1.8.De bij 1.2 vermelde aanslagen zijn vastgesteld conform de in de Tarieventabel genoemde bedragen.
Geschil en beoordeling
2. In geschil is het antwoord op de vraag of de aanslagen begraafrechten terecht zijn opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de zogeheten opbrengstlimiet als bedoeld in artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet is overschreden.
3. Eiseres heeft gesteld dat sprake is van overschrijding van de opbrengstlimiet. Daartoe heeft zij aangevoerd dat onvoldoende inzicht bestaat in de begrote baten en lasten die ten grondslag liggen aan de tariefstellingen. Voldoende inzicht in de tarieven ontbreekt, voldoende inzicht in het batenbedrag ontbreekt, voldoende inzicht in de belangrijkste kostenposten ontbreekt en een verdeelsleutel voor kosten van onderhoud en beheer ontbreekt volgens eiseres.
De begroting van baten en lasten inzake de begraafrechten is volgens eiseres onoverzichtelijk en niet transparant, zodat niet is na te gaan of de gemeente binnen de zogenoemde opbrengstlimiet blijft.
4. Verweerder heeft gesteld dat hij met hetgeen is overgelegd voldoende inzicht heeft verschaft en dat de opbrengstlimiet niet wordt overschreden. Verweerder heeft hiertoe aangevoerd dat de enige wettelijke raming in de begroting staat en dat de gemeente de begrotingsposten heeft overgelegd die ze meeneemt in de ramingen. Hiermee bestaat volgens verweerder inzicht in de ramingen omdat er geen andere is.
5. Ingevolge artikel 229b van de Gemeentewet worden de tarieven van rechten als bedoeld in artikel 229, eerste lid, onder a en b, van die wet (waaronder de onderhavige lijkbezorgingsrechten) zodanig vastgesteld dat de geraamde baten van de rechten niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zaken (opbrengstlimiet).
6. Bij de beoordeling van het geschil zijn de regels rond stelplicht en bewijslast van belang zoals deze door de Hoge Raad zijn vastgesteld in (onder andere) zijn arresten van 4 april 2014, nr. 12/02475, ECLI:NL:HR:2014:777 en 18 april 2014, nr. 13/00469, ECLI:NL:HR:2014:938. Die regels omtrent de bewijslastverdeling kunnen als volgt kort worden samengevat. Indien een belanghebbende overschrijding van de opbrengstlimiet aan de orde stelt, ligt het op de weg van de heffingsambtenaar inzicht te geven in de raming van baten en lasten welke in de begroting zijn opgenomen. Hierbij hoeft niet ten aanzien van alle in de begroting opgenomen posten zekerheid of een volledig inzicht te bestaan. Van de heffingsambtenaar mag niet worden verwacht dat hij van alle in de verordening en de bijbehorende tarieventabel genoemde diensten afzonderlijk en op controleerbare wijze vastlegt hoe de kosten ter zake daarvan zijn geraamd. Omdat de bewijslast van de feiten die overschrijding van de opbrengstlimiet onderbouwen op belanghebbende rust, dient hij, nadat de gemeente aldus inzicht heeft verschaft, voldoende gemotiveerd te stellen waarom naar haar oordeel ten aanzien van een of meer bepaalde posten in de raming redelijke twijfel bestaat of sprake is van een ‘last ter zake’. Vervolgens dient de heffingsambtenaar nadere inlichtingen te verschaffen. Aan die inlichtingen mag geen zwaardere eis worden gesteld dan dat deze functionaris naar vermogen – dat wil zeggen in de mate waarin hij daartoe in de gegeven omstandigheden in redelijkheid in staat is – duidelijk maakt op grond waarvan hij de stellingen van belanghebbende betwist, en waarom dus naar zijn oordeel de door belanghebbende opgeworpen twijfel ongegrond is. 7. Verweerder heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat het ingevolge artikel 189 en 191 van de Gemeentewet voldoende is dat de gemeenteraad de ramingen in de begroting heeft vastgesteld. Het is in de visie van verweerder niet aan de belastingrechter om het door de gemeentelijke wetgever verschafte budget te betwijfelen en nader inzicht hoeft daarom niet te worden verschaft. De rechtbank volgt verweerder niet in deze stelling. Het is immers niet uitgesloten dat een door de gemeenteraad vastgestelde begroting in strijd is met het bepaalde in artikel 229b van de Gemeentewet. Naar het oordeel van de rechtbank dienen de ramingen volgens die begroting daarom alsnog aan de voorwaarden van dit artikel worden getoetst. Een andere uitleg zou artikel 229b van de Gemeentewet tot een overbodige bepaling maken, hetgeen niet de bedoeling van de wetgever kan zijn geweest.
8. Uit de bij 6. vermelde jurisprudentie volgt dat het op de weg van verweerder ligt inzicht te verschaffen in de begroting. Verweerder heeft, net als in het hoger beroep met betrekking tot de aanslag lijkbezorgingsrechten 2013 van de gemeente Dantumadiel (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 1 maart 2016, nr. 15/00082, ECLI:NL:GHARL:2016:1539), thans in beroep de grootboekspecificatie overgelegd. Het Hof was van oordeel dat verweerder hiermee voldoende inzicht heeft verstrekt in de raming van baten en lasten, onder verwijzing naar rechtsoverweging 3.4.1 van het arrest van de Hoge Raad van 18 april 2014. De rechtbank ziet geen reden om hiervan af te wijken. 9. Vervolgens ligt het op de weg van eiseres, op wie de bewijslast ten aanzien van de limietoverschrijding berust, gemotiveerd te stellen waarom naar haar oordeel ten aanzien van een of meer bepaalde posten in de raming redelijke twijfel bestaat of sprake is van een last ter zake. Eiseres heeft in dit verband aangevoerd dat geen enkel inzicht bestaat in de vaststelling van de in de begroting opgenomen post “vaste kosten bedrijfsvoering” van € 173.357 (na wijziging € 167.220). Deze post bestaat volgens de grootboekspecificatie uit doorberekende kosten bedrijfsvoering en doorberekende kosten bedrijfsmiddelen. Gelet op de aanzienlijke hoogte van het bedrag, in vergelijking met de totale geraamde kosten, heeft eiseres grote twijfel of de betreffende kosten slechts betrekking hebben op de exploitatie van de begraafplaatsen. Verweerder hanteert geen tijdregistratie en de werkzaamheden zijn niet benoemd waardoor inzicht in deze kosten en de doorberekening ervan in de tarieven ontbreekt, aldus eiseres.
10. Verweerder heeft aangevoerd dat de post “doorberekende kosten bedrijfsvoering” betrekking heeft op integrale doorberekening van personeelskosten van door eigen werknemers uitgevoerde werkzaamheden. De gemeente laat alle werkzaamheden verrichten door eigen werknemers. Omdat dit nog geen € 30.000 per begraafplaats is, is er geen reden om hieraan te twijfelen. Nader inzicht hoeft volgens verweerder niet verschaft te worden.
11. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft in zijn uitspraak van 1 maart 2016, nr. 15/00082, ECLI:NL:GHARL:2016:1539, als volgt overwogen:“4.13 Met hetgeen de heffingsambtenaar heeft aangevoerd, heeft hij naar het oordeel van het Hof de redelijke twijfel van belanghebbende niet naar vermogen weggenomen. Zoals de heffingsambtenaar ter zitting heeft erkend, kan de bij de verdeling van de loonkosten van de werknemers van de gemeente over de verschillende begrotingsposten toegepaste verdeelsleutel, niet worden getoetst. De heffingsambtenaar heeft volstaan met de opmerking dat de toedeling berust op door de betreffende managers (van de afdelingen burgerzaken en buitendienst) gedane opgaven. Iedere onderbouwing van de toegerekende (geraamde) kosten met stukken ontbreekt echter. Nu belanghebbende al in eerste aanleg heeft aangevoerd dat zij onvoldoende inzicht had in de begrotingscijfers, had het op de weg van de heffingsambtenaar gelegen uiterlijk in hoger beroep in verdergaande mate informatie te verstrekken over de kostentoedeling. Bijvoorbeeld door het overleggen van de betreffende opgaven van de afdelingsmanagers met de bijbehorende onderbouwing, door overlegging van registraties van feitelijk door de betreffende werknemers ten behoeve van de begraafplaatsen gewerkte uren (in voorafgaande jaren) en een onderbouwing van de gehanteerde uurtarieven. De heffingsambtenaar heeft geen aanbod gedaan tot het verstrekken van nadere inlichtingen. Het Hof ziet ambtshalve geen aanleiding de heffingsambtenaar daartoe alsnog in de gelegenheid te stellen. Gelet hierop is naar het oordeel van het Hof de twijfel niet naar vermogen weggenomen.”. 11. Nu verweerder ook in onderhavige zaak niets meer dan de grootboekspecificatie heeft overgelegd, en niets meer dan onder 9. genoemd heeft aangevoerd ter onderbouwing van de doorberekening van de personeelskosten, ziet de rechtbank geen reden om af te wijken van de hiervoor onder 10. genoemde conclusie van het Hof. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder de twijfel ten aanzien van de doorberekende kosten bedrijfsvoering niet naar vermogen heeft weggenomen.
11. Deze conclusie geldt naar het oordeel van de rechtbank evenzeer voor de post kapitaallasten van € 30.960. Eiseres heeft ten aanzien van deze raming gesteld dat geen inzicht bestaat in de vaststelling van deze post. Verweerder heeft niets aangevoerd om inzicht in dit bedrag te verschaffen.
11. Eiseres heeft verder aangevoerd dat niet duidelijk is hoe het bedrag van de baten is geraamd. Er is geen onderbouwing gegeven van het aantal te verstrekken diensten -aantallen keer tarief - en de kostendekkendheid kan niet beoordeeld worden.
11. Verweerder heeft aangevoerd dat voor de raming van de baten naar de eerdere jaren is gekeken, met name naar de baten die in 2012 daadwerkelijk zijn gerealiseerd. De tarieven zijn ongeveer hetzelfde, zodat het bedrag dat binnenkomt ongeveer vergelijkbaar is, nu ook de lijkbezorgingscijfers ongeveer gelijk blijven.
11. De rechtbank overweegt dat verweerder ook voor wat betreft de raming van de baten, de redelijke twijfel niet naar vermogen heeft weggenomen. De grootboekspecificatie geeft geen enkel inzicht in de onderbouwing van de post externe baten. Dat in 2009 een onderzoek is gedaan en dat voor de raming van de baten gekeken is naar de gerealiseerde baten in 2012 is hiervoor onvoldoende.
11. De rechtbank komt op grond van hetgeen hiervoor is overwogen tot de conclusie dat niet kan worden vastgesteld in welke mate de opbrengstlimiet mogelijkerwijs is overschreden. Gelet hierop kan de rechtbank niet volstaan met een vermindering van de opgelegde aanslag vanwege partiële onverbindendheid van de Verordening. De rechtbank concludeert daarom dat de Verordening in haar geheel onverbindend is (vgl. Hoge Raad 10 april 2009, nr. 43747, ECLI:NL:HR:2009:BC3691 en Hoge Raad 13 april 2012, nr. 11/02789, CLI:NL:HR:2012:BW1928). 11. De beroepen zijn gegrond. De rechtbank vernietigt de uitspraken op bezwaar en de aanslagen begraafrechten.
11. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank overeenkomstig eiseres’ verzoek vast op € 28.