ECLI:NL:RBNNE:2018:1436
Rechtbank Noord-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake terugvordering uitkering Werkloosheidswet
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 17 april 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, wonende te Middelstum, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van het Uwv, waarin werd bepaald dat hij maandelijks een bedrag van € 632,16 moest terugbetalen ter aflossing van een openstaande vordering van € 45.700,96, die voortvloeide uit onverschuldigd betaalde uitkeringen op grond van de Werkloosheidswet. Eiser had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv had het bezwaar gegrond verklaard en het aflossingsbedrag aangepast. Eiser stelde in beroep dat het terug te vorderen bedrag te hoog was en dat er geen rekening werd gehouden met zijn kosten en de financiële situatie van zijn partner.
Tijdens de zitting op 6 maart 2018 heeft de rechtbank vastgesteld dat het Uwv in een nieuw besluit het aflossingsbedrag had gewijzigd en dat het Uwv had aangegeven dat de aflossingscapaciteit van eiser vanaf december 2017 op nihil was gesteld. De rechtbank overwoog dat eiser geen procesbelang had, omdat het Uwv had aangegeven dat de vastgestelde aflossingsbedragen niet meer zouden worden ingevorderd. De rechtbank concludeerde dat er geen voldoende procesbelang was voor de beoordeling van het beroep, aangezien het resultaat van het beroep niet meer van betekenis zou zijn voor eiser.
De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en kwam niet toe aan een verdere inhoudelijke behandeling. Er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken. De uitspraak werd openbaar gedaan en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.