ECLI:NL:RBNNE:2018:1117

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 maart 2018
Publicatiedatum
29 maart 2018
Zaaknummer
18/730207-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mensensmokkel en vrijspraak van verkrachting en mensenhandel

Op 28 maart 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensensmokkel, verkrachting en mensenhandel. De verdachte, geboren in 1977 en gedetineerd in de PI Ter Apel, had drie Irakese vrouwen, een moeder en haar twee dochters, geholpen bij hun reis van Oostenrijk via Italië en Spanje naar Nederland. De rechtbank oordeelde dat de verdachte hen behulpzaam was geweest bij de wederrechtelijke toegang tot Nederland, ondanks dat niet bewezen kon worden dat hij de gehele reis in hun gezelschap had verbleven. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de aanklachten van verkrachting en mensenhandel, omdat de verklaringen van de slachtoffers onvoldoende ondersteund werden door ander bewijs. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan mensensmokkel, omdat hij wist dat de toegang tot Nederland wederrechtelijk was. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, met aftrek van voorarrest. De rechtbank verklaarde de vorderingen van de benadeelde partijen niet ontvankelijk, omdat het feit niet bewezen was waaruit de schade zou zijn ontstaan.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/730207-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 28 maart 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de PI Ter Apel, Ter Apelervenen 10, Ter Apel.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
14 maart 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. S. Urcun, advocaat te Rotterdam. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T.H. Pitstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 25 augustus 2016 tot en met 5 september 2016, in elk geval in het jaar 2016, in Spanje, althans een ander land, en in Nederland, een ander of anderen, te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot en/of doorreis door Nederland, en/of hen/haar daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft,
door die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] (met de trein) vanuit Spanje, althans een ander land, naar Breda, althans een plaats in Nederland, te brengen en/of hen/haar aldaar in een woning, althans een pand, onderdak te verlenen en/of hen/haar (vervolgens) met een door hem, verdachte, geregelde taxi, althans auto, naar (het Aanmeldcentrum in) Ter Apel te sturen, althans te (laten) vervoeren, terwijl hij, verdachte, wist of ernstige redenen had te vermoeden dat die toegang of die doorreis wederrechtelijk was;
2.
hij in of omstreeks de periode van 25 augustus 2016 tot en met 5 september 2016, in elk geval in het jaar 2016, te Breda, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten het bij de haren vasthouden van [slachtoffer 1] en/of het uittrekken van haar blouse terwijl zij tegenstribbelde en hem probeerde (weg) te duwen en/of het vasthouden van haar handen in haar nek en/of het door zijn mededader vastpakken van haar schoppende/trappende benen, die [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten het binnendringen door die mededader met zijn penis in de vagina, althans (elders) in het lichaam van die [slachtoffer 1] , terwijl verdachte haar handen in de nek vasthield en die mededader haar benen vasthield en/of (vervolgens) het binnendringen in de vagina, althans (elders) in het lichaam van die [slachtoffer 1] door verdachte met zijn penis, terwijl de mededader die [slachtoffer 1] vasthield;
3.
hij in of omstreeks de periode van 25 augustus 2016 tot en met 5 september 2016, in elk geval in het jaar 2016, te Breda, althans in Nederland,
A) een ander, te weten [slachtoffer 2] , (telkens) door dwang, geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) of door dreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en), door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die
zeggenschap over die [slachtoffer 2] had,
- heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [slachtoffer 2] (sub 1°) en/of
- heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard dan wel onder die omstandighe(i)d(en) enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer 2] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard (sub 4°) en/of
B) (telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting van die/een ander of anderen, te weten naam [slachtoffer 2] , (sub 6°),
immers heeft/is verdachte
-met die [slachtoffer 2] meegereisd naar Nederland en/of
-haar ondergebracht in een woning, althans een pand, waarin hij ook zelf verbleef en/of
-haar gezegd dat er -tot zij zich zou gaan aanmelden- gewerkt moest worden en/of
-haar opgedragen zijn kamer binnen te gaan, waar zij seks moest hebben met een daar aanwezige vriend van verdachte die daar gekomen was om seks met haar te hebben en/of
-haar seksuele handelingen (anale en/of vaginale seks zonder condoom) met die man laten verrichten/ondergaan en/of
-haar te kennen gegeven dat dit het werk is, seks met mannen hebben en/of
-al eerder haar en haar meegereisde familieleden met de dood bedreigd en/of
-al eerder haar had gedwongen met hem, verdachte, seksuele handelingen te verrichten
een en/of ander terwijl die [slachtoffer 2] de Nederlandse taal niet of onvoldoende sprak/ beheerste en/of onbekend was in Nederland en/of met de Nederlandse regels en/of wetten en/of gewoonten en/of gebruiken en/of (bijna) niemand in Nederland kende
en/of/aldus
bewerkstelligd dat die [slachtoffer 2] van hem, verdachte, afhankelijk was.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde gevorderd en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de onder 1 ten laste gelegde mensensmokkel ten aanzien van [slachtoffer 1] (verder: [slachtoffer 1] ), [slachtoffer 2] (verder: [slachtoffer 2] ) en [slachtoffer 3] (verder: [slachtoffer 3] ) kan worden bewezen op grond van de verklaringen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en van verdachte ter terechtzitting van 14 maart 2018.
Tevens kan de onder 2 ten laste gelegde verkrachting van [slachtoffer 1] worden bewezen op grond van haar eigen verklaring en de verklaring van [slachtoffer 3] , inhoudende dat verdachte [slachtoffer 1] ooit 's avonds had geroepen. Daarbij kan ook, wat betreft de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] , ondersteuning worden gevonden in de verklaringen van [slachtoffer 1] , inhoudende dat zij ook in Spanje door verdachte is verkracht, alsmede in het feit dat is komen vast te staan dat verdachte een kind bij haar heeft verwekt.
De officier van justitie heeft verder geconcludeerd dat de onder 3 ten laste gelegde mensenhandel ten aanzien van [slachtoffer 2] kan worden bewezen op grond van haar verklaring, onder meer luidende dat zij van verdachte seks moest hebben met een politieagent, en de verklaring van [slachtoffer 3] , inhoudende dat verdachte ooit [slachtoffer 2] had geroepen en had gezegd dat er een politieagent was. Uit de bewijsmiddelen kan worden opgemaakt dat sprake was van seksuele uitbuiting waarbij door verdachte met gebruikmaking van de dwangmiddelen bedreiging, misleiding, misbruik van een kwetsbare positie en misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht is gehandeld ten opzichte van [slachtoffer 2] .
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Verdachte heeft de feiten ontkend. Uit foto's in het dossier blijkt duidelijk, hetgeen door aangeefsters wordt ontkend, dat [slachtoffer 1] een intieme relatie met verdachte heeft gehad en dat de verhouding tussen verdachte en de moeder van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] , goed was.
Aangeefsters hebben op diverse punten aantoonbaar leugenachtig verklaard, bijvoorbeeld over hun verblijf met verdachte in Italië en in Breda. Aangeefsters zijn in de gelegenheid geweest hun verklaringen op elkaar af te stemmen en zij hebben pas zeven maanden na hun aankomst in ter Apel, nadat hun asielaanvragen in Nederland waren afgewezen, aangifte tegen verdachte gedaan. Door hun aangifte van mensenhandel tegen verdachte beschikken zij over een B9-vergunning waarmee zij thans legaal in Nederland kunnen verblijven.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 2 en 3 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en overweegt daartoe als volgt.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij samen met [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [naam] (het zoontje van [slachtoffer 2] ) en verdachte, na hun aankomst in Nederland, drie dagen in een flat in Breda hebben verbleven. Op de tweede dag in die flat zou verdachte haar hebben gevraagd mee te komen naar een andere kamer, dan waar [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zich bevonden. In die kamer zou naast verdachte tevens een andere voor haar onbekende man aanwezig blijken te zijn. In die kamer zou zij vervolgens door verdachte en de onbekende man zijn verkracht op de wijze als in de tenlastelegging is omschreven. [slachtoffer 1] zou tijdens het feit hebben geschreeuwd, tegengestribbeld en haar stem hebben verheven. Verdachte heeft het feit ontkend. Ondanks dat het feit zich zou hebben afgespeeld in een flat waar zich ten tijde van het vermeende feit ook [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] bevonden, stelt de rechtbank vast dat de verklaring van [slachtoffer 1] niet wordt ondersteund door overige bewijsmiddelen, anders dan door de verklaring van [slachtoffer 3] inhoudende dat verdachte [slachtoffer 1] ooit 's avonds bij zich had geroepen. De rechtbank acht de verklaring van [slachtoffer 1] daarmee onvoldoende ondersteund om tot een bewezenverklaring van het feit te komen. Dit geldt evenzeer voor de verklaringen van [slachtoffer 1] , dat zij eerder in Spanje door verdachte is verkracht, waardoor zij zwanger van verdachte is geworden. Dat verdachte een kind bij [slachtoffer 1] heeft verwekt is weliswaar komen vast te staan, maar dat er sprake is geweest van een verkrachting in Spanje is daarmee en ook op grond van overige bewijsmiddelen niet vast te stellen, zodat dit ook niet bij kan dragen aan het bewijs voor de tenlastegelegde verkrachting in Breda. Dit betekent dat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij tijdens hetzelfde, als hiervoor bedoelde, verblijf in een flat in Breda in opdracht van verdachte met een andere man, met wie verdachte thuis was gekomen, mee moest naar een andere kamer en moest werken door seks met deze man te hebben. Verdachte zou haar hebben gezegd dat deze man een politieagent was en een vriend van verdachte en dat zij met hem moest slapen, hetgeen ook is gebeurd.
De rechtbank overweegt dat - nog los van de vraag of te bewijzen is dat aangeefster zich in een uitbuitingssituatie als bedoeld in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht bevond, de verklaring van [slachtoffer 2] niet wordt ondersteund door overige bewijsmiddelen, anders dan door de verklaring van [slachtoffer 3] inhoudende dat verdachte [slachtoffer 2] ooit had geroepen en had gezegd dat er een politieagent was. Dit, terwijl ook dit feit zich zou hebben afgespeeld in een flat waar ook [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] op dat moment aanwezig waren, zij het in een ander vertrek. De rechtbank acht de verklaring van [slachtoffer 2] onvoldoende ondersteund om tot een bewezenverklaring van het feit te komen. Dit betekent dat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
De rechtbank past ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 14 maart 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik heb [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] in de zomer van 2016 leren kennen in Oostenrijk. Zij hadden daar asiel aangevraagd en verbleven daar al enige tijd. Het is juist dat ik, toen ik hen leerde kennen, zelf ook nog in Nederland met mijn vrouw en twee zonen in een asielprocedure zat. Vanuit Oostenrijk zijn wij naar Bari in Italië gereisd en na een verblijf aldaar van enige tijd zijn we naar Barcelona gegaan. Ik heb deze reis voor hen betaald. Wij, [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en ik hebben met zijn allen asiel aangevraagd in Spanje. Zij stonden ook nog als asielzoekers geregistreerd in Oostenrijk want zij hadden zich daar niet afgemeld. Zij hadden dus geen verblijfsstatus.
Eind augustus/begin september 2016 zijn wij los van elkaar van Barcelona naar Brussel gereisd. Vanuit daar zijn zij we, weer afzonderlijk van elkaar, naar Nederland gereisd. Zij hadden mijn kasgeld. De reis van Barcelona naar Brussel van de dames is van mijn geld betaald. Ik heb niet gezien dat zij geld bij zich hadden.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 7 maart 2017, opgenomen op pagina 1198 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NNRCC17008-HPV-01 d.d. 14 december 2017, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] (in vraag- en antwoordstijl):
(p. 1199) V: Waar heb je hem (de rechtbank begrijpt: verdachte) ontmoet?
A: In Oostenrijk. Het was in 2016 in de lente, juni denk ik.
(p. 1200) A: Wij hebben Spanje verlaten.
(p. 1201) Hij vroeg aan ons om ons aan te melden op het kamp. Het kamp was in Ter Apel.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor (vervolg)aangifte d.d. 11 april 2017, opgenomen op pagina 1208 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] (in vraag- en antwoordstijl):
(p. 1211) V: Hoe hebben jullie gereisd vanuit Spanje?
(p. 1212) A: Met de trein.
A: Ik vermoed dat de reis één of twee dagen heeft geduurd.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor (vervolg)aangifte d.d. 7 september 2017 (de rechtbank begrijpt: 12 oktober 2017 of later), opgenomen op pagina 1221 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
(p. 1229) V: 3 september 2016 waren jullie in Nederland. Wanneer zijn jullie uit Barcelona vertrokken?
A: Ik vermoed 28 augustus of 29 augustus.
(p. 1230) A: Hij (de rechtbank begrijpt: verdachte) had de tickets gekocht. Hij zei dat we moesten gaan uitstappen in de plaatsen die hij had uitgekozen en dat we ons aan moesten melden bij de autoriteiten. Hij heeft toen een auto geregeld, die ons naar Ter Apel bracht.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 9 maart 2017, opgenomen op pagina 1235 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] (in vraag- en antwoordstijl):
(p. 1238) A: Toen zei hij: deze dagen moeten wij Spanje verlaten. Dus wij gingen voor ongeveer twee dagen met verschillende treinen. Hij zei: Dit is Nederland.
V: Hoe zijn jullie naar Ter Apel gereisd?
A: Met een taxi. [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) heeft de chauffeur verteld waar wij naar toe moesten. [verdachte] heeft betaald aan de chauffeur.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 12 oktober 2017, opgenomen op pagina 1249 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] (in vraag- en antwoordstijl):
(p. 1251) A: We hebben zelf de reis door Oostenrijk betaald. Vanaf het moment dat [verdachte] bij ons was heeft hij het betaald.
(p. 1258) V: Wanneer zijn jullie uit Barcelona vertrokken?
A: Eind augustus 2016 denk ik. Op 3 september hebben wij ons gemeld in ter Apel en kort daarvoor waren wij vertrokken. Vanuit Barcelona kwamen wij aan in Nederland.
V: Wie heeft deze reis naar Nederland betaald?
A: [verdachte] .
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 juni 2017, opgenomen op pagina 998 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
(p. 999) Op vijf september 2016 meldden [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] , zich in het aanmeldcentrum te Ter Apel voor een asielaanvraag.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde als volgt.
Aangeefsters en verdachte hebben ten aanzien van hun reisbewegingen en verblijfplaatsen, zowel onderweg als in Nederland, uiteenlopende verklaringen afgelegd. De rechtbank overweegt dat in ieder geval vaststaat dat [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en verdachte in Barcelona in elkaars gezelschap hebben verbleven en dat zij binnen de ten laste gelegde periode, vanuit Barcelona naar Nederland zijn gereisd. Verder staat vast dat [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zich op 5 september 2016 in het aanmeldcentrum in Ter Apel hebben gemeld.
Het begrip “wederrechtelijk” in de delictsomschrijving van artikel 197a Wetboek van Strafrecht dient gelet op de wetsgeschiedenis te worden uitgelegd als “zonder enig subjectief recht of enige bevoegdheid”. De in artikel 197a Wetboek van Strafrecht bedoelde hulp moet zijn verleend aan iemand die tot de toegang, de doorreis of het verblijf aan geen rechtsregel - van nationale of internationale herkomst - enige titel kan ontlenen [1] . In welke gevallen een vreemdeling het recht heeft om in Nederland te verblijven, is bepaald in de Vreemdelingenwet (Vw). Artikel 8 Vw bepaalt dat een vreemdeling rechtmatig verblijf heeft indien hij een verblijfstitel heeft dan wel in afwachting is van een beslissing op een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, oftewel van de uitkomst van een rechtsmiddel daartegen. Ten aanzien van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] was hiervan geen sprake. Dit betekent dat hun toegang tot Nederland wederrechtelijk is geweest.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij van deze wederrechtelijkheid op de hoogte was, maar heeft betrokkenheid bij het feit ontkend. Verdachte heeft wel verklaard dat hij de reis van de dames van Barcelona naar Brussel heeft betaald en dat ze zijn geld onder zich hadden. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat hij ook het laatste traject van de reis van de dames naar Nederland heeft betaald. Blijkens de bewijsmiddelen heeft verdachte gedurende de reis bovendien een leidende rol gespeeld. Hij is degene geweest die heeft besloten dat Spanje moest worden verlaten en hij heeft er voor gezorgd dat de dames in Ter Apel zijn gekomen.
De rechtbank acht het feit op grond hiervan wettig en overtuigend te bewijzen.
De rechtbank overweegt verder nog als volgt.
Uit de stukken is gebleken dat verdachte op 28 november 2015 in Nederland asiel heeft aangevraagd met zijn vrouw en twee kinderen [2] . Terwijl op dat verzoek nog niet was beslist bevond verdachte zich in de zomer van 2016 in Oostenrijk, alwaar hij [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft leren kennen die in afwachting waren van een beslissing op hun asielaanvragen aldaar. Vervolgens zijn zij in elkaars gezelschap via Italië en Barcelona naar Nederland gereisd.
Verdachte heeft ter terechtzitting geen duidelijke verklaring kunnen geven voor deze opmerkelijke reisbewegingen.
Verder zijn in de laptop van verdachte documenten aangetroffen, waaronder identiteitsbewijzen van verschillende personen, verschillende visumaanvragen voor meerdere personen, meerdere identiteiten van " [verdachte] " (zijnde verdachte), vliegtickets en money transfers. Verder is uit onderzoek gebleken dat verdachte meerdere asielaanvragen heeft gedaan, te weten negen maal in zeven Europese landen. [3] Voorts zijn op verdachtes telefoon WhatsApp-berichten aangetroffen waar de rechtbank uit afleidt dat deze betrekking hebben op handel in visa en andere documenten [4] .
De rechtbank overweegt dat zij door deze combinatie van omstandigheden wordt gesterkt in haar overtuiging dat verdachte zich ten aanzien van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] schuldig heeft gemaakt aan mensensmokkel.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 25 augustus 2016 tot en met 5 september 2016, in Spanje, een ander land en in Nederland, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot Nederland, en hen daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft, door die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] (met de trein) vanuit Spanje naar Nederland te brengen en hen met een door hem, verdachte, geregelde taxi naar het Aanmeldcentrum in Ter Apel te sturen, terwijl hij, verdachte, wist dat die toegang wederrechtelijk was.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. het een ander behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van toegang tot Nederland, of hem daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaffen, terwijl hij weet dat die toegang wederrechtelijk is, meermalen gepleegd.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek van voorarrest.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gelet op zijn standpunt ten aanzien van bewijsvraag geen strafmaatverweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het over hem opgemaakte reclasseringsrapport, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mensensmokkel. Verdachte is met drie Irakese vrouwen, een moeder en twee dochters, die zich al in een asielprocedure in Oostenrijk bevonden, via Italië en Spanje naar Nederland gereisd. Los van de vraag of hij de gehele reis in hen gezelschap heeft verbleven is hij hen (desondanks) behulpzaam geweest bij de wederrechtelijke toegang tot Nederland en heeft hij daarmee het overheidsbeleid inzake bestrijding van illegaal verblijf in en illegale toegang tot Nederland doorkruist.
De rechtbank acht voor een dergelijke feiten een gevangenisstraf passend en geboden.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, niet eerder in Nederland is veroordeeld voor strafbare feiten. Uit onderzoek is gebleken dat verdachte wel in Finland en Italië voor strafbare feiten is veroordeeld, echter niet voor mensensmokkel.
Gelet op het feit dat de rechtbank tot een beperktere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie zal de rechtbank een gevangenisstraf van aanzienlijk kortere duur opleggen dan door de officier van justitie gevorderd.

Inbeslaggenomen goederen

De rechtbank acht - met de officier van justitie - het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een mobiele telefoon van het merk Samsung, vatbaar voor verbeurdverklaring nu het een voorwerp is met behulp van welke het feit is begaan en deze toebehoort aan verdachte.
De rechtbank kan daarom niet meegaan in het verzoek van de raadsman om teruggave aan verdachte van deze telefoon.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat de overige inbeslaggenomen voorwerpen, te weten een mobiele telefoon van het merk Nokia, een Iphone, een simkaart en een map met documentatie, moeten worden teruggegeven aan verdachte nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [slachtoffer 1] , tot een bedrag van € 5.000,00 ter zake van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
2. [slachtoffer 2] , tot een bedrag van € 5.000,00 ter zake van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht ten aanzien van beide vorderingen het feit niet bewezen waaruit de schade zou zijn ontstaan. De benadeelde partijen zullen daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vorderingen kunnen slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 57 en 197a van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2 en 3 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.

Verklaart verbeurd de in beslag genomen mobiele telefoon van het merk Samsung.

Gelast de teruggaveaan veroordeelde van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven mobiele telefoon van het merk Nokia, Iphone, simkaart en map met documentatie.

Benadeelde partijen

(Feit 2)
Bepaalt dat de benadeelde partij
[slachtoffer 1]in haar vordering niet ontvankelijk is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
(Feit 3)
Bepaalt dat de benadeelde partij
[slachtoffer 2]in haar vordering niet ontvankelijk is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. F.J. Agema mr. M.B. de Wit, rechters, bijgestaan door W. Brandsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 maart 2018.

Voetnoten

1.HR 15 januari 2008, ECLI:NL:HR2008:BA8499 en HR 9 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ3230.
2.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 951.
3.Processen-verbaal van bevindingen, pagina 904 en pagina 1008.
4.Processen-verbaal van bevindingen, pagina 1085.