ECLI:NL:RBNNE:2018:1590

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 april 2018
Publicatiedatum
30 april 2018
Zaaknummer
18/750065-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verduistering en veroordeling wegens gewoontewitwassen met een totaalbedrag van € 34.256,14

Op 30 april 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van verduistering en witwassen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van verduistering, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij een aanzienlijk geldbedrag had verduisterd. De rechtbank oordeelde dat het geldbedrag dat in de kasopstelling was vastgesteld, namelijk € 34.256,14, niet kon worden gekoppeld aan de beschuldigingen van verduistering. Echter, de verdachte werd wel veroordeeld voor gewoontewitwassen, omdat hij gedurende een periode van bijna drie jaar meermalen een geldbedrag had overgedragen en omgezet, terwijl hij wist dat dit geld afkomstig was uit enig misdrijf. De rechtbank baseerde haar oordeel op de resultaten van een eenvoudige kasopstelling, die een onverklaarbaar kassaldo toonde. De verdachte kreeg een taakstraf van 240 uur opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien hij deze taakstraf niet naar behoren zou verrichten. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn maatschappelijke positie en het feit dat hij niet eerder was veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
Parketnummer: 18/750065-15
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 30 april 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1967 te [geboorteplaats],
wonende [straatnaam] te [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 april 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E.J. Kuiters, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J.L. van den Broek.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 9 januari 2013 tot en met 7 oktober 2015, te Oosterwolde, in elk geval in de gemeente Ooststellingwerf en/of te Drachten, in elk geval in de gemeente Smallingerland, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een (groot) geldbedrag (van ongeveer 275.000 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geldbedrag verdachte en/of zijn mededader(s) anders dan door misdrijf, te weten als bewaarder(s), in elk geval anders dan door misdrijf, onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2.
hij in of omstreeks de periode van 9 januari 2013 tot en met 7 oktober 2015, te Oosterwolde, in elk geval in de gemeente Ooststellingwerf en/of te Drachten, in elk geval in de gemeente Smallingerland, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen al dan niet een gewoonte heeft gemaakt,
immers heeft verdachte meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met zijn medeverdachte [medeverdachte], althans alleen, (van)
- ( in totaal) 112.086,92 euro, zijnde de uitkomst van een kastopstelling/financieel onderzoek (over de periode 9 januari 2013 tot en met 7 oktober 2015) met betrekking tot het (onverklaarbare) verschil tussen de (totale) uitgaven en/of (legale) inkomsten van verdachte en/of zijn medeverdachte [medeverdachte], in elk geval (telkens) een hoeveelheid geld,
overgedragen en/of omgezet, althans gebruik gemaakt,
terwijl hij en/of zijn medeverdachte [medeverdachte] (telkens) wist(en) dat voornoemde geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf, immers heeft verdachte en/of zijn medeverdachte [medeverdachte] dat geldbedrag (gedeeltelijk) besteed aan de aankoop van (luxe) goederen en/of een huwelijksfeest en/of (anderszins) uitgegeven;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 9 januari 2013 tot en met 7 oktober 2015, te Oosterwolde, in elk geval in de gemeente Ooststellingwerf en/of te Drachten, in elk geval in de gemeente Smallingerland, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met zijn medeverdachte [medeverdachte], althans alleen, (van)
- ( in totaal) 112.086,92 euro, zijnde de uitkomst van een kastopstelling/financieel onderzoek (over de periode 9 januari 2013 tot en met 7 oktober 2015) met betrekking tot het (onverklaarbare) verschil tussen de (totale) uitgaven en/of (legale) inkomsten van verdachte en/of zijn medeverdachte [medeverdachte], in elk geval (telkens) een hoeveelheid geld,
overgedragen en/of omgezet, althans gebruik gemaakt,
terwijl hij en/of zijn medeverdachte [medeverdachte] redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat voornoemde geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf, immers heeft verdachte en/of zijn medeverdachte [medeverdachte] dat geldbedrag (gedeeltelijk) besteed aan de aankoop van (luxe) goederen en/of een huwelijksfeest en/of (anderszins) uitgegeven.

Ontvankelijkheid van de officier van justitie

Het standpunt van de verdediging
Namens verdachte is betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens schending van het vertrouwensbeginsel. Verdachte kon aan de mededeling van verbalisanten dat geen strafvervolging zou plaatsvinden als het resterende geld terug kwam het gerechtvaardigde vertrouwen ontlenen dat hij niet zou worden vervolgd.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht zich ontvankelijk in de vervolging nu uit de aangifte van [slachtoffer] blijkt dat de bemiddelingspoging door de politie, kort gezegd om geld terug te krijgen, niet is geslaagd en daarom aangifte is gedaan. Er is derhalve niet voldaan aan de voorwaarde(n) waaronder geen vervolging zou worden ingesteld.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beoordeling moet worden vooropgesteld dat in artikel 167 lid 1 Sv aan het openbaar ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. Een bij de verdachte op grond van een mededeling van het openbaar ministerie (of van een aan het openbaar ministerie toe te rekenen mededeling) opgewekt vertrouwen dat hij in een bepaalde zaak niet (verder) zal worden vervolgd, zal alleen dan kunnen leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging indien dat vertrouwen onder de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd is (HR 6 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:2982).
De verdediging heeft aan haar stelling ten grondslag gelegd dat het resterende geld aan aangeefster is geretourneerd. Er is immers € 70.000,00 op het erf van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) gevonden.
Nog daargelaten dat uit de mededeling van verbalisanten niet kan worden afgeleid dat teruggave van een deel van het gestelde ontvreemde geldbedrag (van € 275.000,00) er toe zou leiden dat verdachte niet zou worden vervolgd, kan niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat er daadwerkelijk een deel daarvan aan aangeefster is geretourneerd. [slachtoffer] heeft na het doen van aangifte verklaard dat over haar schutting gegooid geld door haar is verbrand, terwijl [verdachte] heeft verklaard dat op het erf van [slachtoffer] aangetroffen geld, een bedrag van ongeveer € 70.000,00, veilig is opgeborgen. Deze verklaringen zijn niet alleen zeer summier, maar ook op een belangrijk punt strijdig met elkaar. Bovendien is er geen onderzoek gedaan naar aanleiding van deze verklaringen. Dat maakt dat kan worden betwijfeld of er enig geldbedrag door [slachtoffer] is ontvangen, en, mocht dat wel zijn komen vast te staan, dat niet duidelijk is wat de herkomst daarvan is.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging, bij gebrek aan feitelijke grondslag, en is van oordeel dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde te bewijzen is, gelet op de verklaringen van [slachtoffer], [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3], [getuige 4], [getuige 5] en [getuige 6] en de uitkomsten van de eenvoudige kasopstelling. Uit voornoemde verklaringen blijkt dat er geld in bewaring is gegeven aan verdachte en dat hij, ook na bemiddeling, geen geld heeft teruggegeven aan [slachtoffer]. Uit het negatieve kassaldo blijkt dat verdachte daadwerkelijk over meer geld beschikte dan zijn legale inkomen kan verklaren. Er is geen sprake van medeplegen met [medeverdachte].
Het standpunt van de verdediging
Feit 1 en 2.
De raadsman heeft integrale vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit.
Ten aanzien van feit 1 is aangevoerd dat onduidelijkheid is over het bestaan en de omvang van geld dat zou zijn gespaard door de inmiddels overleden [naam 1]. De verklaringen van [slachtoffer], [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] zijn onbetrouwbaar, aangezien zij verschillend en inconsistent verklaren. Uit de verklaringen blijkt voorts niet eenduidig op welke wijze het (vermeende) geld bij verdachte zou zijn gebracht. Daarbij komt dat er van het gestelde verduisterde geld kennelijk een deel vermist is. Voorts blijkt niet van enige bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] om te kunnen komen tot het bewijs van medeplegen.
Ten aanzien van feit 2 is aangevoerd dat, hoewel geen sprake is van een financiële eenheid, [medeverdachte] weleens een bijdrage verstrekte aan verdachte voor door hem gemaakte kosten. Daarnaast kan worden betwijfeld of een kwalificatie van witwassen kan volgen, nu de officier van justitie zich op het standpunt stelt dat het witgewassen geld afkomstig is uit eigen misdrijf. Het is geen uitgemaakte zaak dat met het omzetten van geld uit eigen misdrijf het oogmerk van het verbergen of verhullen van de illegale herkomst daarvan gegeven is.
Het oordeel van de rechtbank [1]
Feit 1 en 2.
De eenvoudige kasopstelling.
De rechtbank neemt als uitgangspunt de door de politie opgemaakte eenvoudige kasopstelling. Door middel van een eenvoudige kasopstelling is nagegaan of -en zo ja, in hoeverre- verdachte en [medeverdachte] meer contante uitgaven hebben gedaan dan zij door middel van inkomsten uit legale bron kunnen verantwoorden. De totale contante uitgaven zijn afgezet tegen de legale ontvangsten per kas. Indien die totale contante uitgaven groter zijn dan de legaal ontvangen contante gelden, duidt dat op een onbekende bron van contante ontvangsten. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat een negatieve kas niet mogelijk is, omdat men niet meer contant kan uitgeven dan fysiek aan kasgeld beschikbaar is.
Uit de kasopstelling blijkt dat in de onderzoeksperiode van 1 januari 2013 tot en met 7 oktober 2015 sprake is van een negatief kassaldo van € 112.086,92, gelet op onderstaande berekening. [2]
Beginsaldo : € 0,00
Totale inkomsten per kas : € 12.980,00
Eindsaldo : € 4.745,00
Totale uitgaven : € 120.321,92
Verschil (negatief) : € 112.321,92
De rechtbank acht de kasopstelling in beginsel deugdelijk en betrouwbaar.
Medeplegen.
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een financiële eenheid tussen verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte]), waardoor vrijspraak dient te volgen van het ten laste gelegde medeplegen. Verdachte en [medeverdachte] maakten gebruik van gescheiden bankrekeningen en ook uit hun verklaringen blijkt niet van een financiële eenheid. Ook waren zij getrouwd onder huwelijkse voorwaarden.
In de kasopstelling is uitgegaan van een financiële eenheid van verdachte en [medeverdachte]. Dit leidt tot een correctie in voornoemde berekening van de kasopstelling, omdat enkel de inkomsten en uitgaven van verdachte in de berekening betrokken dienen te worden.
Het beginsaldo
De rechtbank gaat uit van het door de politie vastgestelde beginsaldo van
€ 0,00. [3]
Verdachte heeft aangevoerd dat het beginsaldo op 1 januari 2013 meer was dan de berekende € 0,00. Verdachte heeft hieromtrent echter wisselende verklaringen afgelegd en niet blijkt welk bedrag volgens hem als uitgangspunt voor het beginsaldo dient te gelden. Dit verweer is daarom onvoldoende gestaafd. De enkele verklaring van verdachte dat hij met handel contant geld heeft verdiend is daartoe onvoldoende.
De totale inkomsten per kas
Zoals reeds overwogen is bij de kasopstelling ten onrechte rekening gehouden met inkomsten van [medeverdachte]. Uit het dossier blijkt dat verdachte in de ten laste gelegde periode in totaal € 11.150,00 van zijn bankrekeningen contant heeft opgenomen. [4] De rechtbank zal bij de berekening van de kasopstelling derhalve uitgaan van de vastgestelde
€ 11.150,00.
Het eindsaldo
Onder verdachte is op 7 oktober 2015 in zijn woning een geldbedrag van
€ 3.645,00in beslag genomen. [5]
De totale uitgaven per kas
In de kasopstelling is een lijst met contante uitgaven in de berekening betrokken. De rechtbank zal per uitgave overwegen of, en zo ja voor welk bedrag, deze door verdachte is gedaan.
*Verbouwing woning € 1.300,00 [6]
Verdachte verklaart dat hij in 2013-2014 een veranda heeft gemaakt in de tuin voor ongeveer € 1.000,00. [7] Uit de verklaring van [getuige 7] blijkt dat verdachte hem € 300,00 contant betaalde voor door hem verrichtte werkzaamheden in de tuin. [8]
*Barbecue en wasmachine
De rechtbank constateert dat deze aankopen per bank zijn voldaan, zodat deze niet worden meegenomen in de berekening van contante uitgaven.
*Tuinaanleg € 1.341,13 [9]
Uit de verklaring van [getuige 8] blijkt dat in de zomer 2013 verdachte een bedrag van
€ 741,13 contant heeft voldaan voor de levering van zand en de huur van een mobiele kraan. [10] Voorts is door de politie uitgegaan van een bedrag van € 600,00 berekend als schatting van de kosten van aanschaf van nieuwe stenen voor de bestrating van de tuin, nu verdachte heeft verklaard dat er nieuwe stenen zijn aangeschaft. [11]
*Aankoop Audi € 14.000,00 [12]
Voor de aankoop van een Audi is op 22 februari 2013 een contant bedrag van € 19.000,00 door verdachte betaald. [13] Op 21 februari 2013 is door verdachte een bedrag van € 5.000,00 van zijn bankrekening contant opgenomen. Van het overige contant betaalde geld is geen herkomst te herleiden. [14]
*Velgen en banden Audi € 2.401,02 [15]
Verdachte heeft op 27 maart 2014 zomerbanden en velgen gekocht voor een bedrag van
€ 1.601,02. Dit bedrag is blijkens de factuur contant betaald. [16] Uit de verklaring van [getuige 9] blijkt tevens dat verdachte in 2013 winterbanden heeft gekocht voor ongeveer
€ 800,00. Dit bedrag is eveneens contant betaald. [17]
*Aankoop motor
Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting verklaard dat hij in april 2013 een motor (Aprillia RSV) heeft gekocht met geld afkomstig van de inruil van een andere motor en geld gekregen van een kennis die schade aan de (ingeruilde) motor had veroorzaakt. De rechtbank acht deze verklaring niet onaannemelijk, zodat deze aankoop niet is meegenomen bij de berekening van de contante uitgaven.
*Aankoop motorpakken en helmen
De rechtbank zal voornoemde post niet betrekken in de berekening van de kasopstelling, aangezien niet blijkt wanneer, waar en voor welk bedrag de bedoelde motorpakken en helmen zijn gekocht. De enkele schatting daarvan door de politie is onvoldoende.
*Vakantie Italië zomer 2013 € 1.200,00 [18]
Verdachte is in de zomer van 2013 naar Italië op vakantie gegaan en verbleef in een caravan met [medeverdachte] en haar twee kinderen. [19] Uit onderzoek van de politie blijkt de huur van een 4 persoonscaravan in de betreffende periode minimaal € 1.500,00 bedraagt. Een gedeelte van
€ 300,00 is in 2012 per bank aanbetaald. Resteert een bedrag van € 1.200,00 aan contante uitgaven voor de vakantie. [20]
De berekening door de politie van de overige contante uitgaven in Italië vindt geen ondersteuning in enig bewijsmiddel, zodat de rechtbank bij de kasopstelling geen rekening zal houden met andere contante uitgaven dan de hiervoor genoemde uitgave voor de caravan.
*Huwelijk 2014 € 600,00 [21]
Niet blijkt dat de kosten voor het gastenvervoer per touringcar en de bruiloftsmuziek voorafgaand aan het huwelijk door verdachte contant is voldaan. De kosten voor de huwelijkslocatie zijn na het huwelijk contant betaald. De verklaring van verdachte, dat hij de kosten voor het huwelijk nadien heeft voldaan met op en na het huwelijk ontvangen geld, is niet onaannemelijk. De rechtbank zal deze kosten daarom niet betrekken in de kasopstelling.
Wel blijkt uit de verklaring van [getuige 10] dat verdachte op 25 juli 2013 trouwringen heeft gekocht en een gedeelte van € 600,00 contant heeft voldaan. [22]
*Bruidsjurk en pak
Kosten gemaakt voor de aanschaf van een bruidsjurk zijn voldaan door [medeverdachte], zodat deze uitgave niet wordt betrokken in de kasopstelling.
Uit de verklaring van [getuige 11], eigenaar van [bedrijf] te Drachten, blijkt dat verdachte een trouwpak bestaande uit een kostuum en overhemd bij hem heeft gekocht voor ongeveer € 500,00, waarbij met pin is betaald. De bankafschriften ontbreken in het dossier, waardoor de rechtbank niet met voldoende zekerheid kan vaststellen dat verdachte zijn trouwpak contant heeft betaald.
*Huwelijksreis € 175,00 [23]
[getuige 12] heeft verklaard dat hij verdachte en [medeverdachte] met een taxi naar Schiphol heeft gebracht voor € 175,00. Dit bedrag is contant door verdachte voldaan. [24]
*Aankoop Nissan
Nu voornoemde aankoop is gedaan door [medeverdachte] zal deze buiten de berekening van de kasopstelling blijven.
*Tablet Samsung
Hoewel blijkt dat deze tablet contant is betaald, blijkt niet door wie. Daarbij komt dat uit de verklaringen blijkt dat deze tablet in gebruik is bij [medeverdachte].
*Sloep € 9.000,00 [25]
Verdachte heeft verklaard dat hij in het voorjaar 2015 een sloep heeft gekocht en een gedeelte van € 9.000,00 contant heeft betaald. [26] Uit de verklaring van [getuige 13] blijkt dat door hem € 9.000,00 contant op zijn rekening is gestort voor de door hem aan verdachte verkochte sloep. [27]
De verklaring van verdachte dat hij geld heeft geleend voor de aanschaf van de sloep is niet controleerbaar en verifieerbaar, aangezien verdachte geen nadere uitleg wil geven. Nader onderzoek is daardoor niet mogelijk, waardoor deze verklaring van verdachte onaannemelijk is. De rechtbank zal derhalve bij de berekening uitgaan van € 9.000,00 aan contante uitgave voor een sloep.
De rechtbank zal, anders dan de politie, bij de uitgave voor de sloep geen rekening houden met de contante storting op de bankrekening van verdachte van € 6.650,00, aangezien deze contante storing als aparte uitgavenpost in het dossier is opgenomen, zoals hierna blijkt.
*Aankoop en installatie CV ketel € 1.500,00 [28]
De woning van verdachte aan [straatnaam] te Oosterwolde stond op 28 april 2015 te koop op Funda. Uit de daarbij gegeven informatie blijkt dat in 2014 in de woning een nieuwe CV ketel is geplaatst. [29] Getuige [getuige 14] heeft verklaard dat hij in voornoemde woning van verdachte een nieuwe CV heeft geplaatst voor € 1.500,00, bestaande uit ongeveer € 1.200,00 voor de ketel en € 300,00 voor de installatie. Hij werd contant betaald. [30] De verklaring van de getuige vindt bevestiging in de verklaring van [medeverdachte]. [31]
*Aankoop laptop (Apple Macbook) € 2.000,00 [32]
In de auto van verdachte is een Apple Macbook met serienummer [nummer] aangetroffen en in beslag genomen. [33] Uit onderzoek naar dit serienummer blijkt dat deze laptop in week 42 van 2013 is geïntroduceerd voor een prijs van ongeveer € 2.000,00. Uit de bankafschriften blijkt niet van een dergelijke betaling, waardoor aannemelijk is dat deze laptop contant is betaald door verdachte. [34]
*Uitgaven levensonderhoud € 1.593,99 [35]
Uit de verklaringen van verdachte en [medeverdachte] blijkt dat zij hun financiën gescheiden hielden. Alleen uitgaven voor voeding/boodschappen ten behoeve van het gezin werden door verdachte gedaan.
Uit het dossier blijkt dat de bankrekeningafschriften van zowel verdachte als [medeverdachte] zijn geraadpleegd om per jaar de totale uitgaven aan voeding/boodschappen, persoonlijke verzorging, kleding/schoenen, vervoer en reizen te berekenen. Nu deze bankafschriften niet aan het dossier zijn toegevoegd kan de rechtbank geen onderscheid maken tussen verdachte en [medeverdachte] en zoals reeds overwogen dient [medeverdachte] buiten de berekening van de kasopstelling te blijven. De uitgaven aan voeding/boodschappen zijn wel meegenomen, omdat deze voor rekening van verdachte alleen kwamen.
Uitgaande van 2012 als peiljaar is in de jaren 2013 en 2014 minder per bank betaald aan voeding/boodschappen, te weten € 746,14 in 2013 en € 847,85 in 2014. Aannemelijk is dat het verschil is opgevuld met contante betalingen, aangezien niet blijkt van een wijziging in samenstelling van het gezin. Voor het jaar 2015 is door de politie een bedrag aan bancaire uitgaven voor voeding/boodschappen becijferd dat de periode tot medio 2015 betreft. Extrapolerend naar een jaar gaan de betreffende uitgaven die van het jaar 2012 te boven, zodat het jaar 2015 niet wordt betrokken in de berekening.
*Contante bankstortingen € 6.650,00 [36]
Uit de bankafschriften blijkt dat op 9 april 2015 een contante storting van € 6.650,00 op de bankrekening van verdachte is gedaan. [37]
Gelet op voornoemde zijn de totale uitgaven per kas vastgesteld op
€ 41.761,14(bestaande uit de som van € 1.300,00 + € 1.341,13 + € 14.000,00 + € 2.401,02 + € 1.200,00 + € 600,00 + € 175,00 + € 9.000,00 + € 1.500,00 + € 2.000,00 + € 1.593,99 + € 6.650,00).
De eenvoudige kasopstelling na correcties.
De rechtbank komt gelet op voorgaande tot de volgende kasopstelling.
Beginsaldo : € 0,00
Totale inkomsten per kas : € 11.150,00
Eindsaldo : € 3.645,00
Totale uitgaven : € 41.761,14
Verschil (negatief) : € 34.256,14
Een vermoeden van witwassen.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van art. 420bis, eerste lid, onder b Sr opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Uit de kasopstelling blijkt een onverklaarbaar bedrag aan inkomsten van € 34.256,14. Hoewel het onderzoek geen direct bewijs heeft opgeleverd dat voornoemd geldbedrag van misdrijf afkomstig is, kan blijkens bestendige jurisprudentie het bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’ toch worden bewezen indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit misdrijf afkomstig is. Het is aan het openbaar ministerie om bewijs te leveren waaruit zulke feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid. Indien die feiten en omstandigheden het vermoeden rechtvaardigen dat sprake is van witwassen, mag van de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring omtrent de herkomst van het voorwerp worden verwacht. Naar het oordeel van de rechtbank maakt de uitkomst van de kasopstelling, mede gezien de omvang van het kasverschil, dat neerkomt op gemiddeld € 1.000 per maand aan onverklaarbare contante uitgaven per maand gedurende een periode van bijna drie jaar, dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Bovendien zijn er bijkomende omstandigheden die passen bij witwassen. Zo is verdachte eerder met justitie in aanraking is gekomen wegens het voorhanden hebben van illegaal vuurwerk, en hield hij zich volgens zijn eigen verklaring voor diens dood in januari 2013 samen met [naam 1], de partner van zijn moeder, bezig met handel in ‘van alles en nog wat’. Volgens verklaringen in het dossier handelde [naam 1] (ook) in (illegaal) vuurwerk en is de rechtbank ambtshalve bekend dat hij is doodgeschoten toen hij een grote hoeveelheid hennep wilde verkopen.
Er mag dan ook van de verdachte worden verwacht dat een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring wordt gegeven voor de herkomst van het geld. Indien die door verdachte naar voren gebrachte alternatieve herkomst daartoe aanleiding geeft, dient het openbaar ministerie hiernaar nader onderzoek te doen. De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen die verdachte bij de politie heeft afgelegd, onvoldoende aanknopingspunten boden voor zulk nader onderzoek naar een alternatieve legale bron van inkomsten. Zo heeft hij wisselend verklaard over de inhoud van een geldkistje, waarin hij contante geldbedragen bewaarde, en heeft hij geen controleerbare informatie verschaft over de herkomst van die geldbedragen. Daar komt bij dat verdachte geen identificerende gegevens heeft verschaft over de persoon van wie hij stelt een contant geldbedrag van € 10.000,00 te hebben geleend. Daarop gerichte vragen aan verdachte ter terechtzitting hebben evenmin controleerbare en min of meer verifieerbare informatie opgeleverd.
De conclusie ten aanzien van feit 2.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat het bedrag van € 34.256,14 middellijk of onmiddellijk uit enig misdrijf afkomstig is en dat verdachte dat wist. De rechtbank merkt daarbij op dat dat misdrijf niet per definitie door verdachte zelf hoeft te zijn gepleegd. Nu verdachte niet concreet stelt of onderbouwt dat dit geldbedrag afkomstig is van door hem zelf gepleegde feiten, is het door de verdediging opgeworpen kwalificatieverweer door de stelling dat geen sprake was van ‘verhullen’ niet relevant en behoeft deze geen nadere bespreking.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, gezien de lange pleegperiode, zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen. De rechtbank acht feit 2 primair wettig en overtuigend bewezen, overeenkomstig de na te noemen bewezenverklaring.
De conclusie ten aanzien van feit 1.
Bij de rechtbank ontbreekt de overtuiging dat verdachte enig geldbedrag heeft verduisterd. Uit de aangifte van [slachtoffer] en de getuigenverklaringen blijkt dat er een aanzienlijk geldbedrag van meer dan tweehonderdduizend euro zou zijn verduisterd door verdachte. Een dergelijk groot geldbedrag is niet bij verdachte aangetroffen. Het witgewassen geldbedrag van € 34.256,14 geeft evenmin steun aan de verklaring van aangeefster en de getuigen, in die mate dat daaraan de overtuiging ontleend kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering, omdat dit geldbedrag vele malen kleiner is dan waarover aangeefster en de getuigen verklaren.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
2.
hij in de periode van 9 januari 2013 tot en met 7 oktober 2015, te Oosterwolde, en te Drachten, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
immers heeft verdachte meermalen een geldbedrag, van
- in totaal 34.256,14 euro, zijnde de uitkomst van een kastopstelling (over de periode 9 januari 2013 tot en met 7 oktober 2015) met betrekking tot het onverklaarbare verschil tussen de totale uitgaven en legale inkomsten van verdachte
overgedragen en/of omgezet,
terwijl hij telkens wist dat voornoemd geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf, immers heeft verdachte dat geldbedrag (gedeeltelijk) besteed aan de aankoop van (luxe) goederen en/of (anderszins) uitgegeven.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
2 primair. Van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaar.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit de hoogte van de door de officier van justitie gevorderde straf te matigen.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De verdachte heeft gedurende een periode van bijna drie jaar een gewoonte gemaakt van het witwassen van geld tot een bedrag van in totaal € 34.256,14. Hierdoor heeft de verdachte eraan meegewerkt dat opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie worden onttrokken. Het witwassen van criminele gelden vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Door witwassen wordt bovendien het plegen van strafbare feiten gefaciliteerd en lonend. De verdachte heeft zich hierbij kennelijk laten leiden door het oogmerk van snel en eenvoudig financieel gewin ten koste van anderen. Daarbij is niet gebleken dat hij de ernst en de laakbaarheid van dit handelen heeft ingezien.
De rechtbank houdt als aanknopingspunt voor de op te leggen straf voor dit feit rekening met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS). Het LOVS heeft als oriëntatiepunt voor straftoemeting ten aanzien van strafzaken zoals thans aan de orde een gevangenisstraf tussen de 2 en 5 maanden vastgesteld. Daarbij gaat het om fraude in algemene zin met een benadelingsbedrag tussen de € 10.000,00 en € 70.000,00.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, niet eerder onherroepelijk is veroordeeld.
Uit het reclasseringsadvies d.d. 28 december 2017, opgesteld door [naam 2], reclasseringswerker van de Reclassering Nederland blijkt onder meer dat de reclassering geen uitspraken kan doen omtrent de samenhang tussen het delict, de persoon van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden, aangezien verdachte het ten laste gelegde ontkent. Er is derhalve ook geen inschatting gedaan met betrekking tot het recidiverisico. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal onevenredig negatieve gevolgen hebben voor de huidige maatschappelijke positie van verdachte. Bij een veroordeling zal ontslag volgen, aangezien verdachte bij de luchtmacht werkt. Voorts blijkt dat verdachte zich maatschappelijk goed staande kan houden. Er is stabiliteit op het gebied van wonen, werk en financiën. Verdachte is in staat gebleken hulp in te schakelen vanwege emotionele overbelasting.
De rechtbank heeft voorts rekening gehouden met een (geringe) overschrijding van de redelijke termijn ex artikel 6 van het EVRM. De termijn heeft een aanvang genomen vanaf de ‘criminal charge’, te weten de inverzekeringstelling op 8 december 2015, en eindigt immers op de datum van uitspraak op 30 april 2018.
Gezien de LOVS oriëntatiepunten, de overschrijding van de redelijke termijn, het aanzienlijk lagere witgewassen bedrag dan waarvan de officier van justitie bij zijn eis is uitgegaan en het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld ziet de rechtbank aanleiding om geen gevangenisstraf op te leggen. De rechtbank acht alles afwegend een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, passend en geboden.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een taakstraf voor de duur van 240 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.A. Wiersma, voorzitter, mr. N.A. Vlietstra en mr. H.J. Schuth, rechters, bijgestaan door mr. R.G. Dees, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 april 2018.
Mr. N.A. Vlietstra is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer 2015106093-1, waarvan de ordners 1 en 2 zijn doorgenummerd 1 tot en met 799 en ordner 3 (rapporten berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling) niet is
2.Ordner 3 (rapport wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling [verdachte]), pagina 10.
3.Ordner 3 (rapport wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling [verdachte]), pagina 18.
4.Ordner 3 (rapport wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling [verdachte]), pagina 26 en ordner 1, pagina’s 411 en 416.
5.Ordner 3 (rapport wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling [verdachte]), pagina 20 en ordner 1, pagina’s 23 tot en met 25.
6.Ordner 3 (rapport wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling [verdachte]), pagina’s 35 en 36 en ordner 1, pagina 235 e.v..
7.Ordner 2, pagina 653.
8.Ordner 1, pagina 243.
9.Ordner 3 (rapport wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling [verdachte]), pagina 36.
10.Ordner 1, pagina’s 247 en 248
11.Ordner 3 (rapport wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling [verdachte]), pagina 36 en ordner 2, pagina 653.
12.Ordner 3 (rapport wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling [verdachte]), pagina’s 36 en 37.
13.Ordner 1, pagina’s 249 en 262.
14.Ordner 1, pagina’s 264 en 265.
15.Ordner 3 (rapport wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling [verdachte]), pagina 37.
16.Ordner 1, pagina 270.
17.Ordner 1, pagina 267 en 268.
18.Ordner 3 (rapport wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling [verdachte]), pagina’s 38 en 39.
19.Ordner 2, pagina 655.
20.Ordner 1, pagina’s 284 en 285.
21.Ordner 3 (rapport wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling [verdachte]), pagina 40.
22.Ordner 1, pagina’s 302 en 306.
23.Ordner 3 (rapport wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling [verdachte]), pagina 41.
24.Ordner 1, pagina 305.
25.Ordner 3 (rapport wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling [verdachte]), pagina’s 42 en 43.
26.Ordner 2, pagina 650.
27.Ordner 1, pagina’s 343, 344 en 346.
28.Ordner 3 (rapport wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling [verdachte]), pagina 43.
29.Ordner 1, pagina’s 166 en 168.
30.Ordner 1, pagina 244.
31.Ordner 2, pagina 695.
32.Ordner 3 (rapport wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling [verdachte]), pagina 43
33.Ordner 1, pagina 10.
34.Ordner 1, pagina’s 334 en 335.
35.Ordner 3 (rapport wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling [verdachte]), pagina 45.
36.Ordner 3 (rapport wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling [verdachte]), pagina 46.
37.Ordner 1, pagina 351.