ECLI:NL:RBNNE:2018:1128

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 maart 2018
Publicatiedatum
29 maart 2018
Zaaknummer
LEE 17/ 4097, 17/4098 en 17/4099
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank inzake verzoek om ambtshalve vermindering inkomstenbelasting voor jaren vóór 2010

Op 28 maart 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, uitspraak gedaan in de zaken met de nummers LEE 17/4097, LEE 17/4098 en LEE 17/4099. Eiser heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Groningen, die weigerde de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2005, 2007 en 2008 ambtshalve te herzien. Tijdens de zitting op 28 maart 2018 was eiser aanwezig, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard om het verzoek tot ambtshalve vermindering te behandelen. De rechtbank baseert deze beslissing op artikel 26, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), dat bepaalt dat beroep bij de bestuursrechter alleen mogelijk is tegen besluiten die onder de belastingwet vallen, zoals belastingaanslagen of voor bezwaar vatbare beschikkingen. Aangezien het verzoek van eiser betrekking heeft op aanslagen voor jaren vóór 2010, is de rechtbank van mening dat de relevante bepalingen van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) niet van toepassing zijn. Dit betekent dat er geen mogelijkheid is voor beroep bij de bestuursrechter.

Eiser heeft ook aangevoerd dat de weigering van de inspecteur om ambtshalve vermindering toe te passen in strijd is met het (Europees) gemeenschapsrecht. De rechtbank heeft deze stelling verworpen, omdat deze is gebaseerd op een onjuiste interpretatie van het arrest Kühne & Heitz van het Hof van Justitie. De rechtbank heeft verder opgemerkt dat de procedure over een eventuele dwangsom volgt de procedure over de aanslag, en aangezien er geen beroep mogelijk is tegen het onderliggende besluit, kan er ook geen beroep worden ingesteld in de procedure over de dwangsom. De rechtbank heeft partijen gewezen op de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 17/4097, LEE 17/4098 en LEE 17/4099

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

28 maart 2018 in de zaken tussen

[eiser], te [plaats] , eiser
en
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Groningen, verweerder
(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Procesverloop

Eiser heeft bij brief van 28 november 2017 beroep ingesteld tegen de brief van verweerder van 24 oktober 2017 waarin verweerder mededeelt de aanslagen IB/PVV 2005, 2007 en 2008 niet ambtshalve te herzien.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2018. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd.

Gronden

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Op grond van artikel 26, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan, in afwijking van artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), tegen een ingevolge de belastingwet genomen besluit slechts beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld, indien het een belastingaanslag, daaronder begrepen de in artikel 15 van de AWR voorgeschreven verrekening, of een voor bezwaar vatbare beschikking betreft.
3. Het verzoek tot ambtshalve vermindering heeft betrekking op de aanslagen IB/PVV voor het jaar 2005, 2007 en 2008. Op grond van artikel 9.6, derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) beslist de inspecteur op een verzoek tot ambtshalve vermindering bij een voor bezwaar vatbare beschikking. Ingevolge artikel XXVII van de Fiscale vereenvoudigingswet 2010 (Stb. 2009, 611) geldt artikel 9.6 van de Wet IB 2001 voor belastingaanslagen inkomstenbelasting ter zake van tijdvakken die aanvangen op of na 1 januari 2010. Het artikel geldt niet voor eerdere jaren. Daarvoor geldt artikel 65 van de AWR, welk artikel niet voorziet in een afwijzing van een verzoek om ambtshalve vermindering bij voor bezwaar vatbare beschikking. Het vorenstaande houdt in dat artikel 9.6 van de Wet IB 2001 alleen geldt ten aanzien van aanslagen IB/PVV over het jaar 2010 en later. Omdat eisers verzoek tot ambtshalve vermindering ziet op de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2005, 2007 en 2008 hoeft verweerder niet bij een voor bezwaar vatbare beschikking te beslissen.
4. Uit het voorgaande volgt dat ten aanzien van een beslissing op het in de brief van eiser gedane verzoek tot ambtshalve vermindering geen beroep bij de bestuursrechter open staat.
5. Eiser heeft gesteld dat de weigering van verweerder om tot een ambtshalve vermindering over te gaan, leidt tot een schending van het (Europees) gemeenschapsrecht. De stelling is echter, naar het oordeel van de rechtbank, gebaseerd op een onjuiste lezing en interpretatie van de voorwaarden genoemd in het arrest van het Hof van Justitie van 13 januari 2004 (Kühne & Heitz ), ECLI:EU:C:2004:17.
6. De rechtbank wijst eiser met betrekking tot de gevraagde dwangsom op het arrest van de Hoge Raad van 20 december 2013, nr. 12/02872, ECLI:NL:HR:2013:1797. In dit arrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de dwangsom zodanig is verbonden met het onderliggende besluit dat deze in dezelfde procedure moet worden behandeld. De procedure over de dwangsom volgt dus de procedure over de aanslag. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat nu het onderliggende besluit een besluit betreft waartegen geen bezwaar en beroep kan worden ingesteld, niet bij de belastingrechter in beroep kan worden gegaan in de daarmee samenhangende procedure over de dwangsom.
7. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard.
8. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is op 28 maart 2018 gedaan door mr. T. Tanghe, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Hulst, griffier. Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt. De beslissing is op voormelde datum in het openbaar uitgesproken, evenals de rechtsmiddelenverwijzing.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van dit proces-verbaal hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.