ECLI:NL:RBNNE:2018:1191

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 maart 2018
Publicatiedatum
4 april 2018
Zaaknummer
18/101866-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek schadevergoeding ex art. 591a Sv na onterecht beleidssepot

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 28 maart 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot schadevergoeding op grond van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering. Verzoeker, bijgestaan door advocaat mr. R.D. Autar, had een verzoek ingediend tot vergoeding van kosten die hij had gemaakt na een sepot-beslissing van het Openbaar Ministerie op 8 juni 2017. De rechtbank oordeelde dat de sepot-beslissing op onjuiste gronden was genomen, aangezien er geen bewijsbare zaak tegen verzoeker was. De rechtbank stelde vast dat de politie geen bevoegdheid had om persoonsgegevens te vorderen, en dat de vordering van de verbalisanten niet als een ambtelijk bevel kon worden aangemerkt. Hierdoor was de sepot-beslissing niet gerechtvaardigd en had het Openbaar Ministerie de zaak niet op beleidsgronden mogen seponeren.

De rechtbank oordeelde dat verzoeker recht had op vergoeding van zijn kosten, die in totaal € 1.580,92 bedroegen. Dit bedrag bestond uit kosten voor rechtsbijstand, reistijd en kosten voor de mondelinge behandeling van het verzoekschrift. De rechtbank achtte het verzoek billijk en kende het bedrag toe ten laste van de Staat. De beschikking werd openbaar uitgesproken door mr. G. Eelsing, rechter, bijgestaan door mr. M.T. Bos, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer: 18/101866-17
RK-nummer: 17/006372
beschikking van de enkelvoudige raadkamer d.d. 28 maart 2018 op het verzoekschrift ex artikel 591(a) van het Wetboek van Strafvordering, in de zaak van:

[verzoeker],

geboren te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [straatnaam] ,
advocaat mr. R.D. Autar.

Procesverloop

Namens verzoeker is op 1 september 2018 een verzoek ingediend tot vergoeding van de door verzoeker gemaakte kosten.
De strafzaak jegens verzoeker is op 8 juni 2017 geëindigd door een sepot-beslissing van het Openbaar Ministerie.
Dit verzoek is op 28 maart 2018 behandeld in raadkamer. Verzoeker en diens raadsvrouw zijn verschenen.

Motivering

Artikel 591a, tweede lid, Wetboek van Strafvordering (Sv) biedt - kort weergegeven - de mogelijkheid een vergoeding aan de gewezen verdachte toe te kennen voor de kosten die deze heeft gemaakt wegens werkzaamheden van een advocaat, indien ‘de zaak’ is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel dan wel toepassing van artikel 9a Sr.
In het onderhavige geval, wordt verzocht om, na een sepot-beslissing van het Openbaar Ministerie d.d. 8 juni 2017, vergoeding van de kosten van de advocaat à € 1.030,92 en de kosten voor het behandelen van het verzoekschrift in raadkamer à € 550,00.
Bij de beantwoording van de vraag tot welk bedrag een verzoek op grond van artikel 591a, tweede lid Sv moet worden toegewezen, is beslissend of in het concrete geval voor toekenning van zo’n verzoek gronden van billijkheid aanwezig zijn. Hierbij dient rekening te worden gehouden met alle omstandigheden van het geval (ECLI:NL:HR:2013:BX5566). Daarbij gaat het om de vraag of het redelijk is dat de nadelige gevolgen van de indertijd bestaande verdenking voor rekening van de gewezen verdachte worden gelaten, dan wel dat deze geheel of gedeeltelijk door de Staat worden gedragen.
In het onderhavige geval gaat het om de vraag of de zaak tegen verzoeker op juiste gronden (beleidsredenen) is geseponeerd of dat de zaak geseponeerd had moeten worden wegens onvoldoende bewijs. De verdenking tegen verzoeker bestond uit een overtreding van artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), omdat hij na vordering van verbalisanten heeft geweigerd medewerking te verlenen bij het opnemen van zijn persoonsgegevens in Progris.
Gelet op de stand van de jurisprudentie en in het bijzonder de conclusie van de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad d.d. 6 maart 2018 (ECLI:NL:PHR:2018:178) is de rechtbank van oordeel dat de zaak tegen verzoeker op onjuiste gronden is geseponeerd, nu geen sprake was van een bewijsbare zaak. Immers, artikel 55c Sv biedt de politie de bevoegdheid te vragen naar persoonsgegevens, maar niet de bevoegdheid die gegevens te vorderen. De wet bevat ook geen andere rechtsregel waaruit die bevoegdheid voortvloeit. Derhalve kan de vordering van de verbalisanten niet worden aangemerkt als een ambtelijk bevel in de zin van artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat in het onderhavige geval sprake is van een zaak die, ware het tot een beoordeling door de strafrechter gekomen, onmiskenbaar zou hebben geleid tot het niet opleggen van een straf of maatregel. Het Openbaar Ministerie had de zaak dan ook niet mogen seponeren wegens beleidsredenen, nu een technisch sepot de aangewezen modaliteit was.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het verzoek billijk en zullen de door de verzoeker gemaakte kosten als volgt worden vergoed:
Kosten rechtsbijstand (4,1 uren x EUR. 120,00) EUR. 492,00
Reistijd (6,0 x EUR. 60,00) EUR. 360,00
BTW 21% EUR. 178,92
Kosten terzake de mondelinge behandeling verzoekschrift (incl. 21% BTW) EUR. 550,00

TotaalEUR. 1.580,92

Beslissing

De rechtbank kent als vergoeding van schade en kosten als bedoeld in artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering ten laste van de Staat een bedrag toe van
EUR. 1.580,92
(zegge: duizendvijfhonderdtachtig euro en tweeënnegentig cent).
Deze beschikking is gegeven door mr. G. Eelsing, rechter, bijgestaan door mr. M.T. Bos, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2018.