Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
uitspraak van de meervoudige kamer van 13 april 2018 in de zaak tussen
Procesverloop
De voorzieningenrechter heeft op 20 november 2017 uitspraak gedaan in dit verzoek (registratienummer Awb 17/3606).
Overwegingen
1.1 Eiseres is een 72-jarige vrouw die na een ongeluk in 1975 hersenletsel heeft opgelopen. Eiseres ondervindt daardoor problemen met cognitie, geheugen, overzicht en planning. Verder is bij eiseres sprake van desoriëntatie in plaats en tijd en visuele problemen.
1.2 Eiseres woont alleen in een eengezinswoning met 2 verdiepingen. Eiseres heeft vanaf 2007 van verweerder een voorziening Huishoudelijke Hulp 2 op grond van de Wmo ontvangen in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). Deze voorziening was gebaseerd op 8 uur huishoudelijke hulp per week. Bij besluit van 23 maart 2012 heeft verweerder de voorziening voor de periode van 25 februari 2012 tot en met 24 februari 2017 toegekend.
1.3 Op 29 november 2016 heeft eiseres verweerder verzocht om voortzetting van de voorziening na 24 februari 2017. Bij het primaire besluit van 16 januari 2017 heeft verweerder dit verzoek afgewezen. Reden hiervoor was dat het verweerder was gebleken dat eiseres een pgb ontvangt van de gemeente Groningen, als uitvoerende centrumgemeente namens alle Groningse gemeenten, voor de maatwerkvoorziening ‘Beschermd wonen’. Huishoudelijke hulp maakt volgens verweerder onderdeel uit van dit pakket. Indien deze hulp voor eiseres onvoldoende is, dient zij zich te wenden tot de gemeente Groningen, aldus verweerder.
1.4 De maatwerkvoorziening ‘Beschermd wonen’ is verleend op basis van een indicatie van het Centrum indicatiestelling zorg (Ciz) van 28 oktober 2011, waarin per 19 mei 2011 voor zeven etmalen per week zorgzwaartepakket GGZ04C is geïndiceerd. De oorspronkelijke indicatie van het Ciz liep door tot 26 oktober 2026.
1.5 De voorziening ‘Beschermd Wonen’ was bestemd voor verblijf, persoonlijke verzorging, begeleiding individueel (inclusief dagbesteding) en verpleging. Eiseres is hiervoor geïndiceerd, omdat zij een beschermde en gestructureerde woonomgeving met intensieve begeleiding en verzorging nodig heeft.
Wat partijen verdeeld houdt is de vraag of verweerder in het kader van zijn compensatieplicht op grond van de Wmo naast de voorziening ‘Beschermd wonen’ nog een aparte maatwerkvoorziening voor HH2 (voor 8 uur per week) aan eiseres zou dienen toe te kennen.
Indien eiseres derhalve aanspraak heeft op huishoudelijke hulp vanuit haar pgb voor ‘Beschermd wonen’ wordt zij geacht deze aanspraak ook te gelde te maken. De rechtbank wijst evenwel op rechtsoverweging 4.6.2, tweede zin, in deze uitspraak. De rechtbank leidt hieruit af dat de enkele vaststelling dat er een component ‘huishoudelijke hulp’ in het pgb voor de voorziening ‘Beschermd wonen’ zit nog niet voldoende is om afwijzend op een verzoek tot toekenning of tot voortzetting van de maatwerkvoorziening ‘huishoudelijke hulp’ te kunnen beslissen. Verweerder zal ook dan nog moeten onderzoeken of eiseres met die ophoging kan voorzien in haar volledige behoefte aan hulp bij het huishouden. Indien het antwoord ontkennend is, dient verweerder ervoor zorg te dragen dat eiseres alsnog wordt gecompenseerd.