ECLI:NL:RBNNE:2018:1315

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 april 2018
Publicatiedatum
11 april 2018
Zaaknummer
17/1467
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak over verlaging van persoonsgebonden budget in het kader van de Wmo met betrekking tot een kwetsbare vrouw

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 10 april 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een kwetsbare vrouw, eiseres, en het college van burgemeester en wethouders van Groningen, verweerder, over de verlaging van haar persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Eiseres woont momenteel naar volle tevredenheid in een zorgcentrum van de stichting GIGA. De rechtbank heeft in een eerdere tussenuitspraak van 17 januari 2018 vastgesteld dat het bestreden besluit van verweerder lijdt aan een gebrek, omdat verweerder niet voldoende heeft aangetoond dat eiseres met het aan haar toegekende pgb de benodigde zorg kan inkopen bij andere zorginstellingen.

Verweerder heeft in zijn reactie op de tussenuitspraak aangegeven dat eiseres met haar pgb zorg kan inkopen bij R95 en Het Middelpunt, maar de rechtbank oordeelt dat deze informatie onvoldoende is. De rechtbank benadrukt dat het aan verweerder is om de nodige kennis te vergaren over relevante feiten en omstandigheden, en dat de bewijslast bij verweerder ligt. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering berust en vernietigt dit besluit. Verweerder moet opnieuw beslissen op het bezwaar van eiseres, met inachtneming van de overwegingen in de tussenuitspraak en deze einduitspraak.

Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 46,-- moet vergoeden en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.252,50. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: 17/1467

uitspraak van de meervoudige kamer van 10 april 2018 in de zaak tussen

[naam], wonende te Groningen, eiseres
(gemachtigde: mr. B. van Dijk),
en

het college van burgemeester en wethouders van Groningen, verweerder

(gemachtigde: mr. G.K.L. Vos).

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 17 januari 2018, die deel uitmaakt van deze einduitspraak, heeft de rechtbank geoordeeld dat het bestreden besluit lijdt aan een gebrek. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld het gebrek te herstellen.
Verweerder heeft bij brief van 1 februari 2018 een reactie ingezonden.
Eiseres heeft bij brief van 8 februari 2018 haar zienswijze gegeven op de reactie van verweerder.
De rechtbank heeft bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat aan het besluit dat hier aan de orde is een nadere motivering ten grondslag dient te liggen, waaruit blijkt dat eiseres met het aan haar toegekende persoonsgebonden budget (hierna: het pgb) de benodigde zorg kan bekostigen. De rechtbank heeft daarbij geoordeeld dat verweerder heeft verzuimd om concreet aan te geven bij welke instellingen eiseres met haar pgb de indicatie die haar in het indicatiebesluit is toegekend daadwerkelijk kan realiseren en op welke termijn dit kan gebeuren.
2. In zijn reactie brengt verweerder naar voren dat eiseres met het haar toegekende pgb zorg kan inkopen bij R95 en Het Middelpunt. Deze organisaties bieden beschermd wonen aan mensen met een stoornis in het autistisch spectrum. Daarbij merkt verweerder op dat bij Het Middelpunt op dit moment geen plek is. Bij R95 komt binnen enkele maanden een plek vrij, aldus verweerder.
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met zijn reactie het in de tussenuitspraak vermelde gebrek onvoldoende heeft hersteld.
3.1.
Allereerst stelt de rechtbank vast dat het hier gaat om een belastend besluit. Dit brengt met zich mee dat het aan verweerder is om de nodige kennis te vergaren over relevante feiten en omstandigheden en dat op verweerder de bewijslast rust ten aanzien van de vraag of het pgb-budget verlaagd dient te worden.
3.2.
Vervolgens constateert de rechtbank dat er volgens verweerder slechts binnen enkele maanden één plek bij R95 vrijkomt, die voor eiseres geschikt zou zijn. Verweerder heeft echter niet concreet aangegeven, bijvoorbeeld aan de hand van een brief of een (medische) rapportage van R95, dat eiseres met het aan haar toegekende pgb daar daadwerkelijk terecht kan. Dit acht de rechtbank van belang, omdat uit de processtukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat eiseres een kwetsbare vrouw is, die op dit moment naar volle tevredenheid in een zorgcentrum van de stichting GIGA woont. Een verplaatsing naar een andere instelling is voor haar een ingrijpende gebeurtenis. Het enkel vaststellen dat R95 beschermd wonen aanbiedt aan mensen met een stoornis in het autistisch spectrum en de opmerking dat daar binnen enkele maanden plek is, acht de rechtbank in dit verband dan ook onvoldoende.
4. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering berust en wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht moet worden vernietigd. De rechtbank ziet geen mogelijkheden het geschil definitief te beslechten door zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Verweerder moet opnieuw beslissen op het bezwaar van eiseres met inachtneming van wat in de tussenuitspraak en deze uitspraak is overwogen.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder voorts in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.252,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 501,-- en een wegingsfactor van 1). Voor zover de ouders van eiseres via een formulier proceskosten hebben verzocht om verweerder te veroordelen in de reiskosten die zij hebben gemaakt om de zitting te kunnen bijwonen, overweegt de rechtbank dat deze kosten op grond van artikel 1, aanhef en onder c, van het Besluit proceskosten bestuursrecht niet voor vergoeding in aanmerking komen. Alleen reiskosten van eiseres zelf, of die van een gemachtigde die geen rechtsbijstandverlener is, komen voor vergoeding in aanmerking.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt op het bezwaar met inachtneming van
deze uitspraak en de tussenuitspraak;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 46,--
vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.252,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, voorzitter, en mr. T.F. Bruinenberg en mr. E. Hoekstra, leden, in aanwezigheid van mr. E.H. Pot, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 april 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel