zijn als hij zich vrij door de omgeving zou kunnen bewegen. De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat verzoekster onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat deze driedaagse inperking van zijn vrijheid dusdanig nadelig is voor de haan dat verweerder om die reden de vergunning niet kon verlenen.
5. Gelet op de voorgaande overwegingen is de voorzieningenrechter van oordeel dat het onaannemelijk is dat het bezwaar van verzoekster in dit geval een redelijke kans van slagen heeft, zodat er ook geen reden is om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek daartoe wordt daarom afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling, als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb, bestaat geen aanleiding.
Beslist wordt als volgt.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.L. Vucsán, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.L.A. van Kats als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2018.
De griffier De voorzieningenrechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op: