ECLI:NL:RBNNE:2018:1370

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
11 april 2018
Publicatiedatum
17 april 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 760
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van een pand in verband met mensenhandel en arbeidsuitbuiting met verzoek om voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 11 april 2018 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die handelt onder de naam van zijn massagesalon. De burgemeester van de gemeente heeft op 7 maart 2018 besloten om de massagesalon voor een periode van twaalf maanden te sluiten op grond van artikel 174 van de Gemeentewet, vanwege vermoedens van mensenhandel en arbeidsuitbuiting. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 28 maart 2018 heeft verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn bezwaren toegelicht. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat er sprake is van een spoedeisend belang, omdat verzoeker financieel wordt getroffen door de sluiting van zijn salon. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de burgemeester niet onverwijld heeft opgetreden na de huiszoekingen op 15 december 2017, waaruit bleek dat er mogelijk sprake was van illegale arbeid en mensenhandel. De voorzieningenrechter concludeert dat de burgemeester ten onrechte gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om het pand te sluiten, omdat er geen directe bedreiging van de veiligheid of gezondheid was op het moment van het besluit.

Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, het besluit van de burgemeester geschorst en bepaald dat de burgemeester het griffierecht van € 338,- aan verzoeker moet vergoeden. Tevens is de burgemeester veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 1002,-. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 18/760
uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 april 2018 op het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , handelend onder de naam [naam bedrijf] , te [plaats] , verzoeker,

(gemachtigde: mr. D.Y. Li),
en

de burgemeester van de gemeente [plaats] , verweerder

(gemachtigde: H.J. Blaauw).

Procesverloop

Bij besluit van 7 maart 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten om op grond van artikel 174 van de Gemeentewet de massagesalon van verzoeker voor een periode van twaalf maanden te sluiten.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Op 27 maart 2018 heeft verweerder aan de voorzieningenrechter en aan de gemachtigde van verzoeker aanvullende stukken doen toekomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2018. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen het besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
1.2
De voorzieningenrechter acht het spoedeisende belang in dit geval gegeven, nu verzoeker heeft aangegeven dat hij door de sluiting van de massagesalon financieel wordt getroffen.
1.3
Op 7 februari 2018 heeft verweerder een bestuurlijke rapportage ontvangen van de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Uit die bestuurlijke rapportage blijkt dat op 15 december 2017 een drietal doorzoekingen heeft plaatsgevonden. Deze doorzoekingen hadden betrekking op het vermoedelijk gepleegde strafbare feit mensenhandel/mensensmokkel. Eén van deze doorzoekingen vond plaats in een bedrijfspand aan de [adres] te [plaats] . Op dit adres is de Chinese kapperszaak/massagesalon [naam bedrijf] gevestigd. Uit de bestuurlijke rapportage volgt verder dat verzoeker in zijn massagesalon illegaal in Nederland verblijvende vrouwen laat werken. Verzoeker maakt zich daarmee schuldig aan mensensmokkel en arbeidsuitbuiting. In 2011 en 2013 is verzoeker ook al eens schuldig bevonden aan het gebruik van illegale arbeidskrachten in een massagesalon.
1.4
Op 14 februari 2018 heeft verweerder het voornemen kenbaar gemaakt om op grond van artikel 174, eerste lid, van de Gemeentewet de massagesalon voor een periode van twaalf maanden te sluiten.
1.5
Op 19 februari 2018 heeft verweerder een zienswijzegesprek gevoerd met de zoon van verzoeker. Vanuit China heeft verzoeker telefonisch aan het gesprek deelgenomen.
1.6
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de massagesalon voor een periode van twaalf maanden gesloten, met ingang van 14 maart 2018. Reden is dat bij herhaling is geconstateerd dat er in het bedrijf van verzoeker illegale arbeidskrachten tewerkgesteld worden en niet dat verzoeker zich schuldig heeft gemaakt aan mensensmokkel, aldus het besluit.
1.7
Verzoeker heeft op 12 maart 2018 tegen het besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Dat verzoek ligt ter beoordeling van de voorzieningenrechter voor.
2.1
Ingevolge artikel 174, eerste lid, van de Gemeentewet is de burgemeester belast met het toezicht op de openbare samenkomsten en vermakelijkheden alsmede op de voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven. Op grond van het tweede lid is de burgemeester bevoegd bij de uitoefening van het toezicht, bedoeld in het eerste lid, de bevelen te geven die met het oog op de bescherming van veiligheid en gezondheid nodig zijn.
2.2
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) heeft in een uitspraak van 26 november 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4281) onder meer het volgende overwogen. “Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 174 van de Gemeentewet (Kamerstukken II 1988/89, 19 403, nr. 10, blz. 92 en 93) volgt, dat het tweede lid de bevoegdheid geeft tot het geven van bevelen om onverwijld in te grijpen in situaties die de veiligheid of de gezondheid bedreigen. De bevelen die op grond van deze bepaling worden gegeven, zien op concrete, zich direct aandienende, de veiligheid of gezondheid bedreigende situaties. De in artikel 174, tweede lid, van de Gemeentewet neergelegde bevoegdheid kan dan ook uitsluitend worden aangewend indien onverwijld moet worden ingegrepen ter bescherming van de veiligheid en gezondheid.”.
2.3
Ter beoordeling staat de vraag of verweerder terecht van de in artikel 174 van de Gemeentewet gegeven bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. De voorzieningenrechter beantwoordt die vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd aangegeven dat verweerder op het moment van de huiszoekingen, of kort daarna, geen aanleiding heeft gezien om met gebruikmaking van de bevoegdheid als gegeven in artikel 174 van de Gemeentewet, het pand onverwijld te sluiten. Verweerder heeft eerst de bestuurlijke rapportage afgewacht, daarna heeft verweerder verzoeker de gelegenheid geboden om een zienswijze te geven op het voornemen het pand te sluiten en pas daarna heeft verweerder bij besluit van 7 maart 2018 besloten het pand met ingang van 14 maart 2018 te sluiten. Op de vraag van de voorzieningenrechter waarom ten tijde van het besluit op 7 maart 2018 is besloten om alsnog op grond van artikel 174 van de Gemeentewet handhavend op te treden, heeft verweerder aangegeven dat tot sluiting van het pand is overgegaan, omdat sprake van een zeer ernstig delict en voorts omdat sprake is van recidive. De burgemeester wilde deze situatie stoppen.
2.4
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder door niet onverwijld naar aanleiding van de huiszoekingen op 15 december 2017 handhavend op te treden, maar ongeveer drie maanden daarna, verweerder ten onrechte gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid zoals deze aan verweerder is gegeven in artikel 174 van de Gemeentewet. Die bevoegdheid is immers gegeven, gelet op de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 174 van de Gemeentewet, om onverwijld in te kunnen grijpen in situaties die de veiligheid of gezondheid bedreigen. Verweerder heeft niet gesteld, noch is de voorzieningenrechter gebleken dat ten tijde van het bestreden besluit (nog steeds) sprake was van een concrete, zich direct aandienende, de veiligheid of gezondheid bedreigende situatie. Gelet hierop heeft verweerder ten onrechte gebruik gemaakt van de in artikel 174 van de Gemeentewet gegeven bevoegdheid om handhavend op te treden.
3.1
Gelet op het voorgaande heeft het bezwaarschrift van verzoeker een redelijke kans van slagen. De voorzieningenrechter ziet dan ook aanleiding om een voorlopige voorziening treffen en het besluit te schorsen.
3.2
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toewijst, bepaalt hij dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 338,- vergoedt.
3.3
Voor een proceskostenveroordeling bestaat aanleiding. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1002,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe en schorst het primaire besluit;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1002,-;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 338,- aan verzoeker te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Buikema, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 april 2018.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.